direct naar inhoud van Artikel 19 Recreatie
Plan: Landelijk gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0844.BPLandelijkgebied-VG01

Artikel 19 Recreatie

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 Algemeen

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-1', een recreatiewoning;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-2', een volkstuinencomplex;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-1', één recreatiewoning met bijbehorende andere bouwwerken. Een bijgebouw is niet toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-2', er is maximaal één gebouw voor gezamenlijk gebruik toegestaan. Per tuin is maximaal één tuinkas toegestaan. Woningen zijn niet toegestaan.
19.2.2 specifieke vorm van recreatie-1

Voor de recreatiewoning en de bijbehorende andere bouwwerken geldt het volgende:

  • a. de goothoogte van de recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van de recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • c. de afstand van de recreatiewoning tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • d. de bebouwde oppervlakte van de recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 45 m²;
  • e. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat erfafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevel van de recreatiewoning niet hoger mogen zijn dan 1 m.
19.2.3 specifieke vorm van recreatie-2

Voor het gebouw voor gezamenlijk gebruik, de tuinkas en de andere bouwwerken geldt het volgende:

  • a. de bouwhoogte van het gebouw voor gezamenlijk gebruik mag niet hoger zijn dan 4,5 m;
  • b. de goothoogte van het gebouw voor gezamenlijk gebruik mag niet hoger zijn dan 3 m;
  • c. de bebouwde oppervlakte van het gebouw voor gezamenlijk gebruik mag niet meer bedragen dan 150 m²;
  • d. de bouwhoogte van een tuinkas mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de goothoogte van een tuinkas mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • f. de bebouwde oppervlakte van een tuinkas mag niet meer bedragen dan 15 m²;
  • g. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m.
19.2.4 Afwijkingenregeling

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en andere bouwwerken, gebouwd krachtens een vergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en andere bouwwerken, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen voor de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing en ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing, een en ander op basis van een door de aanvrager over te leggen landschappelijk inpassingsplan.
19.4 specifieke gebruiksregels
19.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. voor permanente bewoning;
  • c. voor detailhandel en/of bedrijfsdoeleinden;
  • d. huisvesting van werknemers.
19.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
19.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor slopen) cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 4 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

19.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 19.5.1 vervatte verbod geldt niet voor sloopwerkzaamheden:

  • a. ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
  • b. sloopwerkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • c. sloopwerkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
19.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden
  • a. De in 19.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing.
  • b. De aanvraag om omgevingsvergunning moet zijn voorzien van een deskundigenrapport dat ingaat op cultuurhistorische waarden, de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de gewenste/ noodzakelijke werken en werkzaamheden.
  • c. Het bevoegd kan één of meerdere voorwaarden verbinden aan de in 19.5.1 bedoelde omgevingsvergunning teneinde de cultuurhistorische waarden te beschermen.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over de verlening van de omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde voorwaarden wint zij schriftelijk advies in bij een deskundige op het terrein van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. Hierbij wordt mede betrokken of de kosten van waardedaling en renovatie in verhouding staan met de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw.