direct naar inhoud van Regels
Plan: Boerenkamplaan 110 Someren-Eind
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02023014-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Boerenkamplaan 110 Someren-Eind' met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02023014- van de gemeente Someren.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- of uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.

1.6 aangebouwd of vrijstaand bijgebouw

Een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.7 aan-huis-verbonden beroepen

Het uitoefenen van een beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van publiekverzorgend ambacht in de vorm van kappers, schoonheidssalons e.d., met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een gebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 archeologische waarden

De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen;

1.13 bestaand
  • Bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
  • Bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

De grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van kelders en de onder de kap aanwezige zolder.

1.19 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bouwwijze

De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:

  • onder “vrijstaand” wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
  • onder “twee-aaneen” wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
  • onder “aaneengebouwd” wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
  • onder “gestapeld” wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
  • onder "patiowoning" wordt verstaan een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnenhof, gevormd door de zijmuren van naburige dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige gebouwen.
1.24 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;

1.25 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.27 erfafscheiding

Een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond.

1.28 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.30 huishouden

Huishouden is een continuïteit in de samenstelling van de bewoners en er moet sprake zijn van onderlinge verbondenheid;

1.31 kamerverhuur

Het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.32 kap

Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een nader in de regels bepaalde helling. De dakschilden dienen tenminste 60% van het dak te bedekken.

1.33 levensloopbestendige woning

Nul-tredenwoningen waarin daarnaast voldoende ruimte is voor het gebruik van een rolstoel en/of rollator.

1.34 logies

Het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.

1.35 mantelzorg

Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.36 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.37 nul-treden woning

Een woning die zonder trappen van buitenaf bereikbaar is en waarbij de zgn. 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden.

1.38 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals bijvoorbeeld transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.39 ondergeschikt bouwdeel

onderdeel van een gebouw dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken.

1.40 ondergeschikte functie

Een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.41 opbouw

Een op een hoofdgebouw aanwezige bouwlaag.

1.42 overkapping

Een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dan wel ten hoogste met 1 wand.

1.43 peil
  • a. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse + 30 cm;
  • b. Overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld + 30 cm.
1.44 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

1.45 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.46 retentievoorziening

Voorziening ten behoeve van het bergen van water;

1.47 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 twee-aaneen

Twee met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen.

1.49 verdiepingen

De bouwlagen van een gebouw gelegen boven de begane grondlaag.

1.50 voorgevel

Een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.51 voorgevelrooilijn
  • a. De grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
  • b. De naar de zijdelingse perceelsgrens gericht grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
1.52 vrijstaand

Bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.

1.53 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.54 weg

Als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.55 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.56 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.57 woning

een (gedeelte van) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur/logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding, dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend.

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 afstand van een gebouw tot de perceelsgrens

De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

2.4 diepte van aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw

De diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten tot het uiterste punt van de achtergevel van de aanbouw;

2.5 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. gazons, bermen en beplanting;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. speelvoorzieningen met bijbehorende verhardingen;
  • e. beeldende kunstwerken;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', het aanleggen en in stand houden van de gebiedseigen groene inrichting conform het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 1;

met daarbij behorende:

  • i. voorzieningen van algemeen nut.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Nutsgebouwen

Voor nutsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning nutsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan het volgende:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2.
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • c. de ligging van het gebouw mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen.
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast.

Artikel 4 Woongebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij wonen;
  • c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van het woongebied;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals: erven, tuinen, wegen en paden, voet- en fietspaden, water, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, afval(water)inzameling en ondergrondse bergzinkbassins, straatmeubilair en overige verhardingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel/de standplaats niet meer mag bedragen dan:

  • a. vrijstaande woningen:
    • 1. voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m² 50%;
    • 2. voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m² 250 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²;
  • b. twee-aaneen gebouwde woningen: 60%;
  • c. aaneengebouwde woningen: 70%.
  • d. gestapelde woningen: 100 %;

4.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. Voor de bouwwijze van woningen geldt het volgende:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee aaneengebouwde woningen toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
    • 4. indien meerdere aanduidingen zijn opgenomen, zijn alle aangeduide bouwwijzen toegestaan;
  • b. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse is aangegeven.
  • d. De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.
  • e. De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven.
  • f. Een vrijstaande woning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder h.
  • g. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
  • h. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
  • i. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
    • 2. ‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

4.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming ‘Woongebied’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Aanbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    • 4. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
  • c. Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    • 4. De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.
  • d. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
  • e. Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
      • kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;
      • van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;
      • groter dan 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 75 m²;
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    • 4. Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.
    • 5. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in lid 4.2.1 mag niet worden overschreden.
  • f. In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
    • 1. De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.
    • 2. De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.
    • 3. De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
    • 4. De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • c. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ niet meer mag bedragen dan 2 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • f. Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

4.2.5 Overkappingen

Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • d. Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.
  • e. Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.

4.2.6 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. asielzoekerscentrum, crematorium, opvang van dieren, justitiële inrichting of militaire zaken;
  • c. het aanbrengen van verhardingen bij grondgebonden woningen voor meer dan 70% van het bouwperceel, met uitzondering van de grond onder het hoofdgebouw.
4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4 Voorwaardelijke verplichting
4.4.1 Geluid

Een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in lid 4.2 kan slechts verleend worden indien:

  • a. voor een woning/wooneenheid waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld, de woning/wooneenheid voorzien wordt van minimaal één geluidluwe zijde;
  • b. door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek wordt aangetoond dat voor de woningen de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald;

4.4.2 Landschappelijke inpassing

Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken met de bestemming 'Woongebied' is slechts toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' de gebiedseigen groene inrichting van de gronden wordt gerealiseerd met dien verstande dat:

  • a. het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, wordt uitgevoerd binnen een jaar na de eerste ingebruikname van de woningen;
  • b. het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, duurzaam in stand wordt gehouden.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming ‘Woongebied’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.
  • b. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².
  • c. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
  • d. Detailhandel is niet toegestaan.
  • e. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.

5.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.

6.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

6.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 7 Waarde - Waterbergende functie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Waterbergende functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de waterbergende functie van deze gronden.

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt in aanvulling op het bepaalde onder de op de gronden voorkomende (dubbel)bestemming(en) dat op gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Waterbergende functie' het alleen is toegestaan bouwwerken te bouwen als deze bouwwerken de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de waterbergende functie van de gronden niet minder geschikt maken.

7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  • b. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor danwel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven en egaliseren;
  • c. het aanbrengen van drainage; 
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • e. het verlagen van het waterpeil.

7.4.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 7.4.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

7.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend onder de volgende voorwaarden:

  • a. Indien er sprake is van verlies van het waterbergend vermogen, vinden er binnen het bestemmingsvlak maatregelen plaats die het verlies aan waterbergend vermogen volledig compenseren;
  • b. De werken en/ of werkzaamheden mogen niet leiden tot een toename van afwatering op omliggende bestemmingsvlakken;
  • c. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Afwijkingenregeling

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van dit bestemmingsplan geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het volgende:

  • a. indien de bestaande maatvoering, afstanden en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven minima of maxima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering, afstand of oppervlakte als maximum respectievelijk minimum;
  • b. indien de bestaande situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, afwijkt van de in de regels voorgeschreven situering, is ook de bestaande situering toegestaan.
9.2 Ondergronds bouwen
9.2.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van (half)ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen, sleufsilo’s en mestbasins zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.

9.2.2 Afwijken regels ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw, bijgebouw, sleufsilo’s of mestbassins, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  • a. een seksinrichting;
  • b. een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, behoudens:
    • 1. indien hiervoor een omgevingsvergunning is verleend op grond van artikel 11.2;
    • 2. bestaande publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
10.2 Niet-publieksgerichte beroep- of bedrijfsactiviteit

Het gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste en in totaal 50 m² mag worden gebruikt voor een niet-publieksgerichte beroep- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. uitsluitend bedrijfsactiviteiten die vallen onder categorie 1 of 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
  • d. er mag geen detailhandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Omgevingsvergunning 10%

Het bevoegd gezag kan, voorzover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan een omgevingsvergunning kan worden verleend, een omgevingsvergunning verlenen van de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

11.2 Omgevingsvergunning publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 sub b ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/ of uit- en aanbouwen en bijgebouwen voor een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste en in totaal 30 m² mag worden gebruikt voor publieksgerichte beroep- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd of in de directe omgeving mits hierdoor geen overlast wordt veroorzaakt;
  • d. uitsluitend is toegestaan een inrichting type a of b conform het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • e. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • f. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeergelegenheid
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden.
  • b. Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de parkeernormen zoals bedoeld in het 'Parapluplan Parkeren bebouwde kommen' (vastgesteld op 28 juni 2018) en eventuele opvolgende documenten in acht genomen te worden;
  • c. Indien deze beleidsregels en/of de bijlagen worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.
  • d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet onevenredig toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
12.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Boerenkamplaan 110 Someren-Eind' van de gemeente Someren.