direct naar inhoud van Regels
Plan: St. Antoniushof Someren-Eind
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'St. Antoniushof Someren-Eind' van de gemeente Someren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02018018-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

een aan een hoofdgebouw aanwezig bijbehorend bouwwerk dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwd:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van publiekverzorgend ambacht in de vorm van kappers, schoonheidssalons e.d., met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

1.10 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van kelders en de onder de kap aanwezige zolder.

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 buitenwerks gevelvlak:

het gedeelte van de (denkbeeldige) gevelvlakken of de projectie van het dakvlak van een gebouw dat zich aan de buitenzijde van het gebouw bevindt.

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 gestapeld(e bebouwing):

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

1.25 halfvrijstaande bebouwing:

bebouwing bestaande uit maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen en waarbij de andere zijde van het hoofdgebouw niet in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

1.26 huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.28 infiltratie:

Het indringen van water in de bodem.

1.29 infiltratievoorziening:

Een voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) hemelwater kan indringen in c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.30 overkapping:

een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.31 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse;
  • b. overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.32 twee aan een:

twee met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen.

 

1.33 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw,welke door gevelindeling als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;

1.34 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.35 voorgevelrooilijn:
  • a. de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
  • b. de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.

1.36 vrijstaand:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.

1.37 water- en waterhuishoudkundige voorzieningen:

Al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten.

1.38 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming.

2.4 de breedte, diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • c. parkeren en uitwegen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. Op of in deze gronden mogen geen hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
  • b. in afwijking van het bepaalde sub a ondergeschikte aangebouwende bijbehorende bouwwerken en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
    • 1. De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.
    • 2. De breedte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van de woning en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin het aangebouwd bijbehorend bouwwerk en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.
    • 3. De bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van de woning en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
    • 4. De afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van de woning en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m
  • c. De afstand van de constructie voor het leiden van bomen tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 0,5 m.
  • d. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • f. Overkappingen zijn niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm dakvorm van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' dient de landschappelijke inpassing overeenkomstig de bijlage bij de regels te zijn aangelegd voordat de woning binnen het bouwperceel in gebruik wordt genomen.
  • b. De landschappelijke inpassing moet duurzaam worden beheerd en in stand gehouden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4.1 en een gewijzigde landschappelijke inpassing toestaan indien:

  • a. sprake is van voortschrijdend inzicht dan wel
  • b. de aangepaste landschappelijke inpassing tenminste kwalitatief gelijkwaardig is.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woondoeleinden zijnde de huisvesting van huishoudens in woningen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
  • c. parkeren, tuinen en erven bij woningen;
  • d. landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • e. ontsluiting van de aanduiding 'ontsluiting';
  • f. openbare ruimte met bijbehorende voorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangeduide aantal wooneenheden.
  • b. Voor het bouwen van woningen en bijbehorende bouwwerken en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
    • 1. vrijstaande woningen:
      • voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²: 50%;
      • voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m²: 250 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²;
    • 2. twee aan één gebouwde woningen: 60%;
    • 3. gestapeld: 100%.

4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand';
    • 2. 'twee aan één';
    • 3. 'gestapeld';

dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.

  • b. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • c. Hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd in de voorgevelrooilijn.
  • d. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.
  • e. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.
  • f. Hoofdgebouwen voor woningtypen 'vrijstaand' of 'twee aan een' dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60º.

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.
  • b. Bijbehorende bouwwerken bij vrijstaande woningen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken op bouwpercelen:
      • kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;
      • van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;
      • groter dan 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 75 m²;
    • 2. De goothoogte voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 3. De goothoogte voor aaneengebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer vermeerderd met 30 cm.
    • 4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    • 5. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 4.2.1 mag niet worden overschreden.
    • 6. De afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
    • 7. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw bedraagt tenminste 1 meter.
  • c. Bijbehorende bouwwerken bij twee aan één gebouwde woningen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken op bouwpercelen:
      • kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;
      • van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;
      • groter dan 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 75 m²;
    • 2. De goothoogte voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 3. De goothoogte voor aaneengebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer vermeerderd met 30 cm.
    • 4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    • 5. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 4.2.1 mag niet worden overschreden.
    • 6. De afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
    • 7. Aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de achtergevel van een twee aan één gebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
      • De aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
      • De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en het aangebouwde bijbehorende bouwwerk mag niet meer bedragen dan 16 m.
    • 8. De afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
    • 9. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw bedraagt tenminste 1 meter.
  • d. Bijbehorende bouwwerken bij gestapelde woningen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. Per gestapelde woning mag één bijbehorend bouwwerk met een omvang van maximaal 15 m² worden gebouwd;
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 4. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 4.2.1 mag niet worden overschreden.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • c. De afstand van de constructie voor het leiden van bomen tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 0,5 m.
  • d. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • e. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' niet meer mag bedragen dan 2 m.
  • f. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • g. Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevel.

4.2.5 Overkappingen

Overkappingen mogen bij vrijstaande en aaneen-gebouwde woningen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • d. Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief bijbehorende bouwwerken) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.
  • e. Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijbehorend bouwwerk aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.

4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en vrijstaande bijbehorende bouwwerken en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn zoals bepaald in 4.2.4 onder d om achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, buiten de aanduiding 'bijgebouwen', een bouwhoogte van maximaal 2 m toe te staan in een naar de weg gekeerde zijdelingse perceelgrens in het geval van hoeksituaties.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Aan huis verbonden beroep
  • a. Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
    • 2. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².
    • 3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
    • 4. Detailhandel is niet toegestaan.
    • 5. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

4.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' dient de landschappelijke inpassing overeenkomstig de bijlage bij de regels te zijn aangelegd voordat de woning binnen het bouwperceel in gebruik wordt genomen.
  • b. De landschappelijke inpassing moet duurzaam worden beheerd en in stand gehouden.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.5.2 en een gewijzigde landschappelijke inpassing toestaan indien:

  • a. sprake is van voortschrijdend inzicht dan wel
  • b. de aangepaste landschappelijke inpassing tenminste kwalitatief gelijkwaardig is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.
  • b. Indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte en het maximum bebouwingspercentage.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

7.2 Ondergeschikte functie

Indien in de afzonderlijke bestemmingen in hoofdstuk 2 niet specifiek een regeling is opgenomen voor een ondergeschikte functie, dan mag deze ondergeschikte functie maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grondvloer van het hoofdgebouw als zodanig gebruiken tot een maximum vloeroppervlak van 60 m².

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:
    • 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
    • 2. dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing;
  • b. het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.
  • c. De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:
    • 1. de bebouwingstypologie (vrijstaand, twee aan één of gestapeld) wordt aangetast;
    • 2. de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
    • 3. de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Waarborgen voldoende parkeergelegenheid

Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:

  • a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en / of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen' van de gemeente Someren, zoals vastgesteld d.d. 28 juni 2018;
  • b. in het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, conform het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen' van de gemeente Someren, zoals vastgesteld d.d. 28 juni 2018;
  • c. indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
  • d. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld onder a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
  • e. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a en b gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  • f. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

9.2 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • a. Regenwater dat valt op daken en verhardingen dient binnen een bouwperceel te worden opgevangen en verwerkt waarbij de omvang van de waterberging al volgt wordt berekend: aantal m² verharding x 0,06 x 05 = m³.
  • b. Deze hemelwaterinfiltratievoorziening moet duurzaam in stand worden gehouden.
  • c. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan 'St. Antoniushof Someren-Eind'.