direct naar inhoud van Toelichting
Plan: St. Antoniushof Someren-Eind
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Someren is voornemens de voormalige Mariaschool, gelegen aan Nieuwendijk 28 te Someren-Eind, te slopen. De locatie, gelegen in het dorpshart van Someren-Eind leent zich uitstekend voor een herontwikkeling naar een woonlocatie.


Uit de meest recente provinciale woningbehoefte prognose blijkt dat er ook daadwerkelijk behoefte is aan nieuwe woningen dan wel appartementen in de kern Someren-Eind. De gemeente Someren beoogt dan ook op deze locatie tien woningen en appartementen te realiseren. Drie woningen zijn reeds aanwezig op de eerste en tweede verdieping van het gedeelte van het voormalige kloostergebouw in het plangebied.


Het plangebied is gelegen aansluitend aan het Peeljuweel, in eigendom van woningcorporatie Wocom. Woningcorporatie Wocom heeft voor het Peeljuweel een vernieuwingsplan vastgesteld. De ontwikkelingen binnen het plangebied sluiten hierop aan. Deze ontwikkelingen in het centrum van Someren-Eind leiden tot een samenhangende ruimtelijke vernieuwingsoperatie die als vervolg op de reeds voltooide bouw van de Multi-Functionele Accommodatie De Einder met het Einderplein een betekenisvolle ontwikkeling is die de belevingskwaliteit en woonkwaliteit van het dorpshart aanzienlijk verbetert.


De invulling van het plangebied is onder regie van de gemeente Someren door de werkgroep Mariaschool gemaakt in samenspraak met de bevolking van Someren-Eind. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.


1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen ter plaatse van Nieuwendijk 28, in het centrum van de kern van Someren-Eind. Binnen het plangebied zijn nu nog de voormalige Mariaschool en een gedeelte van het voormalige klooster gesitueerd. Navolgende figuur geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0001.jpg"

Figuur 1: Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Someren, sectie T, nummers 1519, 1520 en 1613 (gedeeltelijk) en heeft een oppervlakte van 2.699 m².

1.3 Juridische status van het plangebied

Ter plaatse van het plangebied zijn de bestemmingsplannen 'Someren-Eind' en 'Parapluplan parkeren bebouwde kommen' van de gemeente Someren de vigerende bestemmingsplannen.


Het bestemmingsplan 'Someren-Eind' is vastgesteld op 27 juni 2012. Het plangebied kent op basis van het bestemmingsplan 'Someren-Eind' navolgende (dubbel)bestemmingen:

  • 'Maatschappelijk' met een bouwvlak en de maatvoeringaanduidingen 'maximum bouwhoogte (m): 8', 'maximum goothoogte (m): 4' en 'maximum bebouwingspercentage terrein (%): 40';
  • 'Waarde - Archeologie 5'.


Het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren bebouwde kommen' is vastgesteld op 28 juni 2018. In dit bestemmingsplan zijn regels voor parkeren verankerd.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de huidige situatie beschreven waar we kort ingaan op de historie en de stedenbouwkundige context. In hoofdstuk 3 is de beoogde situatie beschreven hierbij is aandacht besteed aan de ambities voor het gebied en de daarbij horende hoofdkeuzes. In hoofdstuk 4 wordt het geldende beleidskader weergegeven. Het relevante Rijksbeleid, het provinciale beleid, het regionale en het gemeentelijke beleid wordt toegelicht. In hoofdstuk 5 worden de planologische relevante (milieu)aspecten met betrekking tot de beoogde ontwikkeling toegelicht. Hoofdstuk 6 bevat een juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 7 wordt de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. In hoofdstuk 8 wordt de procedure nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen van een stedenbouwkundig plan en een daaropvolgend bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie van het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bestaande situatie.

2.2 Historische ontwikkeling plangebied

Someren-Eind is een kerkdorp ontstaan door ontginningsactiviteiten van turf op de Vale Peel, die plaatsvonden in de tweede helft van de 19e eeuw. Een agrarische nederzetting op een hoger deel in een door moeras omgeven landschap. In de periode tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog begon de grootschalige ontginning van de heidegebieden. De Nieuwe Parochie was de nederzetting van waaruit (via de Nieuwendijk) het zuidwestelijk gelegen gebied werd ontgonnen. In deze periode is ook de naam van de nederzetting veranderd: van Nieuwe Parochie in Someren-Eind, afkomstig van de naam van het noordelijk gelegen lint. Uitbreiding van bebouwing in de kern vond voornamelijk plaats langs de bestaande wegen, in het ruime verkavelingspatroon. Na de Tweede Wereldoorlog werd de kern geleidelijk uitgebreid tot de huidige omvang. Ruimtelijk gezien is er voornamelijk sprake van inbreiding tussen de bestaande wegen met verspreid liggende bebouwing. De oorspronkelijke hoofdwegen (Boerenkamplaan, Brugstraat, Sluisstraat en Nieuwendijk) zijn behouden gebleven als de voornaamste structuurlijnen van het dorp. In de loop van de 20e eeuw is het stratenpatroon in de kern verder verdicht. Alleen in het centrale middendeel aan de Nieuwendijk, zijn nog grotere open terreinen aanwezig.


Binnen het plangebied staat een voormalige klooster; Sint-Antoniusgesticht. Deze vestiging in 1931 werd door de Franciscanessen van Oirschot als bijhuis van het klooster Nazareth in Gemert gesticht om een bewaarschool, een lagere school en een naaischool te beginnen. De voormalige Mariaschool binnen het plangebied is gekoppeld aan het voormalige klooster. Navolgende figuur geeft een beeld van dit klooster met aangrenzende school, uit het jaar 1940.


afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0002.jpg"

Figuur 2: Foto van het klooster het Sint-Antoniusgesticht en aangebouwde school uit 1940

De voormalige Mariaschool staat al enkele jaren leeg. Het klooster werd in 1978 opgeheven en verbouwd tot appartementen voor ouderen. Later werd het gebouw gekocht door een woningcorporatie.

2.3 Ruimtelijke structuur

De belangrijkste structuurlijnen van Someren-Eind zijn de Boerenkamplaan/Sluisstraat en de Nieuwendijk. De voorzieningen en bedrijfsactiviteiten zijn, met een grote mate van spreiding, aan deze straten gesitueerd. Op de kruising van deze drie straten is sprake van een concentratie van functies. Aan de Nieuwendijk, zo ook binnen het plangebied, zijn daarnaast ook diverse maatschappelijke functies in relatief grootschalige gebouwen gevestigd. Langs de meeste straten staat relatief kleinschalige bebouwing, veelal bestaande uit woningen. Grotere panden komen voor langs het noordelijk deel van de Boerenkamplaan en langs de Nieuwendijk. De bebouwingsstructuur langs de oorspronkelijke dorpswegen is afwisselend. Historische en meer recente panden wisselen elkaar af. De bebouwing langs deze wegen bestaat overwegend uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen met een bouwhoogte van één à twee bouwlagen met kap. Ook een groot deel van de niet-woonfuncties is gevestigd in panden met een vergelijkbare bouwmassa als de woningen. Incidenteel komen grotere panden voor.

2.4 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is in het dorpshart van Someren-Eind gelegen, direct aansluitend aan terrein dat in eigendom is van woningcorporatie Wocom. Direct ten zuidwesten van dit terrein is het Einderplein en de Multi-Functionele Accommodatie De Einder gelegen. Navolgende figuur geeft een beeld van ligging van het plangebied ten opzichte van het terrein dat het voormalige klooster omvat en dat in eigendom is van woningcorporatie Wocom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0003.jpg"

Figuur 3: Beeld van de ligging van het plangebied ten opzichte van het terrein van woningcorporatie Wocom en het Einderplein

2.5 Huidige situatie in het plangebied

Binnen het plangebied is nu nog de voormalige Mariaschool gelegen. In het bestaande klooster zijn klaslokalen op de begane grond gelegen, welke tot het plangebied behoren. Navolgende figuur geeft een beeld van het plangebied, gezien vanaf de voorzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0004.jpg"

Figuur 4: Beeld van het te herontwikkelen vastgoed, gezien vanaf de Nieuwendijk

De bebouwing binnen het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.030 m². Navolgende figuren geven een overzicht van de huidige bebouwing binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0005.jpg"

Figuur : Bestaande bebouwing binnen plangebied

Navolgende figuur geeft een impressie van de huidige situatie binnen het plangebied met aan de linkerzijde de hogere bouw van het voormalige klooster met daaraan vast de lagere bouw van de voormalige basisschool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0006.jpg"

Figuur 6: Huidige situatie binnen plangebied

Aan de straatzijde van de Nieuwendijk wordt het plangebied begrensd door een lage muur. Tussen deze muur en de bebouwing is gras gelegen. Aan de achterzijde is het terrein geheel verhard. De muur betreft een beeldbepalend element in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beoogde situatie

3.1 Inleiding

De gemeente Someren is voornemens de voormalige Mariaschool, gelegen aan Nieuwendijk 28 te Someren-Eind, te slopen en te herontwikkelen naar de woonlocatie 'St. Antoniushof'. In samenhang met de herontwikkeling van de naastgelegen locatie Peeljuweel, welke in eigendom is van woningcorporatie Wocom, zal de herontwikkeling de belevingskwaliteit en woonkwaliteit van het hart van Someren-Eind aanzienlijk verbeteren. Uitgangspunt voor het plan is dan ook een hoogwaardige architectonische uitstraling van de nieuwe bebouwing en inrichtingskwaliteit van de omliggende ruimte met name ook door realisatie van langzaamverkeersroutes binnen het plangebied.

3.2 Doel ontwikkeling binnen het plangebied en de omgeving

Woningcorporatie Wocom heeft voor het Peeljuweel een venieuwingsplan vastgesteld. De invulling van het plangebied sluit aan op dit vernieuwingsplan. Door sloop van de gebouwde verbindingsgangen tussen de woningclusters in Peeljuweel, sloop van het voormalige gebouw van Savant en de gebouwde gang tussen dat het gebouw en het klooster ontstaan er open ruimtes in dit gebied. Nieuwe paden in deze open ruimtes die op de Nieuwendijk en op de Novaliastraat aansluiten, verbinden beide woongebiedjes met elkaar en met het gebied hieromheen. Thans is het beeld van het Peeljuweel introvert en naar binnen gekeerd. Door sloop van de gangen ontstaat openheid en door de te realiseren langzaamverkeersroute door het plangebied ontstaat een ontsluiting aan de Nieuwendijk. De woongebieden Peeljuweel en het beoogde St. Antoniushof smelten hiermee samen tot een nieuw geheel.

3.3 Concrete invulling van het plangebied

3.3.1 Vormgeving van het plan

De vormgeving van de beoogde woningen is tot stand gekomen naar aanleiding in overleg met de werkgroep die voor dit project in het leven is geroepen en na raadpleging van de bevolking van Someren-Eind.


De voormalige Mariaschool is samen met onder andere het klooster ernaast lange tijd gezichtsbepalend geweest voor de Nieuwendijk. Door de leeftijd en de functionele betekenis van de gebouwen voor de dorpsgemeenschap heeft de voormalige school een zekere cultuurhistorische waarde. Bij de verkenning van de herontwikkelingsmogelijkheden van het schoolgebouw en het gebied er omheen zijn diverse scenario's geschetst. Het behoud en de herbestemming van het schoolgebouw is een van de scenario's waarvan de haalbaarheid is onderzocht. De bouwkundige staat van het gebouw is grondig bekeken.


De werkgroep, waarin een aannemer, een constructeur en een architect zitting hebben, heeft de school bezocht en zowel van binnen als van buiten aandachtig bekeken. Vervolgens hebben de constructeur, de architect en de aannemer bouwtechnisch onderzoek gedaan. De uitkomst van dat onderzoek is tijdens een goed bezochte openbare bijeenkomst van de dorpsraad gepresenteerd. Behoudens de voorgevel van het gebouw, waarvan de bouwkundige staat nog goed is, bleek de bouwkundige staat van het gebouw slecht te zijn (met onder andere scheuren in de achtergevel door verzakkingen en zettingen, constructieve gevelelementen die koudebruggen vormen omdat ze van binnen naar buiten doorlopen etc.). De algehele structuur van het gebouw is bovendien niet geschikt voor andere functies zoals bijvoorbeeld wonen. De bouwkundige ingrepen die daarvoor nodig zijn, onder andere aan de constructie, zijn zo ingrijpend en veelomvattend, dat betaalbare comfortabele wooneenheden die aan de huidige technische en energetische eisen voldoen, niet haalbaar zijn.


De presentatie van deze uitkomst van het onderzoek werd met door de aanwezigen met begrip ontvangen, ook bij hen voor wie het gebouw een zekere gevoelswaarde heeft omdat zij hun lagere schoolperiode in de Mariaschool hebben doorgebracht.

3.3.2 Beeld van het ontwerp

Hierna is een beeld van de te realiseren woningen binnen het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0007.jpg"

Figuur 7: Globaal beeld met te realiseren woningen binnen het plangebied

Het ontwerp van de buitenruimte is tot stand gekomen op basis van de studie Buitenruimte locatie Mariaschool te Someren-Eind, opgesteld door Buro Bol. Deze studie is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Navolgende figuur geeft een beeld van de verbeelding van dit bestemmingsplan met het beoogde schetsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0008.jpg"

Figuur 8: Planverbeelding met beoogde schetsplan

3.4 Beeldkwaliteit

Binnen het nieuwe gebied wordt aansluiting gezocht met de bestaand architectuur aan de Nieuwendijk, waarbij elementen als gootlijsten en schilddaken typerend zijn. Er wordt een hoogwaardige architectuur beoogd, met warme elementen en gedetailleerde gevels. Navolgend figuur geeft een beeld van deze beoogde nieuwbouw weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0010.jpg"

Figuur 9: Beeld van beoogde woningen aan lint Nieuwendijk en het appartementengebouw op het binnenterrein (bron: Van Vroonhoven Architectuur)

Aan de Nieuwendijk is een oud muurtje gelegen. De voortuin afscheiding van de te realiseren woningen aan de Nieuwendijk zal bestaan uit dit oud muurtje, dat zo min mogelijk doorkruist wordt met inritten en paden.

3.5 Groenstructuur

Door Burobol is een ontwerp voor de buitenruimten voor het plangebied en de omgeving opgesteld. Dit ontwerp maakt als bijlage onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In deze studie is de buitenruimte rondom het plangebied beschreven.


Voor wat betreft landschappelijke inpassing van het plangebied is opgenomen dat de voortuinen van de woningen aan Nieuwendijk voor de voorgevellijn voorzien worden van een groene lage beukenhaag, met een hoogte van maximaal 1,20 meter. Na de voorgevellijn wordt deze haag doorgetrokken tot een hoogte van 1,80 meter. De aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing is middels een voorwaardelijke verplichting verankerd in de regels. Navolgende figuur betreft een beeld van deze aan te planten hagen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0011.jpg"

Figuur 10: Aan te planten en in stand te houden hagen binnen het plangebied

Rondom de te realiseren appartementen wordt een bloeiende border aangeplant. Hiermee ontstaat er naast een groen beeld enige privacy rondom de appartementen door het vergroten van de afstand van het loopvlak ten opzichte van de ramen van de appartementen. Tussen het plangebied en het belendende perceel aan Nieuwendijk 26 worden leilinden aangeplant.

3.6 Verkeer en parkeren

3.6.1 Verkeer

De Boerenkamplaan/Sluisstraat is de belangrijkste weg in Someren-Eind. Deze route verbindt Someren-Eind in noordelijke richting met de kern Someren. Ten zuiden van Someren-Eind sluit de Sluisstraat aan op de N266. Ten noorden van Someren-Eind is de N266 bereikbaar via de Boerenkamplaan en de Brugstraat. De N266 verbindt Someren-Eind met Nederweert en de A2 in het zuiden en met de A67 in het noorden.


Overige uitvalswegen, zoals de Goord Verbernedijk, de Vlasstraat, de Haagdoornweg en de Nieuwendijk zijn vrijwel alleen van belang als ontsluitingsweg voor agrarische bedrijven in het buitengebied. Bij het verlaten van het plangebied gaat het verkeer direct op in het heersende verkeersbeeld aan Nieuwendijk.

3.6.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten aan de Nieuwendijk. De beoogde herontwikkeling voorziet in toevoeging van in totaal tien woningen bestaande uit drie grondgebonden woningen, vijf appartementen in één gebouw en twee woningen in het voormalig kloostergebouw op de begane grond. Daarnaast worden de drie bestaande woningen in het voormalige kloostergebouw op de eerste en tweede verdieping overgenomen in dit bestemmingsplan.


Drie woningen worden gerealiseerd aan de Nieuwendijk. De vrijstaande woning wordt middels een inrit ontsloten aan de Nieuwendijk. Voor ontsluiting van de overige woningen wordt een gezamenlijke ontsluitingsweg aan de oostzijde van het plangebied gerealiseerd tussen de te realiseren tweekapper en de woning aan Nieuwendijk 26. Deze ontsluitingsweg leidt tot een parkeerterrein gelegen achter deze woningen aan de Nieuwendijk. Het aanwezige muurtje wordt (slechts) doorbroken voor de inrit naar de vrijstaande woning. Met realisatie van deze inrit wordt rekening gehouden met de aanwezige en te behouden laanbeplanting aan de Nieuwendijk.


3.6.3 Parkeren

3.6.3.1 Gemeentelijk parkeerbeleid

De gemeente Someren heeft op 28 juni 2018 het bestemmingsplan 'Parkeren bebouwd kommen Someren' en de Nota Parkeernormen vastgesteld. De Nota Parkeernomen verwijst voor het benodigd aantal parkeerplaatsen naar de CROW-cijfers. Daarnaast geeft de Nota een transparant en duidelijk uniform toetsingskader voor het parkeren binnen de gemeente Someren. Door vaststelling van deze nota en het bestemmingsplan is er sprake van uniforme bepalingen binnen de gemeente Someren, die verwijzen naar beleidsregels voor parkeernormen. In nieuw vast te stellen bestemmingsplannen, zo ook dit bestemmingsplan, worden deze regels overgenomen.


In de kern Someren wordt voor het toepassen van parkeernormen onderscheid gemaakt tussen het centrum en rest bebouwde kom. Het centrum is gedefinieerd op basis van percelen die grenzen aan de blauwe zone. De overige woongebieden en industrieterreinen in Someren, Someren-Eind, Someren-Heide en Lierop vallen onder 'rest bebouwde kom'.


Op basis van de tabellen met parkeerkencijfers in CROW publicatie 317 wordt per ruimtelijke ontwikkeling de parkeereis berekend. De parkeereis is het totaal aan parkeerplaatsen dat de aanvrager minimaal moet realiseren, waarbij rekening is gehouden met:

  • de parkeernormen voor stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' voor het betreffende gebiedsprofiel;
  • dubbelgebruik;
  • salderen;

De (som van de) berekende parkeereis wordt in hele getallen naar boven afgerond.


Bij realisatie van woningen wordt parkeergelegenheid vaak in de vorm van een oprit of garage gerealiseerd. Daarmee zijn in theorie voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig. In de praktijk blijkt echter dat deze parkeervoorzieningen niet altijd worden gebruikt voor het parkeren van een voertuig, maar bijvoorbeeld als opslagruimte. Het gevolg is dat auto's dan toch regelmatig op de openbare weg parkeren. Bij de toetsing moet dit worden meegenomen.

3.6.3.2 Aantal benodigde parkeerplaatsen

Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Binnen het plangebied worden zeven appartementen (vijf appartementen in een te realiseren appartementengebouw en twee appartementen op de begane grond van het voormalig kloostergebouw), een vrijstaande woning en twee half-vrijstaande woningen gerealiseerd.


De parkeernormen voor Someren zijn ontleend aan de CROW publicatie 317, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2012). Voor de beoogde vrijstaande woning en de twee onder één kap woningen gelden parkeernormen van twee parkeerplaatsen per woning. Hiermee zijn voor de vrijstaande woningen en de twee half- vrijstaande woningen zes parkeerplaatsen benodigd. Voor de appartementen geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per appartement. Voor zeven appartementen dienen 11,9, afgrond 12 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Op grond van de Nota Parkeernormen dienen bij de realisatie van de woningen binnen het plangebied 18 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

3.6.3.3 Rekenwaarden voor invulling van de parkeerplaatsen

Navolgende tabel geeft een beeld van de rekenwaarden die gelden voor realisatie van parkeerplaatsen bij de gehanteerde woningtypen.

Parkeervoorziening   Berekend aantal   Opmerking  
Enkele oprit zonder garage   0,8   Oprit minimaal 5,0 meter lang  
Lange oprit zonder garage of carport   1,0   Oprit minimaal 10,0 meter lang  
Dubbele oprit zonder garage   1,7   Oprit minimaal 5,0 meter breed en 5,0 meter lang  
Garage zonder oprit (bij woning)   0,0    
Garagebox (niet bij woning)   0,0    
Garage met enkele oprit   1,0   Oprit minimaal 5,0 meter lang  
Garage met lange oprit   1,3   Oprit minimaal 10,0 meter lang  
Garage met dubbele oprit   2,0   Oprit minimaal 5,0 meter breed en 5,0 meter lang  

Tabel 1: Tabel met berekend aantal parkeerplaatsen

3.6.3.4 Realisatie van parkeerplaatsen

Bij de vrijstaande woning wordt een dubbele oprit met garage gerealiseerd. Op basis van voorgaande tabel leidt dit tot realisatie van twee parkeerplaatsen. Eén woning van de tweekapper heeft een garage met enkele oprit. Hiermee is sprake van één parkeerplaats. Het parkeren voor de overige woningen vindt plaats op een parkeerterrein aan de noordoostzijde van het plangebied. Op dit parkeerterrein is ruimte voor 13 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied worden derhalve 16 parkeerplaatsen gerealiseerd. Niet alle benodigde parkeerplaatsen kunnen binnen het plangebied worden gerealiseerd.

3.6.3.5 Maatwerk en hardheidsclausule

De gemeente Someren confirmeert zicht aan de Nota Parkeernormen. Het College van burgemeester en wethouders kan echter ruimte bieden voor maatwerk. Onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de eis tot parkeren op eigen terrein. Dit kan doordat de initiatiefnemer een vervangende private parkeerplaats koppelt aan de ontwikkeling of doordat de initiatiefnemer een vervangende parkeerplaats in de openbare ruimte realiseert.


Een private parkeergelegenheid in de omgeving van het plangebied wordt als vervangende parkeerruimte geaccepteerd indien het redelijkerwijs aannemelijk is dat gebruikers ook daadwerkelijk van deze parkeerplaatsen gebruik maken en indien deze parkeerplaatsen op acceptabele loopafstanden gelegen zijn. Deze acceptabele loopafstanden zijn gedefinieerd in de Nota Parkeernormen. De realisatie van parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden op kosten van de aanvrager aangelegd.


Tenslotte kan het College van burgemeester en wethouders voor ontwikkelingen die bijzonder waardevol zijn voor Someren, die niet passen binnen de normen en/of het maatwerk, besluiten gebruik te maken van een hardheidsclausule. Wegens bijzondere belangen kan derhalve afgeweken worden van de Nota Parkeernormen.


Het college wijkt voor realisatie van de beoogde woningen af van de Nota Parkeernormen voor wat betreft de aanleg van de aanleg van alle benodigde parkeerplaatsen binnen het plangebied. De verhouding tussen de bebouwing en openbaar gebied niet zijnde parkeren binnen het plangebied is tot stand gekomen ten behoeve van het realiseren van open (langzaamverkeers)verbindingen in het centrum. Het benutten van dit openbaar gebied voor parkeren doet afbreuk aan deze doelstellingen en de beoogde te realiseren omgevingskwaliteit.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. Het hoofdthema van de structuurvisie is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


Nationaal belang nummer 13 betreft de "zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Om te bereiken dat de ruimte zorgvuldig wordt benut en overprogrammering wordt voorkomen, is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.2.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is het verplicht om in het geval dat een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Doel van deze wijziging is het vereenvoudigen van regeling. Waar de 'Ladder' voorheen bestond uit drie treden waaraan getoetst diende te worden, is de kern van de gewijzigde 'Ladder' nu terug gebracht tot navolgende tekst:


"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."


Op grond van artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan:


"bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij horende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."


Ingevolge artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro wordt verstaan onder 'stedelijke ontwikkeling':


"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

4.1.2.2 Toetsing

Inleiding

Er wordt voldaan aan de ladder als een plangebied in bestaand stedelijk gebied ligt en voorziet in een behoefte. Het plangebied is gelegen binnen het stedelijke gebied. Hierna wordt ingegaan op de behoefte.


Kwantitatief

In mei 2017 heeft de provincie Noord-Brabant de nieuwe bevolkingsprognose vastgesteld. Deze geeft in een hoog en laagscenario de volgende woningbouwcijfers:

Someren   2017   2020   2025   2035   2040   Absoluut   Procentueel  
Hoog   7.865   8.175   8.500   8.845   8.890   1.025   13,03  
Laag   7.865   8.130   8.380   8.645   8.690   825   10,49  

Tabel 2: Beeld met woningbouwbehoefte voor Someren tot ent met 2040

Someren heeft op 1 februari 2018 een woningvoorraad van 7.971 woningen. Dit maakt dat tot 2040 in een hoog scenario : 8.890 - 7.971 = 919 woningen kunnen worden gebouwd.

Regionaal kader

Het Ruimtelijk Regionaal Overleg (RRO) Zuidoost-Brabant wordt voorbereid en nader uitgewerkt in het subregionaal overleg De Peel. In dit overleg is op 23 november 2016 ingestemd met de Subregionale propositie woningbouw De Peel/RRO Ladderproof. In deze propositie zijn de volgende afspraken vastgelegd:

  • Geen onderlinge herverdeling van woningbouwaantallen aan de voorkant. De woningbehoefte per gemeente conform de prognose van de provincie Noord-Brabant zijn 'de woningbouwafspraken'.
  • Per gemeente 30% 'vrije ruimte' behouden in de programmering van harde en zachte plannen tot het eind van de prognose-periode (op dit moment 15 jaar) voor het benutten van (nieuwe) kansen voor herstructurering.
  • Regulier informatie-uitwisseling en afstemming over 'vrije ruimte', plancapaciteit, locaties e.d.. Bij de informatie-uitwisseling wordt ook de informatie van Helmond betrokken.


Het meest actuele gemeentelijke toetsingskader is de Woonvisie 2012-2021. Hierin is politiek-bestuurlijk bepaald dat er een evenwichtige bouwambitie is over de verschillende kernen binnen de gemeente Someren. Dit heeft zich vertaald in het percentage van 39% dat de nieuwbouwopgave dient plaats te vinden in de kerkdorpen.


Uit het voorgaande volgt dat de voorgenomen woningbouwaantallen op de voormalige Mariaschoollocatie passen binnen de (sub)regionale woningbouwafspraken. Derhalve is er sprake van een regionaal afgestemde behoefte.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie RO 2010 vastgesteld. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de 'Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014'. De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid tot het jaar 2025 weer, met een doorkijk tot het jaar 2040. De kwaliteiten binnen de provincie Noord-Brabant zijn sturend bij de te maken ruimtelijke keuzes. Deze ruimtelijke keuzes zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:

  • het versterken van regionale contrasten tussen klei-, zand- en veenontginningen;
  • ontwikkeling van een vitaal en divers platteland;
  • het creëren en behouden van een robuust water- en natuursysteem;
  • het realiseren van een betere waterveiligheid door preventie;
  • de koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • het geven van ruimte voor duurzame energie;
  • de concentratie van verstedelijking;
  • het ontwikkelen van een sterk stedelijk netwerk: Brabantstad;
  • het creëren van groene geledingszones tussen steden;
  • het ontwikkelen van goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  • het ontwikkelen van economische kennisclusters;
  • internationale bereikbaarheid;
  • de beleefbaarheid van stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.


De Verordening ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om bovenstaande doelen te realiseren. De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is in de Verordening ruimte Noord-Brabant vertaald in bindende regels.

4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
4.2.2.1 Inleiding

De Verordening ruimte Noord-Brabant is een planologische verordening, als uitwerking van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, waarin eisen gesteld worden aan de door de gemeente op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte bevat regels voor onder andere de volgende onderwerpen:

  • bevordering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkeling;
  • agrarische ontwikkeling en windturbines;
  • water;
  • natuur en landschap;
  • cultuurhistorie.

4.2.2.2 Aanduidingen plangebied

Het plangebied is in de Verordening ruimte aangeduid als gelegen in de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied' en is voorzien van de aanduidingen 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied'. De regels betreffende de aanduidingen 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied' zijn niet relevant voor de beoogde ontwikkeling daar er geen sprake is van een ontwikkeling die betrekking heeft op de veehouderij. In de navolgende paragraaf wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan van toepassing zijnde regels uit de Verordening ruimte Noord-Brabant.

4.2.2.3 Regels Verordening ruimte Noord-Brabant

Artikel 3: Bevordering ruimtelijke kwaliteit

De provincie Noord-Brabant wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Iedere ontwikkeling moet passen in de omgeving. De omgeving bestaat uit zowel aanwezige waarden als uit omliggende functies.

In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 3.1 gaat in op de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, artikel 3.2 op de kwaliteitsverbetering van het landschap.


Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit houdt in dat een plan bij dient te dragen aan de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en toepassing geeft aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in de verordening anders is bepaald. Daarnaast is een uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de ontwikkeling binnen het toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.


De ontwikkeling van de woningbouwlocatie St. Antoniushof vindt binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Hiermee is sprake van zuinig ruimtegebruik conform de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit.


Artikel 3.2: Kwaliteitsverbetering van het landschap

In artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen ten aanzien van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Naast bescherming van de ruimtelijke kwaliteit wil de provincie Noord-Brabant ontwikkelingsruimte bieden in het buitengebied mits een ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dit houdt in dat wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, die uitbreiding gepaard gaat met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. Er is geen sprake van ruimtebeslag buiten het bestaand stedelijk gebied.


Artikel 4: Bestaand stedelijk gebied

Artikel 4 bevat regels ten aanzien van de structuur 'Bestaand stedelijk gebied'. Artikel 4.3 heeft betrekking op de nieuwbouw van woningen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij de bouw van woningen, en het opstellen van gemeentelijke ruimtelijke plannen daarvoor, rekening houden met de afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg. Voor de onderbouwing van de behoefte is het nodig een relatie te leggen naar de bestaande harde plancapaciteit. Tevens moet uitdrukkelijk een relatie gelegd worden met regionale afspraken over de nieuwbouw van woningen. De beoogde ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en de harde plancapaciteit. Dit is nader toegelicht in artikel 4.1.2 van deze toelichting.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Someren 2028

De Wet ruimtelijke ordening verplicht alle overheden tot het opstellen van een structuurvisie. De gemeente Someren heeft de integrale 'Structuurvisie Someren 2028' vastgesteld. In deze structuurvisie wordt aan de hand van thema's omschreven wat de ambities van de gemeente Someren zijn voor het jaar 2028. Onderdeel van de 'Structuurvisie Someren 2028' is de 'Algemene Structuurvisiekaart Someren 2028'. Hierna is een uitsnede van deze kaart weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0012.jpg"

Figuur 11: Uitsnede kaart voor Someren-Eind uit Structuurvisie Someren 2018, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid

Voor Someren-Eind wordt in de Woonvisie tot 2021 de bouw van circa 140 woningen voorzien, wat indicatief een bruto ruimtebeslag gaat innemen van circa 7,6 hectare. De locaties op korte termijn: uitbreidinglocatie Brim IV (nog circa 30 woningen, doelgroep divers), de herstructurering van De Einder (24 woningen, senioren), de inbreidingslocatie Harmonielaan (10 woningen, sociaal eenpersoons en starters), laten zien dat er nog behoefte is aan een nieuwe grootschalige locatie. Het gebied tussen de oostelijke kernrand en de straat 't Vaartje achten we hiervoor geschikt, vanwege de gemeentelijke grondpositie en de stedenbouwkundige inpassing in het gebied tussen de kern en de Kanaaldijk. Deze structuurvisie voorziet in de periode tot 2028. In de periode 2021- 2028 wordt nog conform de provinciale woningbouwprognose 2011 de bouw voorzien van 279 woningen in de gehele gemeente Someren. Someren-Eind neemt hiervan 19% voor haar rekening, wat resulteert in 53 woningen. Verschillende herstructureringslocaties, alsmede een verdere voltooiing van de nieuwe uitbreidingslocatie in het oosten kunnen na 2012 deze vraag ruimtelijk faciliteren.


Het plangebied grenst aan de herstructureringslocatie De Einder en de beoogde ontwikkeling past bij deze ontwikkeling en binnen de woningbouwopgave van de gemeente Someren voor het dorp Someren-Eind. In paragraaf 4.1.2.2 van deze toelichting is gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen de actuele woningbouwaantallen.

4.3.2 Woonvisie 2012-2021

De 'Woonvisie 2012-2021' bevat de hoofdlijnen van het gemeentelijk woonbeleid voor de periode 2012 tot en met 2021. Jaarlijks wordt nagegaan of beleidsaanpassingen nodig zijn. De provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose vormt de verplichte basis voor de regionale woningbouwafspraken. Uitgangspunt is dat ten behoeve van kernen in het landelijk gebied zoveel woningen mogen worden gebouwd als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. In de 'Woonvisie 2012-2021' is aangegeven dat 19% van de woningbouw in Someren-Eind wordt voorzien. Met de toevoeging van de beoogde 10 woningen in Someren-Eind blijft de gemeente Someren ruim binnen de aantallen zoals opgenomen in de regionale woningbouwafspraken.

Hoofdstuk 5 Planologisch relevante (milieu)aspecten

5.1 Geur

5.1.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een woningbouwlocatie in de kom van de locatie Someren-Eind mogelijk. Ten behoeve van deze ontwikkeling dient in het kader van het aspect 'geur' antwoord gegeven te worden op de volgende vragen:

  • Is ter plaatse een acceptabel woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object).
  • Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).

5.1.2 Woon- en leefklimaat

Onder de achtergrondbelasting wordt de geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object verstaan. De achtergrondbelasting is een maat voor het leefklimaat. De gemeente Someren heeft in navolging van een onderzoek naar de achtergrondbelasting een kaart opgesteld waarop de indicatieve achtergrondbelasting is weergegeven. Navolgende figuur is een uitsnede van deze kaart waarop de kom van Someren-Eind is aangeduid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0013.jpg" Figuur 12: Uitsnede kaart met indicatieve achtergrondbelasting in de gemeente Someren


In de omgeving van het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de beoogde woningbouwlocatie St. Antoniushof.

5.1.3 Belangen veehouderij

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling van de woningbouwlocatie mogen veehouderijbedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Deze belangen bestaan uit de voortzetting van de bestaande bedrijfsactiviteiten en, indien concrete uitbreidingsplannen aanwezig zijn (bijvoorbeeld een reeds vergunde uitbreiding), de realisatie van deze uitbreidingsplannen. Het plangebied is gelegen in de kom van Someren-Eind. De locatie is gelegen tussen bestaande woningbouw. Er zijn geen veehouderijbedrijven gelegen in de directe omgeving van het plangebied. De toevoeging van de woningen belemmert geen veehouderijen in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Veehouderijbedrijven worden te allen tijde reeds belemmerd door woningen die dichter bij de veehouderijen gelegen zijn.

5.2 Bodem

In het kader van onderhavig bestemmingsplan is, verdeeld over het plangebied, een bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN-5740. Dit bodemonderzoek is uitgevoerd door E-consultancy d.d. 23 augustus 2018 met rapportnummer 7363.001 behoort als bijlage bij deze toelichting. Hierna worden de conclusies en aanbevelingen weergegeven.


"De bodem bestaat voornamelijk uit matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand en is bovendien plaatselijk zwak tot matig humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.


In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium en cadmium. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen plannen."


Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.3 Geluid

Bij de ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke woonfuncties is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de mogelijke geluidshinder in het kader van de Wet geluidhinder. Langs alle wegen, woonerven en wegen met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur daargelaten, zijn geluidzones aanwezig waarbinnen de geluidhinder getoetst dient te worden. Derhalve is door Tritium Advies een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 14 augustus 2018 met rapportnummer 1805/082/SH-01 behoort als bijlage bij deze toelichting. Navolgende conclusies en aanbevelingen komen voort uit het uitgevoerde onderzoek:


"Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Boerenkamplaan en de Sluisstraat. Het plan is tevens gelegen aan de Nieuwendijk met een snelheidsregime van 30 km/uur. Voor de gezoneerde wegen Boerenkamplaan/Sluisstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Voor de 30 km/uur weg Nieuwendijk geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde met maximaal 5 dB overschrijdt. Aangezien deze weg niet zoneplichtig is, kan hiervoor geen hogere waarde worden aangevraagd.


Voor onderhavige woningen is geen sprake is van een procedure hogere waarde. Formeel gezien is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels derhalve niet nodig. Echter in het kader van een akoestisch goed woon- en leefklimaat wordt een akoestisch onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels geadviseerd voor de vrijstaande woning en beide tweekappers. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel danwel buitenruimte."


Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er voldaan kan worden aan de eisen uit de Wet geluidhinder bij realisatie van de woningen.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wet Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL). Binnen het NSL werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.


Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' wordt aangeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekenende mate'.


De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen netto. Aangezien het plan slechts de toevoeging van 10 nieuwe woningen mogelijk maakt, kan worden gesteld dat dit plan onder het begrip NIBM valt en de luchtkwaliteit niet verder hoeft te worden onderzocht.

5.4.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Deze AMvB beperkt de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en Rijkswegen. Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof en stikstofdioxide. Dit zijn voornamelijk kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardenhuizen en bijbehorende terreinen betreffen hierbij gevoelige bestemmingen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien. Met de beoogde ontwikkeling wordt geen gevoelig object gevestigd bij een provinciale- of Rijksweg en vormt derhalve geen bezwaar in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.4.3 Fijn stof
5.4.3.1 Inleiding

Fijn stof (PM10 en PM2,5) is een verzamelnaam voor uiteenlopende deeltjes die door de lucht zweven: roetdeeltjes, opstuivend zand, uitlaatgassen, zeezout, plantmateriaal, cementdeeltjes en bijvoorbeeld stukjes afgesleten autoband of wegdek. Fijn stof kan ook ontstaan door reacties tussen verschillende gassen in de lucht. De gemiddelde hoeveelheid (concentratie) fijn stof in Nederland is hoger in het zuiden, nabij grotere steden en bij grote industriegebieden. Fijn stof is dus een vorm van luchtvervuiling en heeft een ongunstig effect op de gezondheid van mensen. Tot fijn stof worden in de lucht zwevende deeltjes kleiner dan 10 dan wel 2,5 micrometer (µm) gerekend. Fijn stof blijft in de lucht zweven en bestaat uit deeltjes van verschillende grootte, van verschillende herkomst en daardoor met een verschillende chemische samenstelling. Verkeer, industrie en landbouw zijn de belangrijkste bronnen.

5.4.3.2 Normen

De Europese Unie stelt eisen aan de luchtkwaliteit in de lidstaten. De Europese luchtkwaliteitsnormen zijn vertaald in Nederlandse wetgeving. Voor fijn stof (PM10) gelden de volgende normen:

  • Een grenswaarde voor het jaargemiddelde: 40 µg/m³ als jaargemiddelde mag niet worden overschreden. Deze grenswaarde beoogt vooral bescherming te bieden tegen de lange termijneffecten van fijn stof.
  • Een grenswaarde voor het daggemiddelde: 50 µg/m³ als daggemiddelde mag op niet meer dan 35 dagen per jaar worden overschreden. Deze grenswaarde is vooral bedoeld om bescherming te bieden tegen de korte termijneffecten van fijn stof.

Voor fijn stof (PM2,5) gelden de volgende normen:

  • Voor het jaargemiddelde geldt voor het hele land een grenswaarde van 25 µg/m³ die geldt vanaf 1 januari 2015.


Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft de Monitoringstool NSL laten bouwen. Dit is het instrument waarmee overheden de monitoring van het NSL uitvoeren. Overheden voeren jaarlijks de meest actuele gegevens in. Het gaat dan om:

  • Verkeersgegevens, bijvoorbeeld het aantal personenauto's dat op een weg rijdt;
  • Kenmerken van de wegen en hun omgeving, bijvoorbeeld of er bebouwing langs de weg is of niet;
  • Voortgang maatregelen en projecten;
  • Kenmerken van veehouderijen.

5.4.3.3 Luchtkwaliteit omgeving plangebied

Vanaf mei 2008 is de Europese richtlijn luchtkwaliteit (2008/50/EG) van kracht. De richtlijn geeft onder andere de grenswaarden voor fijn stof, zowel PM10 als PM2,5. Vanaf 1 januari 2015 moet het bevoegd gezag de luchtkwaliteit toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Dit geldt bijvoorbeeld voor het nemen van een besluit op een aanvraag voor een omgevingsvergunning of bij het opstellen van een bestemmingsplan. Daarbij is alleen de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 van belang. De grenswaarde bedraagt 25 µg/m³ (microgram per kubieke meter), bepaald als jaargemiddelde concentratie. Navolgende figuur geeft een uitsnede van Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland met betrekking tot PM2,5 voor de omgeving van het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0014.jpg" Figuur 13: Jaargemiddelde concentratie fijnstof PM2,5 2016 (bron: RIVM), waarop de ligging van het plangebied indicatief is aangeduid


Uit navolgende figuur blijkt dat de concentratie fijnstof als gevolg van wegen en veehouderijen in de omgeving van het plangebied wat betreft PM10 de grenswaarde voor het jaargemiddelde (40 µg/m³) en de grenswaarde van het daggemiddelde (50 µg/m³ als daggemiddelde, niet meer dan 35 dagen per jaar) niet overschrijdt. Er is sprake van een concentratie van 18-19 µg per 10 m³.


afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0015.jpg" Figuur 14: Jaargemiddelde concentratie fijnstof PM10 2016 (bron: RIVM), waarop de ligging van het plangebied indicatief is aangeduid

Geconcludeerd kan dan ook worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied van een acceptabel niveau is.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Inleiding

De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), geeft richtafstanden weer voor milieubelastende activiteiten. In de lijst 'Bedrijven en Milieuzonering' (VNG-brochure) worden richtafstanden gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een milieugevoelige functie die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn afgestemd op twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De VNG-brochure geeft de navolgende omschrijving voor het omgevingstype 'rustige woonwijk en rustig buitengebied':


"Een rustige woonwijk is een woonwijk die is gericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied."


De VNG-brochure geeft navolgende omschrijving voor het omgevingstype 'gemengd gebied':


"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."


Het plangebied is gelegen in het dorpshart van de kern Someren-Eind en is hiermee aan te merken als 'gemengd gebied'.


Thans kent het perceel de bestemming maatschappelijke doeleinden. Deze bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming. In de nabijheid van het plangebied is geen bedrijvigheid gesitueerd, die een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Inleiding

Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en kabels en leidingen. Deze aspecten worden in de navolgende subparagrafen nader toegelicht.

5.6.2 Risico's
5.6.2.1 Inleiding

Ten aanzien van risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

5.6.2.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar contour. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

5.6.2.3 Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

5.6.3 Bedrijven

Het plangebied is op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant niet aangewezen als gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een uitstraling over het plangebied hebben. Het aspect bedrijven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen
5.6.4.1 Vervoer over het spoor

Op het grondgebied van de gemeente Someren bevindt zich geen spoortracé. Dit aspect is dus niet van toepassing.

5.6.4.2 Vervoer over de weg

Het transport van gevaarlijke stoffen moet primair via het hoofdwegennet plaatsvinden en kernen dienen vermeden te worden. Binnen de gemeente Someren zijn de Rijksweg A67 en de provinciale wegen N266 en N612 aangewezen als wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden. Het plangebied ligt op een afstand van deze wegen en ligt daarmee op zodanige afstand van deze route dat beïnvloeding normaliter niet plaats zal vinden.

5.6.4.3 Vervoer over het water

Het projectgebied is gelegen op een afstand van circa 560 meter van de Zuid-Willemsvaart. Het gevaar van vervoer van gevaarlijke stoffen over het Zuid-Willemsvaart is dermate klein dat er geen PR-contouren aanwezig zijn en dat het GR buiten beschouwing gelaten kan worden.

5.6.5 Kabels en leidingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Dit aspect is dus niet van toepassing. Voor hoogspanningslijnen gelden geen risicoafstanden, maar gezondheidsafstanden. Aan de oostzijde van de gemeente Someren, parallel aan de gemeentegrens met Asten, bevindt zich een hoogspanningslijn. Deze hoogspanningslijn bevindt zich op een afstand van meer dan 800 meter van het plangebied en vormt daarmee geen risico voor de beoogde ontwikkeling.

5.6.6 Conclusie

Het plangebied is niet gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. Het plangebied is ook niet gelegen in de nabijheid van infrastructuur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook buisleidingen en hoogspanningslijnen zijn op grote afstand van het plangebied gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van woningbouwlocatie St. Anoniushof.

5.7 Water

5.7.1 Inleiding

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief binnen de planlocatie inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap Aa en Maas.

5.7.2 Principes waterschap Aa en Maas

Het waterschap Aa en Maas hanteert navolgende principes:

  • gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • doorlopen van de afwegingsstappen: 'hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer';
  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • water als kans;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • voorkomen van vervuiling;
  • wateroverlastvrij bestemmen;
  • waterschapsbelangen.

5.7.3 Beleidskader
5.7.3.1 Waterbeheerplan 2016-2021

In het Waterbeheerplan (WBP) is beschreven welke doelstellingen door Waterschap Aa en Maas worden nagestreefd in de periode 2016 - 2021 en hoe zij die doelstellingen gaan halen. Dit is geformuleerd aan de hand van 4 programma's:

  • 1. Veilig en Bewoonbaar beheergebied
    Bij dit programma gaat het er om het beheergebied zo goed mogelijk te beschermen tegen overstromingen van de Maas en het regionale watersysteem. Goede dijken om overstromingen vanuit de Maas te voorkomen. Voldoende ruimte voor water om overlast uit het regionale systeem te beperken en een goede calamiteitenorganisatie om als er toch problemen dreigen te ontstaan, zo adequaat mogelijk te kunnen handelen.
  • 2. Voldoende water en Robuust watersysteem
    Dit programma gaat over het zorgen voor een adequate en duurzame watervoorziening in ons beheergebied voor de diverse gebruiksfuncties in hun onderlinge samenhang. Dit doet het waterschap door het optimale peil en debiet na te streven in beken, kanalen, sloten én in de ondergrond (voorraadbeheer). Droogteperioden hebben daardoor nu en in de toekomst een zo kort en klein mogelijke impact.
  • 3. Gezond en Natuurlijk water
    Dit programma gaat in op alle activiteiten van het waterschap die bijdragen aan het bereiken van
    de doelstellingen op het gebied van gezond en natuurlijk water. Het waterschap gaat in op hoe ze toewerken naar een watersysteem met een goede waterkwaliteit, dat ecologisch goed functioneert en waar de inwoners en bezoekers van ons beheergebied van kunnen genieten.
  • 4. Schoon water
    Dit programma gaat over de doelen en activiteiten met betrekking tot de afvalwaterketen met daarbinnen een centrale plek voor het zuiveren van afvalwater. Het programma vertoont een grote samenhang met het programma gezond en natuurlijk water. Immers, transporteren en zuiveren van afvalwater is een belangrijke activiteit om tot een gezond en natuurlijk watersysteem te komen.

5.7.3.2 Keur

Voor waterhuishoudkundige ingrepen op de planlocatie is de Keur waterschap Aa en Maas van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.


Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd gebied in het kader van de Keur.

5.7.3.3 Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.


Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², toename van een verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² en projecten met een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m².


Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het toegenomen verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.

5.7.3.4 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan

Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten op basis van de Wet gemeentelijke watertaken verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. Middels het 'vGRP Someren 2013-2017' geeft de gemeente Someren invulling aan deze verantwoordelijkheid door een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel.


Voor de afvalwaterzorgplicht streeft de gemeente Someren in haar gebied eveneens een duurzame en doelmatige inzameling en transport van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.


Voor de hemelwaterzorgplicht streeft de gemeente Someren in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater na voor zover burgers en bedrijven zich daar redelijkerwijs niet van kunnen ontdoen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Het belangrijkste aandachtspunt in het gemeentelijk hemelwaterbeleid is het actief benutten van kansen om hemelwater van afvalwater te ontvlechten bij onder andere uitbreidingen, inbreidingen, wijkrenovatieprojecten, vervangingsprojecten en wegenprojecten.

5.7.4 Waterparagraaf
5.7.4.1 Inleiding

Binnen het plangebied komen geen watergangen voor die van belang zijn voor de afvoer van water. De gronden met de bestemmingen 'Wonen' zijn mede bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Hierdoor biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit om in de openbare ruimte waterhuishoudkundige voorzieningen te realiseren. In de omgeving van het plangebied zijn twee peilbuizen gelegen waaruit de grondwaterstand kan worden afgelezen. Dit betreft de navolgende peilbuizen:

  • Peilbuis hoek Coöperatiestraat/Kampstraat grondwaterstand 25.45+ NAP - maaiveld 27,20
  • Peilbuis Sluisstraat ter hoogte van nummer 15 grondwaterstand 25.34+ NAP -maaiveld 27,35

5.7.4.2 Infiltratievoorziening

De hemelwaterinfiltratievoorziening dient boven de GHG te worden gerealiseerd. Voor de omvang van de benodigde hemelwatervoorziening is de navolgende berekening van toepassing:

Benodigde compensatie (in m³) = Verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m).


Binnen het plangebied is sprake van een verhard oppervlak bestaande uit oppervlakteverharding en daken van 1.183 m², in worst case afgerond naar 1.200 m². In de huidige situatie is een omvang van circa 2.000 m² verhard. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de kaart met de gevoeligheidsfactor voor Someren-Eind. De gevoeligheidsfactor ter plaatse van het plangebied bedraagt 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0016.jpg" Figuur 15: Gevoeligheidsfactor voor Someren-Eind


De omvang van de infiltratievoorziening betreft hiermee: 1.200 m² x 1 x 0,06 mm = 72 m³. In de regels bij dit bestemmingsplan is verankerd dat per bouwperceel waterberging op eigen terrein dient te worden gerealiseerd, die wordt berekend conform de formule "Benodigde compensatie (in m³) = Verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m)".


Het hemelwater dat valt op daken en verhardingen binnen het plangebied wordt middels een infiltratievoorziening binnen het plangebied, gerealiseerd boven de GHG, vertraagd in de bodem gebracht. Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt substantieel af. Hiermee verbetert de waterhuishoudkundige situatie.

5.8 Flora en fauna

5.8.1 Inleiding

Natura 2000 is het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie. Dit netwerk verbindt bestaande natuurgebieden die vallen onder de Europese Vogelrichtlijn- of de Habitatrichtlijngebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn bedoeld ter bescherming van bedreigde levensgemeenschappen van planten en dieren en bedreigde soorten van planten en dieren en hun leefgebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving middels de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

5.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te weten de Natura 2000-gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.


Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.

5.8.3 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. De verbodsbepalingen en afwijkingsmogelijkheden in de Wet natuurbescherming zijn uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit de vereisten van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern, het Verdrag van Bonn, het Biodiversiteitsverdrag en de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming. Het gaat daarbij om alle op het Europees grondgebied in het wild levende vogels en voorts om de dieren en planten van de soorten van Europees belang die van nature op het Nederlands grondgebied voorkomen.


Om de instandhouding van de wettelijke beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden. Bij de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan waarbij functies gewijzigd worden, moet worden voorkomen dat conflicten met beschermde dier- en plantensoorten ontstaan en dient dus vooraf een beoordeling plaats te vinden.

5.8.4 Flora en fauna onderzoek
5.8.4.1 Quick scan flora en fauna

Door Lomans Ecoworks is een Flora en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek met datum 3 februari 2018 behoort als bijlage bij deze toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hierna samengevat opgenomen.

"Beschermde gebieden

Het plangebied ligt op circa 4 kilometer afstand van een Natura 2000- gebied en op bijna 600 m. afstand van een NNB gebied. Gelet op de afstand tot de beschermde gebieden, de aard en de kleinschaligheid van de ontwikkeling kunnen effecten op voorhand worden uitgesloten.


Beschermde soorten

Vogels beschermd op grond van de Vogelrichtlijn art. 3.1 Wnb


Huismus

Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied geen vogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen. De huismus met jaarrond beschermde status is aanwezig in de directe omgeving. Het is niet uit te sluiten dat vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus in de te slopen bebouwing aanwezig zijn. Een nader onderzoek naar de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen wordt aanbevolen. De vier bomen in het plangebied zijn geschikt als broed- en foerageergebied voor vogels. Als het verwijderen van de bomen buiten het broedseizoen plaatsvindt, of wanneer vastgesteld is dat er geen bewoonde nesten aanwezig zijn, kunnen ze worden gekapt. Op deze manier wordt voorkomen dat negatieve effecten optreden ten aanzien van broedende vogels. In de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode voor het broedseizoen gehanteerd. Van belang is of er een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.

Europees beschermde soorten op grond van de Habitatrichtlijn art. 3.2 Wnb

Vleermuizen
Voor vleermuizen zijn in het plangebied zelf beperkte foerageermogelijkheden. Vaste vlieg- en foerageerroutes zijn niet aanwezig. De Nieuwendijk met laanbomenstructuur is bijzonder geschikt als belangrijke vlieg- en foerageerroute. Deze blijft ongewijzigd .In de te verwijderen bomen in het plangebied zijn geen potenties voor vleermuisverblijfplaatsen aanwezig. Het te slopen schoolgebouw herbergt mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen. Een nader onderzoek naar verblijfsfuncties voor vleermuizen wordt geadviseerd.

Nationaal beschermde 'Andere soorten ' art. 3.3 Wnb

Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied geen soorten waargenomen welke voorkomen op de lijst van de provinciaal beschermde soorten. Voor deze soorten ontbreekt geschikt leefgebied. Met de sloop van het schoolgebouw worden geen verbodsbepalingen op grond van het beschermingsregime 'Andere soorten' overtreden.


Vrijgestelde soorten

Tijdens het veldbezoek zijn geen soorten waargenomen waarvoor bij ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling geldt. Er worden wel enkele soorten verwacht uit deze categorie die incidenteel gebruik maken van het plangebied zoals gewone pad en een aantal algemene muizensoorten. Voor deze soorten geldt wel vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling maar de algemene zorgplicht is altijd van kracht.


Hieronder een beknopt overzicht van de aangetroffen/ potentieel aanwezige beschermde soorten die effect kunnen hebben en de te nemen maatregelen voordat de sloopwerkzaamheden kunnen aanvangen.

Soort(groep)   Beschermings-regime Wnb   Functie plangebied   Ontheffing nodig   Maatregelen  
Vogels   § 3.1 Wnb (nest niet jaarrond beschermd)   Foerageer- en broedgelegenheid   Nee   Verwijderen bomen buiten het broedseizoen of wanneer geen broedgeval aanwezig.  
Huismus   § 3.1 Wnb (nest jaarrond beschermd)   Mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen (broedlocatie)   Mogelijk   Nader onderzoek naar vaste rust- en verblijfplaatsen  
Vleermuizen   § 3.2 Wnb   Mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen   Mogelijk   Nader onderzoek naar vaste rust- en verblijfplaatsen  
Zoogdieren en andere   Vrijgesteld   Mogelijk   Nee   Zorgplicht naleven  

Tabel 3. Overzicht mogelijk aanwezige en/of aangetroffen beschermde soorten.

Toelichting werkwijze nader onderzoek huismus en vleermuizen

Het nader onderzoek huismus zal gericht zijn op het lokaliseren van vaste rust- en verblijfplaatsen (broedplaatsen) in de bebouwing. Dit betreft twee veldonderzoeken in de periode eind begin april- half mei volgens de richtlijnen van het Kennisdocument Huismus (Passer domesticus) versie juli 2017.

Mochten verblijfplaatsen aanwezig zijn dan kunnen tijdig passende maatregelen worden genomen om de functionaliteit van nesten, voortplantings- en rustplaatsen te waarborgen.


Nader onderzoek vaste rust- en verblijfplaatsen vleermuizen

Nader onderzoek naar vleermuizen richt zich op het vaststellen welke soorten in het plangebied voorkomen en hoe zij het gebruiken. Dit nader vleermuisonderzoek zal gericht zijn op het lokaliseren van vaste rust- of verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. Het betreft vier veldonderzoeken in de periode half mei- eind september volgens de richtlijnen van het Vleermuisprotocol 2017.


Mochten verblijfplaatsen aanwezig zijn dan kunnen tijdig passende maatregelen worden genomen om de functionaliteit van voortplantings- en rustplaatsen te waarborgen."


In navolging van de uitgevoerde quick scan is door Ecologica nader onderzoek verricht. Dit onderzoek is samengevat opgenomen in navolgende paragraaf.

5.8.4.2 Notitie aanvullend onderzoek

In navolging van het uitgevoerd onderzoek is door 'Ecologica' een notitie aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 9 oktober 2018 met kenmerk P2018/47 behoort als bijlage bij deze toelichting. De conclusie en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hierna opgenomen.


" Conclusie

In het plangebied is één nestplaats van huismus en één paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis vastgesteld. Door het slopen van het gebouw worden deze verblijfplaatsen vernietigd. Er dienen effectief bewezen maatregelen genomen te worden conform de kennisdocumenten van BIJ12. Indien de effectief bewezen maatregelen niet (aantoonbaar) kunnen worden aangehouden zowel in ruimte als tijd, is alsnog een ontheffing nodig van de Wet natuurbescherming. Voor beide sporen dient een project- of activiteitenplan te worden opgesteld waarin, naast de resultaten van het onderzoek, een alternatievenafweging en het wettelijk belang van de werkzaamheden worden uitgelegd en waarin de mitigerende of compenserende maatregelen worden vastgelegd.


Aanbevelingen

  • Het (aantoonbaar) treffen van effectief bewezen maatregelen conform de kennisdocumenten van BIJ12;
  • Indien bovenstaande niet mogelijk is: het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming met daarbij een uitgewerkt project- of activiteitenplan;
  • het aanbieden van minimaal 2 tijdelijke verblijfplaatsen (vb mussenkasten) voor huismus in de directe nabijheid van de huidige verblijfplaats;
  • het realiseren van minimaal 2 permanente verblijfplaatsen (vb mussenpannen) voor huismus in de nieuwbouw;
  • het aanbieden van minimaal 4 tijdelijke verblijfplaatsen (vb stootvoegen toegankelijk maken of ophangen vleermuiskasten) voor gewone dwergvleermuis in de directe nabijheid van het gebouw;
  • het realiseren van minimaal 4 permanente verblijfplaatsen (vb inmetselen van cluster van 4 speciale vleermuiskokers) voor gewone dwergvleermuis in de nieuwbouw;
  • er dient bij het de werkzaamheden zorgvuldig gehandeld te worden (wettelijke zorgplicht, art. 1.11 Wnb).
  • het is van belang om eventuele begroeiing tijdig te verwijderen vòòr maart 2019. In principe is ieder in gebruik zijnde nest beschermd vanaf de aanzet van een nest tot het verlaten van de jongen, ongeacht de periode. Vanaf begin maart kunnen sommige vogels (zoals turkse tortel, houtduif, merel) met nestbouw en eileg beginnen. Deze vogelsoorten kunnen tot in oktober late legsels grootbrengen. Als er voor 1 maart 2019 wordt gerooid, dan vindt er in de regel geen verstoring of vernietiging van nesten van broedvogels plaats en bijgevolg geen overtreding van de Wet natuurbescherming. Geadviseerd wordt om vooraf de kap de te rooien beplanting te controleren op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten."


In navolging van het nader onderzoek is door Lomans Ecoworks een migitatieplan voor de huismus en gewone dwergvleermuis opgesteld. Dit migitatieplan wordt beschreven in navolgende paragraaf.

5.8.4.3 Migitatieplan huismus en gewone dwergvleermuis

Door Lomans Ecoworks is een migitatieplan voor de huismus en gewone dwergvleermuis opgesteld. Dit onderzoek met datum 11 oktober 2018 behoort als bijlage bij deze toelichting.


Door mitigerende (verzachtende) maatregelen te treffen conform de Kennisdocumenten van BIJ12 voor beschermde soorten kan voorkomen worden dat verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden. In de Kennisdocumenten van BIJ12 (voorheen Soortenstandaard) zijn effectief bewezen maatregelen opgenomen die de functionaliteit van nest-, voortplantings- of rustplaatsen waarborgen.


Door het uitvoeren van deze maatregelen in tijd en ruimte wordt voldaan aan de zorgplicht/zorgvuldig handelen, het behoud van functionaliteit van de verblijfplaats en de waarborging van de lokale staat van instandhouding van de huismus en de gewone dwergvleermuis. De verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.1 en 3.5 van Wet natuurbescherming worden zodoende niet overtreden. Daardoor is geen ontheffing van het bevoegd gezag noodzakelijk.

5.9 Archeologie

5.9.1 Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. In de Wamz zijn de uitgangspunten van het Europese verdrag voor het behoud van archeologische waarden (Verdrag van Valletta) voor Nederland nader uitgewerkt. Eén van de uitgangspunten van de Wamz is dat op gemeentelijk niveau op verantwoorde wijze wordt opgegaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz heeft dan ook een decentraal karakter en heeft gemeenten tot bevoegd gezag gemaakt wat betreft de zorg voor het archeologische bodemarchief binnen hun grondgebied.

5.9.2 Nota Archeologiebeleid gemeente Someren

De gemeente Someren heeft in het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg en de Wet ruimtelijke ordening een eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Someren'. In deze nota zijn enerzijds de gemeentelijke ambities en opgaven op het gebied van de economische ontwikkeling, ruimtelijke inrichting, infrastructuur, e.d., en anderzijds het behoud en beheer van het gemeentelijk bodemarchief toegelicht en uitgewerkt.


Onderdeel van de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Someren' is de 'Archeologiekaart van Someren'. Navolgend is een uitsnede van een geactualiseerde versie (mei 2015) van deze beleidskaart weergegeven, waarop het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0017.jpg"

Figuur 16: Uitsnede archeologische beleidskaart waarop de ligging van het plangebied is aangeduid


Op de archeologische kaart van de gemeente Someren bevindt het plangebied zich in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting, net buiten de historische kern van Someren Eind. Volgens de archeologische verwachtingen- en waardenkaart 2015 van de gemeente Someren valt het plangebied binnen een zone met middelhoge archeologische verwachting (categorie 5) vanwege de ligging op een dekzandrug met oud akkerdek. Dit betekent dat bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -mv en een verstoringsoppervlak groter dan 2500 m² een inventariserend archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

5.9.3 Archeologisch onderzoek

Door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant is een 'Advies Archeologische Monumentenzorg 2018-105' opgesteld. Uit dit onderzoek d.d. 2 juli 2018 blijkt het volgende:


"De bekende archeologische gegevens geven voor het plangebied voldoende concrete aanwijzingen voor een lage verwachting voor de Vroege Prehistorie, een middelhoge verwachting voor de periode Late Prehistorie tot en met de Vroege Middeleeuwen en een hoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.


Het plangebied lijkt slechts beperkt te zijn verstoord als gevolg van de bouw van de school. Er zijn geen aanwijzingen voor grootschalige en diepe verstoringen in het plangebied, daarom zullen verkennende grondboringen geen aanvullende gegevens opleveren. Wel zijn er (relatief) kleine verstoringen zoals een ondergrondse hbo-tank, de funderingen van het bestaande gebouw uit de jaren 30 en kabels en leidingen.


Het plangebied is net buiten de historische kern van Someren Eind gelegen, maar op de minuutplan 1832 is wel bebouwing ingetekend. Daarom is de archeologische verwachting voor vooral de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd hoog. Dit betreft met name het gebied dat destijds in gebruik was als tuin en erf met bebouwing."

5.9.4 Plan van aanpak

Binnen het plangebied is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen met een omvang van meer dan 2.500 m² met een diepte van meer dan 40 cm-mv. Deze drempelwaarden worden niet overschreden met de beoogde herontwikkeling.


Daar er een hoge archeologische verwachtingswaarde aanwezig is voor vooral de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd zal tijdens het uitvoeren van het grondwerk voor de noodzakelijke infrastructuur archeologische begeleiding plaatsvinden. Mocht op basis van die archeologische begeleiding alsnog proefsleuvenonderzoek noodzakelijk zijn, wordt een noodopgraving door een ter zake deskundig bureau uitgevoerd.


De aanwezigheid van archeologische resten in de rest van het plangebied kunnen niet geheel worden uitgesloten op basis van het uitgevoerde onderzoek. Mochten in dit gebied tijdens toekomstige grondwerkzaamheden toch archeologische vondsten en structuren worden aangetroffen, dan dient men dit op basis van de Erfgoedwet 2016 zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de gemeente Someren te melden.

5.10 Cultuurhistorie

Op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is opgenomen dat de Boerenkamplaan/Sluisstraat, de Nieuwendijk, de Haagdoornweg, de Kampstraat, de Bennenbroekstraat en de Goord Verbernedijk aan te merken zijn als historisch geografische lijnen met een redelijk hoge waarde. Enkele panden aan de Nieuwendijk (waaronder de voormalige Mariaschool aan Nieuwendijk 28 en naastgelegen woning aan Nieuwendijk 26) en de Boerenkamplaan zijn gemarkeerd als overige bouwkunst. Deze panden zijn niet beschermd. Verder komen binnen het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden voor. Er is ook geen sprake van Rijks- of gemeentelijke monumenten. Navolgende figuur geeft een uitsnede uit de Cultuurhistorische waardenkaart waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01_0018.jpg"

Figuur 17: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart waarop de ligging van het plangebied is aangeduid


Hoewel de locatie Nieuwendijk 28 (gelegen binnen het plangebied) aangeduid is als 'overige bouwkunst' geldt geen beschermingsregime voor behoud van deze gebouwen.


De voormalige Mariaschool binnen het plangebied is samen met onder andere het klooster ernaast lange tijd gezichtsbepalend geweest voor de Nieuwendijk. Door de leeftijd en de functionele betekenis van het pand voor de dorpsgemeenschap heeft de school een zekere cultuurhistorische waarde. Uit onderzoek blijkt dat herbenutting van de bestaande bebouwing niet mogelijk is. Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.3.1 van deze toelichting. Derhalve wordt de locatie herontwikkeld.


De beeldkwaliteit van de gebouwen past bij de eveneens als 'overige bouwkunst' aangeduide woning aan Nieuwendijk 26. Het voormalige klooster is beeldbepalend in de omgeving. Verbouw van de woningen binnen het voormalige kloostergebouw vindt plaats met in acht name van het behoud van het voormalige kloostergebouw. Het behoud van de muur aan de voorzijde van het plangebied draagt bij aan behoud van cultuurhistorische waarden van de omgeving.


Als gevolg van de ontwikkeling van woningbouwlocatie St. Antoniushof gaan geen cultuurhistorische waarden verloren.

5.11 Mer-beoordeling

5.11.1 Inleiding

De Nederlandse regelgeving voor de milieueffectrapportage ("m.e.r.") is opgenomen in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Er dient in ieder geval een MER te worden opgesteld indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 Wet natuurbescherming nodig is. Daarnaast zijn in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen voor ontwikkelingen. Wanneer een ontwikkeling groter is dan de genoemde drempelwaarde dient een MER te worden opgesteld.


Op grond van een uitspraak van het Europese Hof d.d. 15 oktober 2009 en het daarop per 1 april 2011 aangepaste Besluit milieueffectrapportage geldt dat de omvang van het project niet het enige criterium mag zijn om te bepalen of een MER nodig is. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zoals opgenomen in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage zit, kan een project immers nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Wanneer een project beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden (vergewisplicht).


Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In dit besluit is de nieuwe procedure voor vormvrije-mer beoordelingen opgenomen. In het Besluit m.e.r. staan alle activiteiten opgenomen waarvoor een milieueffectrapportage (MER), aanmeldingsnotitie of vormvrije-mer noodzakelijk is. In deze mer-beoordeling worden de milieugevolgen van het plan in beeld gebracht. Als gevolg van de herziening van de m.e.r. richtlijn is nu wettelijk verankerd dat verzachtende maatregelen mogen worden meegenomen in de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Er is namelijk vastgelegd dat het bevoegd gezag deze nadrukkelijk dient te beschouwen in de beslissing. Dit biedt dus de kans om reeds in een vroeg stadium maatregelen, die effecten kunnen wegnemen, te betrekken in de effectbeoordeling.

5.11.2 Toets aan drempelwaarden

Op grond van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage dient een MER te worden opgesteld bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen dan wel de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlakte met een omvang van meer dan 200.000 m². De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied overschrijdt deze drempelwaarden niet.

5.11.3 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Op basis van de criteria die genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling wordt voor de beoogde ontwikkeling een vormvrije m.e.r.- beoordeling uitgevoerd. De criteria zijn in navolgende tabel aangegeven.


Tabel 3.1: Criteria bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling

  • 1. Kenmerken van het project:
    • a. Omvang van het project;
    • b. Cumulatie met andere projecten;
    • c. Gebruik van natuurlijke grondstoffen;
    • d. Productie van afvalstoffen;
    • e. Verontreiniging en hinder;
    • f. Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën.
  • 2. Plaats van het project:
    • a. Bestaand grondgebruik;
    • b. Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
    • c. Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (Wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van cultuurhistorisch, cultureel of archeologisch belang.
  • 3. Kenmerken van potentiele effect:
    • a. Bereik van het effect (geografische onze en grootte van de getroffen bevolking);
    • b. Grensoverschrijdend karakter van het effect;
    • c. Waarschijnlijkheid van het effect;
    • d. Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

5.11.4 Kenmerken van het project

Het plangebied heeft een omvang van circa 2.500 m². Binnen dit plangebied is ruimte voor toevoeging van 10 woningen. In de huidige situatie is de locatie ten behoeve van maatschappelijke doeleinden bestemd. De ontwikkeling ziet toe op herontwikkeling van een bestaande binnenstedelijke locatie. Er is dan ook geen sprake van cumulatie van de beoogde ontwikkeling met andere projecten. Voor realisatie van de beoogde woningen zal gebruik worden gemaakt van natuurlijke grondstoffen in de vorm van bijvoorbeeld gebakken materialen als bakstenen buitengevels. Daarnaast kent de gemeente Someren een duidelijke Cradle-to-Cradle-ambitie voor al haar eigen bestedingen. Tevens draagt ze deze uit richting derden.


De realisatie van de woningbouw leidt per definitie tot de productie van bouw- en vervolgens huisafvalstoffen. De gemeente Someren kent afvalbeleid om deze afvalstoffen zo optimaal mogelijk weer te hergebruiken. In deze toelichting is middels een geuronderzoek, akoestisch onderzoek en archeologisch onderzoek aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot verontreiniging en hinder. Het risico op ongevallen is niet aanwezig. De realisatie van de beoogde woningen leidt niet tot een waarneembare toename van geur, gevaar, stof of geluid.

5.11.5 Plaats van het project

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels in gebruik als bebouwd gebied. Binnen het plangebied is geen sprake van waardevolle groenstructuren. Ter plaatse van de huidige bebouwing en direct aansluitend hieraan wordt een appartementengebouw met vijf appartementen toegevoegd en worden een tweekapper en een vrijstaande woning gerealiseerd. Een bestaand gebouw wordt verbouwd naar twee woningen. De beoogde ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied.

5.11.6 Kenmerken van potentiële effect

Het effect van de beoogde ontwikkeling op de omgeving is beperkt en valt binnen de hiervoor gestelde normen. Dit is middels rapporten en onderzoek in het kader van geur, akoestiek en archeologie aangetoond. Er is geen sprake van een grensoverschrijdende karakter. Uit deze toelichting en de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de kans op negatief effect op de omgeving zeer klein is.

5.11.7 Conclusie

Uit gevoerd onderzoek blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen aantasting van milieu en omgeving met zich meebrengt waardoor een MER dient te worden opgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.

6.2 Algemene toelichting verbeelding

Op de verbeelding, die bestaat uit één kaartblad, is de bestemming van de gronden in het plangebied aangegeven. Binnen deze bestemming zijn daarbij nadere aanduidingen weergegeven. De juridische betekenis van deze aanduidingen is terug te vinden in de regels. Een aantal gegevens heeft juridisch gezien geen betekenis en is alleen op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale en topografische gegevens en huisnummers).

6.3 Algemene toelichting regels

De opbouw van de regels is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;

- Begrippen

- Wijze van meten

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;

- Bestemmingen

- Dubbelbestemmingen

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Anti-dubbeltelregel

- Algemene bouwregels

- Algemene gebruiksregels

- Algemene afwijkingsregels

- Overige regels

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

- Overgangsrecht

- Slotregel

6.4 Toelichting bestemmingen

6.4.1 Tuin

Om te voorkomen dat bijgebouwen worden gerealiseerd aan de Nieuwendijk of naast de woningen aan de Nieuwendijk is de bestemming 'Tuin' opgenomen aan de Nieuwendijk.

6.4.2 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden, aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij deze woondoeleinden, parkeren, tuinen en erven bij deze woningen en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Door toekenning van bouwvlakken en bouwaanduidingen kunnen binnen deze bestemming 10 woningen worden gerealiseerd bestaande uit een appartementengebouw, een vrijstaande woning en twee tweekappers. Daarnaast zijn binnen het voormalige kloostergebouw op de eerste en tweede verdieping reeds drie woningen aanwezig maar kunnen twee nieuwe woningen worden toegevoegd. .

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor elk bestemmingsplan geldt dat de financiële haalbaarheid ervan moet zijn gegarandeerd. Indien een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, zijn er verschillende mogelijkheden om de financiële haalbaarheid van de ontwikkeling te garanderen. Dit kan bijvoorbeeld door het opstellen van een exploitatieplan of door het sluiten van overeenkomsten tussen gemeente en ontwikkelende partijen.


De gemeente Someren kent vanuit haar nota grondbeleid een actieve grondpolitiek. In voorliggend geval heeft de gemeente alle gronden binnen het plangebied in eigendom. De gemeente Someren geeft de gronden zelf uit en kan de gemaakte kosten derhalve doorberekenen in de verkoopprijs van de grond. Het plan is kostendekkend. Er is derhalve geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp voor invulling van het plangebied is tot stand gekomen door de Werkgroep Mariaschool met de projectleider van de gemeente Someren. Dit is in constructieve samenspraak met eigenaar van belendend perceel, woningcorporatie Wocom, gebeurd. Door de dorpsraad van Someren-Eind zijn dorpsavonden georganiseerd die zijn benut om belangstellenden in het planvormingsproces te betrekken.


De Werkgroep Mariaschool De gemeente Someren heeft op maandag 18 juni in De Einder in Someren-Eind het voorkeursontwerp gepresenteerd voor belangstellenden. Beoogd werd in het plangebied in totaal een drie tweekappers en een vrijstaande woning te realiseren.


Naar aanleiding van deze bijeenkomst is het gepresenteerde plan aangepast naar de beoogde invulling en is één beoogde tweekapper vervangen door een appartementengebouw. Gedurende deze avond is gebleken dat er meer vraag in Someren-Eind is naar appartementen.


Ook is overleg gevoerd met eigenaar van belendend perceel aan Nieuwendijk 26.


Dit bestemmingsplan zal conform de wettelijke vereisten kenbaar worden gemaakt. Naar aanleiding van eventuele zienswijzen op het bestemmingsplan vindt een heroverweging op deze onderdelen plaats en kan besloten worden onderhavig bestemmingsplan op een aantal punten te wijzigen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Inleiding

De bestemmingsplanprocedure conform de Wet ruimtelijke ordening wordt beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In de Wet ruimtelijke ordening zijn hierop nog enkele wijzigingen beschreven. Samengevat is de bestemmingsplanprocedure als volgt:

  • het ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage;
  • gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijzen naar voren brengen aan de gemeenteraad;
  • binnen twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast;
  • de vaststelling van het bestemmingsplan dient binnen twee weken na de vaststelling bekend gemaakt te worden behoudens de hieronder genoemde uitzonderingen;
    • 1. Gedeputeerde Staten hebben een zienswijzen ingediend en deze zienswijzen is niet of niet volledige door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
    • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijzen van Gedeputeerde Staten - wijzigingen aangebracht.


Is één van bovenstaande twee gevallen aan de orde, dan mag het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan pas bekend zijn gemaakt nadat zes weken zijn verstreken.

8.2 Overleg in voorbereiding

Het ontwerp voor invulling van het plangebied is tot stand gekomen door de Werkgroep Mariaschool onder met de projectleider van de gemeente Someren. Dit is in constructieve samenspraak met eigenaren van belendende percelen, woningcorporatie Wocom en eigenaar van de woning aan Nieuwendijk 26, gebeurd. Dit is nader omschreven in paragraaf 7.2 van deze toelichting.

8.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Conform artikel 3.1.1. Bro wordt de provincie Noord-Brabant in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

8.4 Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd en ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.