Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 1
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0846.BP2011BUIOUBUGEB14-va03

Artikel 21 Leiding

 
21.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van:
  1. een ondergrondse gasleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas';
  2. een bovengrondse hoogspanningsverbinding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding';
  3. een ondergrondse 24”RRP olieleiding 62 bar met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – olie (24 inch)';
  4. een ondergrondse 36”RRP olieleiding 43 bar met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – olie (36 inch)';
  5. een ondergrondse rioolleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – riool';
  6. een ondergrondse watertransportleiding met een hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water'.
21.2 Bouwregels
 
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse leidingen;
  2. bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 45 m ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de bovengrondse hoogspanningsverbinding.
21.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 21.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding dient te zijn gewaarborgd.
  2. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
21.4.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, dieper dan 0,50 m onder maaiveld:
  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. diepploegen;
  4. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  5. het aanbrengen of rooien van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting en/of bomen;
  6. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
  7. het permanent opslaan van goederen;
  8. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
21.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 21.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
21.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 21.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding zijn gewaarborgd.
  2. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.