Plan: | Kuilerstraat 25 woningsplitsing |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0847.BP02014014-VS01 |
Aan de Kuilerstraat 25, in het buitengebied van de gemeente Someren, was een voormalig agrarisch bedrijf gelegen. Door middel van het bestemmingsplan "Kuilerstraat 25" (moederplan) is de sanering van dit agrarische bedrijf geëffectueerd (vaststelling 24 april 2013). Door de sanering is de zuidelijke helft van het voormalige agrarische bouwblok onderdeel gaan uitmaken van golfbaan De Swinkelsche. Het noordelijke deel van het bouwblok, de voormalige woonboerderij, is herbestemd tot woning.
De woonboerderij is door de gemeente Someren opgenomen als woonboerderij welke gesplitst mag worden. In dat kader is in het bestemmingsplan "Kuilerstraat 25" een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de woningsplitsing. Een van de voorwaarden van de woningsplitsing houdt in dat de aanwezige aan huis verbonden bedrijvigheid moet worden gestaakt. Dit terwijl de beleidsmatige mogelijkheid bestaat om hieraan mee te werken en de wens van de bewoners is om de aan huis verbonden bedrijvigheid voort te zetten. Dit houdt in dat het niet mogelijk is om de woningsplitsing via de in het moederplan aanwezige wijzigingsbevoegdheid uit te voeren. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is daarom nodig op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:
Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan 'Kuilerstraat 25 woningsplitsing' regels en een verbeelding.
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Someren in het buitengebied van de gelijknamige gemeente, aan een doodlopende zijtak van de Kuilerstraat. Het plangebied met daarop de voormalig bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen ligt op het adres Kuilerstraat 25.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door camping De Kuilen en aan de westzijde en zuidzijde door golfbaan De Swinkelsche. Aan de oostzijde zijn weilanden gelegen tot aan de Kuilerstraat.
Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Kuilerstraat 25', dat d.d. 24 april 2013 door de gemeenteraad van Someren is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van deze bestemming is het toegestaan te wonen, aan huis verbonden beroepen uit te oefenen en aan huis verbonden bedrijvigheid uit te voeren met een gezamenlijke bedrijfsoppervlak van niet meer dan 400m2.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het splitsen van de woonboerderij. Als voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid is onder anderen opgenomen dat het bedrijf aan huis dient te worden gestaakt. Dit komt niet overeen met het gemeentelijke beleid en is in strijd met de wensen van de bewoners.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het derhalve niet mogelijk het planvoornemen met een wijzigingsbevoegdheid doorgang te laten vinden. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Kuilerstraat 25, in het groen het plangebied
In deze toelichting wordt de herziening van het vigerende bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een gedetailleerde regeling van de nieuwe bestemming gegeven en wordt duidelijk wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding (plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.
Het bestemmingsplan 'Kuilerstraat 25 woningsplitsing' is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Someren daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012, de verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012. Bij de opzet en systematiek van het nieuwe bestemmingsplan wordt aangesloten bij de regeling zoals gebruikt bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van de gemeente Someren.
De locatie waar het voormalige agrarische bedrijf ligt en waar het planvoornemen is voorzien, is gelegen op het adres Kuilerstraat 25, aan een doodlopende zijtak van deze straat. De Kuilerstraat loopt van de Provincialeweg (van Heeze naar Asten) tot aan de Kerkendijk (tussen Someren en Someren-Heide) en is daarmee een relatief lange straat. Het grootste gedeelte van deze straat is verhard, echter ten noorden van de kruising met de Kuilvenweg is de straat ook deels onverhard.
De Kuilerstraat, en daarmee de locatie van het planvoornemen, ligt in zijn geheel in het agrarische buitengebied van de gemeente Someren. Dit deel van het buitengebied staat bekend onder de naam 'Heihorsten'. Het plangebied is daarbij gesitueerd in een halfopen agrarisch landschap, waar bebouwingsclusters en verspreide bebouwing worden afgewisseld door landbouwgronden. Het plangebied zelf is te classificeren als een compact, in een 'inham' van het golfterrein gelegen bebouwingsensemble.
De wijdere omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van omvangrijke bos- en heidegebieden, zoals die van de Somerensche Heide en de Stra-brechtse Heide. De kern Someren is op circa 2 kilometer in oostelijke richting gelegen, op circa 3 kilometer richting het zuidoosten ligt de kern Someren-Heide.
De bestaande bebouwing in het plangebied is opgebouwd in 1 tot 1½ bouwlagen en afgedekt met een kap. Dit geldt zowel voor de woning als voor de bedrijfsgebouwen. De bebouwing is overwegend opgetrokken uit rode bakstenen. Wat betreft de kleuren van de daken is er echter geen eenduidigheid, deze hebben ofwel een roodtint ofwel zijn antraciet van kleur. Er is, mede door de ligging aan het eind van een doodlopend weg, geen sprake van een duidelijke rooilijn van de bebouwing.
Het planvoornemen gaat uit van de woningsplitsing (2 in plaats van 1 woning) en het voortzetten van de aanwezige bedrijvigheid aan huis. De bestemming, het bestemmingsvlak en het gebruik (wonen en bedrijvigheid aan huis) blijven ongewijzigd. Volgens het vigerende bestemmingsplan is 600m2 aan bijgebouwen toegestaan. De bewoners hebben de verouderde voormalige agrarische bebouwing reeds geloopt (oude kippenstal). De voormalige werktuigenloods is behouden (400m2) samen met een stenen bijgebouw (50m2). In voorliggende bestemmingsplan wordt de oppervlakte aan bijgebouwen verlaagd van 600m2 naar 400m2.
Te splitsen woonboerderij Kuilerstraat 25
In de weergegeven inrichtingsschets is een indicatief beeld weergegeven van de mogelijke toekomstige inrichting van het plangebied. Het betreft weliswaar geen gedetailleerd eindbeeld, maar geeft wel richting aan hoe de locatie er in de toekomst uit zal gaan zien. Met betrekking tot de inrichting en het gebruik van de gronden kan het volgende worden gesteld.
De inrichting van de woonkavel zal bestaan uit erf c.q. tuin en gelet op de omvang is tevens ruimte voor huisweides. De weergegeven bebouwing is reeds aan wezige bebouwing na sloop van de overtollige agrarische bebouwing.
Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Ook de gemeente Someren heeft in haar beleidsdoelstellingen duurzaamheid opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen. In het planvoornemen wordt de gewenste duurzaamheid bereikt door gebruik te maken van natuurlijke duurzame materialen, door een goede isolatie en het hergebruiken van bestaande bebouwing (ipv nieuwbouw).
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Someren.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een woningsplitsing, waarbij verder geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het planvoornemen gaat gepaard met een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing en hiermee wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt. De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
De SVIR (zie paragraaf Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Onderhavig planvoornemen voorziet in een kleinschalige ingreep. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het besluitgebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
De Structuurvisie ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 1 oktober 2010 en inwerkingtreding d.d. 1 januari 2011) geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.
Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters. Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.
Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.
Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Er moet op zoek gegaan worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.
Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie ruimtelijke ordening
Het plangebied is binnen de structuurvisie RO aangeduid als 'groenblauwe mantel'. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Een verdere intensivering van in de groenblauwe mantel voorkomende agrarische bedrijvigheid is niet wenselijk. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn wel mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap.
Het planvoornemen is een voorbeeld van een ontwikkeling die past binnen het provinciale beleid. De ter plaatse voorheen aanwezige ongewenste agrarische bedrijvigheid heeft plaats gemaakt voor nieuwe functies die geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van natuur en water. Samen met de aanleg van de aangrenzende golfbaan is sprake van een in landschappelijk opzicht aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Een structuurvisie, zoals beschreven in de vorige paragraaf, is niet direct juridisch bindend voor burgers en overheden. Toch kan het in het kader van de ruimtelijke ordening van provinciaal belang zijn om bepaalde aspecten veilig te stellen. De provincie kan derhalve een Verordening Ruimte opstellen. De provincie Noord-Brabant beschikt over een dergelijke verordening, namelijk de op 14 maart 2014 vastgestelde 'Verordening Ruimte 2014'. Deze verordening is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen.
Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, alsmede regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een ruimtelijk plan. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
Één van de hoofdlijnen van de Verordening Ruimte heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in de kern de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied (het zogenaamde VAB-beleid). Daarnaast houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van de omgeving. In de regeling van de Verordening Ruimte is deze zorgplicht in eerste instantie geconcretiseerd voor wat betreft stedelijke ontwikkeling (toepassing zgn. SER-ladder).
Het plangebied is op de plankaart bij de verordening aangeduid als 'groenblauwe mantel'. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Een verdere intensivering van in de groenblauwe mantel voorkomende agrarische bedrijvigheid is niet wenselijk. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn wel mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap.
Met het planvoornemen wordt geen nieuw ruimtebeslag op het landelijke gebied gelegd, aangezien slechts sprake is van woningsplitsing. De bouwmogelijkheden nemen daarbij niet toe, maar af. Er is derhalve sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien netto geen nieuwe bebouwing aan het buitengebied wordt toegevoegd. De nieuwe situatie wordt landschappelijk ingepast en draagt bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Door middel van een inrichtingsvoorstel is een en ander ook geïllustreerd, zoals weergeven in paragraaf 2.3.
Op grond van het voorgaande mag worden geconcludeerd dat het planvoornemen aansluit bij het beleid zoals verwoord in de provinciale Verordening Ruimte 2014.
Met dit beeldkwaliteitsplan voor het buitengebied wil de gemeente Someren ideeën aandragen voor mogelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het plan is derhalve geen blauwdruk, maar dient als inspiratiebron voor nieuwe initiatieven. In dat opzicht kan het beeldkwaliteitsplan worden beschouwd als aanvulling op een bestemmingsplan, dat voorschrijft wat kan en mag. In het beeldkwaliteitsplan zijn ontwerprichtlijnen opgenomen die bij aanvang van de ontwikkeling van een planinitiatief kunnen worden meegenomen om op een passende wijze invulling te geven aan in het bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarden ten aanzien van bijvoorbeeld een goede landschappelijke inpassing.
Het landschappelijk gebied waarbinnen het plangebied ligt, bestaat uit oudere heideontginningen. Voor elk van de onderscheiden gebiedstypen worden richtlijnen gegeven met betrekking tot de structuur en inrichting van het landschap, de inpassing en inrichting van kavels en tot bebouwing. In een streefbeeld wordt een perspectief gegeven voor de inrichting van het landelijk gebied, welke als inspiratiebron wordt gebruikt voor integrale landschapsontwikkeling op structuurniveau.
De landschappelijk inpassing van de bestaande en nieuwe bebouwing vindt plaats conform de in het streefbeeld voor oudere heideontginningen genoemde richtlijnen voor beplanting. Dit betekent dat ondermeer gebruik wordt gemaakt van laag gesneden hagen, van houtwallen en van eiken (op de erfgrens aan de westzijde). Het betreft inheemse en gebiedseigen soorten. De nieuwe en bestaande beplanting zorgt voor een landschappelijke overgang tussen het rationeel verkaveld agrarische buitengebied en de natuurlijke inrichting van het golfterrein.
Onderhavig bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het buitengebied van de gemeente Someren. Voor dit buitengebied is een structuurvisie opgesteld met als doel 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied'. Over dit doel is al ruimschoots nagedacht. De belangrijkste gemeentelijke beleidsdocumenten zijn in dit kader de 'Structuurvisie Someren 2028' en het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied' (zie paragraaf Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011). Het doel van deze Structuurvisie is om deze sectorale visies met elkaar te verbinden en om ze in onderlinge samenhang tot uitvoering te brengen; alleen dan is er sprake van duurzame integrale kwaliteitswinst in het buitengebied. De Structuurvisie bevat dan ook geen nieuw beleid.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Voorgestane ontwikkeling is reeds getoetst in het moederplan "Kuilerstraat 25" welke op 24 april 2013 is vastgesteld. De aard van de ontwikkeling is ongewijzigd gebleven en de omvang is beperkt naar de reeds aanwezig bebouwing (van 600m2 naar 400m2). In het onderstaande zijn de relevante zaken weergegeven.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
In het plangebied worden geen activiteiten uitgevoerd en komen geen gevallen voor die in lijst C of D zijn genoemd. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
Omdat er op dit perceel geen bouwactiviteiten gaan plaatsvinden (buiten bestaande bebouwing) is een historische bodemonderzoek uitgvoerd.
Uit het historisch bureauonderzoek is ten aanzien van het noordelijke deel van het plangebied gebleken dat de volgende oliehoudende producten zijn opgeslagen (geweest):
Deze oliehoudende producten zijn binnen de bebouwing opgeslagen geweest en deels door elkaar vervangen geworden. De aanwezige bovengrondse tank staat op een betonnen vloer boven een lekbak. Uit de gemeentelijke handhavingsdossiers is geen aanleiding gebleken om te twijfelen aan de kwaliteit van de tanks en de aanwezige lek voorzieningen, daarnaast zijn er visueel geen sporen van verontreiniging aangetroffen. Bij eventuele sloop of herbouw van de bebouwing waarin de tank(s) zijn opgeslagen (geweest) zal in het kader van de benodigde omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten uitwijzen of de onderliggend grond niet verontreinigd zijn geraakt door eventuele lekkages.
Voor nieuwbouwplannen geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek noodzakelijk is om aan te tonen, dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke geluidgrenswaarde. Voor de bestaande woning hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd, aangezien deze in ruimtelijk en constructief opzicht niet wijzigt. Het enige dat verandert is de splitsing van de bestaande burgerwoning.
De voormalige bedrijfswoning betreft een bestaande woning, hiervoor is in geen geval onderzoek vereist om te bepalen of kan worden voldaan aan de geldende geluidswaarden.
De zogenaamde 'Wet luchtkwaliteit' is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. In hoofdstuk 5 Wm wordt toetsing van besluiten aan luchtkwaliteitsnormen in beginsel beperkt tot activiteiten die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' beïnvloeden. Uitsluitend ontwikkelingen en besluiten die 'in betekenende mate' van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht worden expliciet getoetst. Bij wetswijziging is verder bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen, waaronder het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Het Besluit niet in betekenende mate (verder: Besluit NIBM) voorziet hierin.
Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van het besluit luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit.
In onderhavig geval is sprake van woningbouw aangezien één woning wordt gesplitst. Een criteria om nadere eisen te stellen aan bouwplannen is dat bij 500 woningen en 1 ontsluitingsweg het jaarlijks percentage stofdeeltjes omhoog kan gaan. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Derhalve hoeft voor het planvoornemen geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Daarmee kan tevens geconcludeerd worden dat de mate van luchtverontreiniging verwaarloosd kan worden. Derhalve hoeft voor het planvoornemen geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Geurhinder agrarische bedrijven
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. In deze wet zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking').
Conform de veehouderijbedrijvenkaart van de provincie is de geurcontouren van één agrarisch bedrijf over het plangebied gelegen. Het betreft de oude contouren van het voormalige agrarische bedrijf, welke reeds is gesaneerd en door middel van het moederplan is wegbestemd tot burgerwoning. Ook de agrarische bedrijven ten noorden en westen van het plangebied zijn inmiddels gesaneerd, respectievelijk ten behoeve van een camping en een golfbaan. De voormalige agrarische bedrijfsbestemmingen zijn reeds weg bestemd en de vergunningen voor het uitoefenen van de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn reeds ingetrokken, waardoor de weergegeven contouren niet meer gelden. Ook vindt er geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats.
Omdat er feitelijk, vergunningstechnisch en planologisch-juridisch geen sprake meer is van agrarische bedrijfsvoering is het uitvoeren van een geuronderzoek niet noodzakelijk.
Overige bedrijven
In de nabije omgeving van het plangebied zijn verder geen (reguliere) bedrijven gelegen. Het planvoornemen ondervindt daardoor geen hinder van bedrijfsactiviteiten. Omgekeerd geldt tevens dat het planvoornemen geen nadelige invloed uitoefent op bedrijven in de omgeving.
De aan huis verbonden bedrijvigheid die in de te handhaven voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zal worden ingepast betreft bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 2 conform de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering'. Ook de activiteiten ter plaatse van de loodsen ten behoeve van de golfbaan betreft bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 2 uit deze publicatie. Dergelijke bedrijvigheid verhoudt zich, zeker wanneer aan huis verbonden, uitstekend met de woonfunctie.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
De huidige situatie met betrekking tot externe veiligheid wijzigt niet door het planvoornemen. In en direct rond het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die zijn opgenomen in de lijst met risicovolle bedrijven in de gemeente Someren en die van invloed kunnen zijn op het plangebied. De Risicokaart van het Interprovinciaal Overleg (IPO) bevestigt dit.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. In de nabijheid van het plangebied komen geen rail- en wegtransportroutes voor uit de lijsten met aandachtspunten of knelpunten voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Onderzoek is dan ook niet aan de orde. In deze situatie zijn geen veranderingen voorzien. In de nabijheid van het plangebied zijn geen rijks-, spoor- en waterwegen gelegen.
Ten oosten van het plangebied zijn op circa 750 meter afstand een tweetal buisleidingen van de Gasunie gelegen (transportroutedelen Z-585-KR-054 en A-521-KR-054). De hieraan verbonden risicocontouren reikt niet tot buiten de beschermingszone van de leidingen (4 meter) en zeker niet tot nabij het plangebied. In of nabij het plangebied liggen verder geen andere kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
Gebiedsbescherming
Ten aanzien van flora en fauna dient in eerste instantie rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen alsmede Natura 2000-gebieden.
Op circa 1,5 kilometer ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven. Gelet op de aard van de activiteiten in het plangebied is deze afstand meer dan voldoende om te kunnen concluderen dat het planvoornemen geen negatieve invloed uitoefent op het gebied. Eerder is sprake van een positief effect, als gevolg van het verdwijnen van de voorheen aanwezige agrarische bedrijfsactiviteiten met betrekking tot het houden van dieren op deze locatie.
In de wijdere omgeving van het plangebied liggen eveneens enkele EHS-gebieden. Het plangebied ligt op ruime afstand van deze waardevolle gebieden en is zelf niet gelegen in een EHS of stiltegebied. De omgeving bestaat voornamelijk uit de golfbaan en agrarische gronden, afgewisseld met verspreid gelegen (agrarische) bebouwing.
Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming is de soortenbescherming van belang. De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (FF-wet). In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In bestemmingsplannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de FF-wet geen ontheffing zal worden verleend.
Het plangebied is grotendeels bebouwd en verhard en voor het overige in gebruik als erf of agrarische landbouwgrond. Sloop van overtollige bebouwing heeft reeds vergund plaatsgevonden. Binnen het plangebied is geen beplanting aanwezig, behoudens de bestaande bomen/laanbeplanting en de tuinbeplanting. Deze beplanting blijft in zijn huidige vorm gehandhaafd. De kans is zeer klein dat ter plaatse beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn. In het kader van de FF-wetgeving bestaan er geen belemmeringen om tot de ontwikkeling over te gaan.
Archeologie
Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. De locatie is op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Someren deels aangeduid als categorie 4 (hoge verwachtingswaarde) en deels als categorie 5 (middelhoge verwachtingswaarde). Ter plaatse van categorie 4 bestaat een archeologische onderzoeksplicht in geval de bodem dieper dan 40 cm wordt vestoord en het verstoringsoppervlak groter is dan 250 m². Ter plaatse van categorie 5 zijn deze waarden respectievelijk 40 cm en 2.500 m².
Het plangebied is als categorie 4 aangeduid (betreft de locatie van de voormalige bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen). Hier vinden geen nieuwbouwwerkzaamheden plaats, enkel de sloop van één van de stallen. Aangezien de bodem ter plaatse van deze stal reeds verstoord is bij de bouw daarvan en verder geen bodemverstoring plaatsvindt in dit deel van het plangebied, geldt hier geen onderzoeksplicht.
Conform de Archeologische beleidskaart van de gemeente Someren en de daarbij behorende beleidsnota Archeologie wordt het uitvoeren van archeologisch onderzoek binnen het plangebied niet noodzakelijk geacht. Daarmee komen geen archeologische waarden in het geding. Uiteraard geldt wel een meldingsplicht indien bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologisch waardevolle resten opduiken. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden (in geval van toekomstige werkzaamheden), wordt over het plangebied een dubbelbestemming archeologie gelegd.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen bestaande archeologische monumenten aanwezig. In het plangebied liggen evenmin rijksmonumenten of gebouwen die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is de doorgaande route van de Kuilerstraat aangeduid als een historisch geografische lijn met een redelijk hoge waarde.
De voorgenomen bestemmingswijziging veroorzaakt geen veranderingen en/of verstoringen in of aan de al dan niet aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied en de directe omgeving.
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Het planvoornemen is in het kader van de Watertoets voorgelegd aan het watertoetsloket van het Waterschap De Dommel. In het onderstaande wordt de waterparagraaf weergegeven.
Op 1 maart 2015 is het Keur Waterschap De Dommel 2015 in werking getreden.
Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hiermee geven de waterschappen ook invulling aan de wens van met name de zogenaamde grensgemeentes die in het verleden te maken hadden met verschillend beleid van de waterschappen.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen. Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.
De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Dit heeft er toe geleid dat voor kleine plannen kan worden volstaan met het toepassen van een eenvoudige rekenregel voor het bepalen van de compensatie-opgave. Deze rekenregel is onderdeel van de algemene regel en wordt in onderliggend document toegelicht. Voor grotere plannen volstaat de rekenregel niet voor het bepalen van de compensatie-opgave, omdat de impact van dergelijke plannen op het watersysteem (veel) groter is. Voor grote plannen is daarom altijd een waterhuishoudkundig onderzoek door de initiatiefnemer noodzakelijk en dient het waterschap vroegtijdig te worden betrokken. Dit document bevat de richtlijnen voor het waterhuishoudkundig onderzoek en kan zowel worden gebruikt door initiatiefnemer of adviesbureau voor het uitvoeren van het waterhuishoudkundig onderzoek, als door het waterschap voor het beoordelen ervan.
Voor een optimale inpassing van plannen met een uitbreiding van het verhard oppervlak is het noodzakelijk het waterschap in een vroeg stadium te betrekken. Dit geldt zowel voor kleine als grote plannen en vormt onderdeel van de watertoets. Alleen op deze wijze kunnen waterbeheerder en initiatiefnemer gezamenlijk zorgen voor het behoud van de robuustheid van het watersysteem en kan wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk worden beperkt.
Het waterschap De Dommel hanteert onderstaande principes:
Per beleidspunt wordt het onderhavig plan getoetst aan het beleid van waterschap De Dommel.
De nieuwe woning wordt net als de bestaande woning aangesloten op het in de Kuilerstraat aanwezige persriool. De nieuwe woning wordt wel voorzien van een gescheiden rioleringsstelsel voor hemelwater en vuil water, vooruitlopend op een eventueel toekomstig (gescheiden) riool in de Kuilerstraat. Het vuile water zal daarbij via het bestaande rioolstelsel worden afgevoerd naar de RWZI, het schone water zal worden afgevoerd naar een binnen het plangebied aan te leggen wateroppervlak.
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Dit geldt tevens voor de onderhavige situatie, waar sprake is van een toename aan verharding. Bij de mogelijke omgang met hemelwater worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.
In onderhavig geval zal het van het verhard oppervlak afstromende hemelwater worden geborgen en geïnfiltreerd in een ter plaatse aan te leggen vijver dan wel in de (mogelijk te verbreden) reeds aanwezige zaksloten.
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Door berging en infiltratie van het hemelwater binnen het plangebied wordt voldaan aan het beleidsuitgangspunt voor hydrologisch neutraal bouwen.
Water als kans wordt door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem. Water kan echter ook een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. In dit project wordt door middel van de inpassing van een vijver of ander wateroppervlak tevens gestreefd naar een landschappelijke verbetering.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. De nieuw te realiseren bebouwing bezit geen materialen die tot een verontreiniging van de bodem zullen leiden en daarmee de kwaliteit van het grondwater verslechteren.
Op de keurkaart van het waterschap De Dommel is te zien dat ten westen van het plangebied de Peelrijt of Rielloop stroomt. Dit betreft een hoofdwatergang met het morfologie type Natte Natuurzone. Deze watergang loopt over het terrein van de golfbaan. In en in de directe nabijheid van het plangebied zijn voorts geen wateroppervlakten gelegen, behoudens enkele zaksloten, welke dienen ter afwatering van de omliggende agrarische gronden.
Het maaiveld bedraagt ter plaatse circa 24,5 meter boven N.A.P. De grondwatertrap ter plaats is IV. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt hier op 40 tot 80 cm beneden maaiveld (bron: bodemkaart Nederland, blad 51 Oost, Eindhoven).
Het planvoornemen gaat uit van het hergebruiken van bestaande bebouwing. Er wordt geen bebouwing toegevoegd, ook de verharding blijft gehandhaafd. Het planvoornemen heeft daarmee geen effecten op het waterbergend vermogen van het plangebied.
De nieuwe woning wordt net als de bestaande woning aangesloten op het in de Kuilerstraat aanwezige gemengde rioolstelsel. De nieuwe woningen wordt wel voorzien van een gescheiden rioleringsstelsel voor hemelwater en vuil water, vooruitlopend op een eventueel toekomstig (gescheiden) riool in de Kuilerstraat. Het vuile water zal daarbij via het bestaande rioolstelsel worden afgevoerd naar de RWZI.
Het Waterschap De Dommel heeft per brief van 16 juni 2015 laten weten in te stemmen met het bestemmingsplan. Het plan maakt een (interne) woningsplitsing planologisch en juridisch mogelijk. Het verhard oppervlak verandert niet als gevolg van de ontwikkeling. Wel wordt een extra huisaansluiting op de riolering gemaakt waarop alleen het huishoudelijk afvalwater wordt geloosd. Hemelwater van verhard oppervlak wordt lokaal verwerkt. Het plan is daarmee van gering waterhuishoudkundig belang.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
Bij het opstellen van de inhoud van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek zoals gehanteerd bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van de gemeente Someren.
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' mogen (bij)gebouwen worden opgericht.
De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:
De kosten van het planvoornemen worden geheel gedragen door de initiatiefnemer. Dit wordt geregeld middels een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst wordt tevens de verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek opgenomen bij sloop, bouw of herbouw van bebouwing. Het sluiten van een planschadeverhaal overeenkomst maakt onderdeel uit van de anterieure overeenkomst. Voor de gemeente Someren zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Er is verder geen sprake van op de initiatiefnemer te verhalen kosten.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.
Het planvoornemen betreft het splitsen van een woonboerderij en het behouden van bestaande bijgebouwen. Tegen het moederplan zijn géén zienswijzen ingediend. Gelet hierop en gezien het feit dat het planvoornemen gepaard gaat met sloop van overtollige bebouwing, een landschappelijke inpassing en daarmee van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Aangezien het planvoornemen niet gepaard gaat met een uitbreiding van de bestaande mogelijkheden, bestaat niet de verwachting dat planschade zal optreden. In de tussen de gemeente en de initiatiefnemer te ondertekenen overeenkomst wordt tevens bepaald dat eventueel te honoreren planschades voor rekening komen van de initiatiefnemers.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure, gestart met vooroverleg:
a. Ontwerp:
Publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
b. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
c. Inwerkingtreding:
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
d. Beroep:
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Het planvoornemen is in het kader van de watertoets, voorafgaand aan de publicatie, ter beoordeling aan het waterschap De Dommel toegezonden. De opmerkingen van het waterschap zijn in het bestemmingsplan verwerkt. In paragraaf 5.7 is de reactie van het waterschap weergegeven.
Het planvoornemen is voorafgaand aan de publicatie, ter beoordeling aan de provincie toegezonden. De provincie had geen opmerkingen.
Er zijn geen zienswijzen ingediend, wel vinden er ambtshalve wijzigingen plaats. Deze wijzigingen zijn drieledig.
Eerste wijziging/toevoeging 3.2.3 onder a
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 400m2, met dien verstande dat per woning maximaal 200m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Indien het één bijbehorend bouwwerk van 400m2 betreft bestaat het bijbehorend bouwwerk uit 2 eenheden van ieder 200m2.
Tweede wijziging/toevoeging onder 3.2.5, voorwaardelijke verplichting: Het gebruik van de gronden en bebouwing, als bedoeld in artikelen 3.1 en 3.2.3 onder a, is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing overeenkomstig Bijlage 1 Erfinrichtingsplan behorende bij deze regels binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Derde wijziging/toevoeging
Bijlage 1 van de regels: Erfinrichtingsplan