direct naar inhoud van Artikel 21 Algemene aanduidingsregels
Plan: Molenstraat e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0844.BPMolenstraat-VG01

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
21.1.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen op deze gronden niet hoger zijn dan de hoogte zoals ter plaatse is aangeduid, dan wel niet hoger dan de bestaande hoogte indien deze hoger is.

21.1.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.1.1 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde hoofdgebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende kan worden tegemoetgekomen;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.

21.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’:
    • 1. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van het bepaalde in lid 21.1.1 ten hoogste toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
    • 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van het bepaalde in lid 21.1.1 ten hoogste toelaatbare hoogte voor bouwwerken.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende kan worden tegemoetgekomen. Voorafgaand moet advies worden ingewonnen bij de beheerder van de molen.