direct naar inhoud van Artikel 13 Detailhandel - Vrijetijd-buitenshuis
Plan: Landelijk gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0844.BPLandelijkgebied-VG01

Artikel 13 Detailhandel - Vrijetijd-buitenshuis

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Detailhandel - Vrijetijd-buitenshuis' aangewezen gronden zijn bestemd voor een detailhandelsbedrijf in kampeermiddelen en -artikelen, sport-, recreatie- en outdoorartikelen, alsmede luxe tuinartikelen,
één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en parkeer- en groenvoorzieningen en overeenkomstig de in 13.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

13.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 13.1.1:

a Detailhandel

Detailhandel is uitsluitend toegestaan in de volgende artikelen:

  • 1. kampeermiddelen;
  • 2. kampeerartikelen;
  • 3. sport-, recreatie- en outdoorartikelen;
  • 4. luxe tuinartikelen.


Met dien verstande dat:

  • de detailhandel voor ten minste 60% van de totale winkelvloeroppervlakte bestaat uit detailhandel voor kampeermiddelen en kampeerartikelen en waarbij de omvang voor kampeermiddelen ten minste 40% van de totale winkelvloeroppervlakte bedraagt;
  • dat de detailhandel in het assortiment sport-, recreatie- en outdoorartikelen of het assortiment luxe tuinartikelen elk niet meer ruimte mag beslaan dan 25% van de totale winkelvloeroppervlakte.
b Parkeerplaatsen

Binnen de grenzen van deze bestemming moet worden voorzien in een voldoende aantal parkeerplaatsen (parkeren op eigen terrein).

c Bedrijfswoningen

Er zijn maximaal 2 bedrijfswoningen toegestaan.

d Ondergeschikte horeca

Ondergeschikte horeca is toegestaan met dien verstande dat de vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 400 m².

13.2 Bouwregels
13.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

13.2.2 Bebouwde oppervlakte

De maximaal toegestane bebouwde oppervlakte is: 13.325 m2.

13.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  • c. de dakhelling bedraagt minimaal 20°;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a, b en c geldt, voor de gebouwen gelegen binnen het maatvoeringsvak, de aangegeven hoogtemaat als maximale goot- en bouwhoogte;
  • e. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m.
13.2.4 Bedrijfswoning

Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:

  • a. er zijn maximaal 2 bedrijfswoningen toegestaan;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 5,5 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt maximaal 600 m3;
  • e. de dakhelling bedraagt minimaal 12°;
  • f. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • g. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m.
13.2.5 Bijgebouwen bij bedrijfswoning

Voor bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. er is maximaal 1 bijgebouw per bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m;
  • d. de bebouwde oppervlakte per bijgebouw bedraagt maximaal 45 m²;
  • e. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m.
13.2.6 Andere bouwwerken binnen bouwvlak

Voor andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt maximaal:
    • 1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    • 2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m2;
  • d. de bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat:
    • 1. antennes niet mogen worden gesitueerd voor de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
    • 2. antennes dienen te worden gesitueerd op of aan de woning dan wel op een afstand van maximaal 15 m van de woning;
  • e. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 m;
  • f. de bouwhoogte van een overige andere bouwwerken bedraagt maximaal 2 m.
13.2.7 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan in de vorm van de bouw van een kelderruimte onder de (bedrijfs)woning, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de kelderruimte is alleen bedoeld voor huishoudelijke doeleinden;
  • b. de kelderruimte mag slechts één bouwlaag bestaan en alleen worden aangebracht onder de woning;
  • c. de kelderruimte moet worden aangebracht binnen de contouren van de buitengevels van de woning;
  • d. de inhoud van de kelder behoort niet tot de inhoud van de woning en wordt ook niet meegerekend bij 13.2.4 onder d.
13.2.8 Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden:

  • a. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  • b. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  • c. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
13.2.9 Parkeren

In geval van uitbreiding en/of vervangende nieuwbouw van bedrijfsbebouwing moet worden onderbouwd dat binnen de grenzen van de bestemming op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen zijn of worden gerealiseerd. Het parkeren dient te worden onderbouwd aan de hand van de van toepassing zijnde CROW-kengetallen, te weten publicatie 317, d.d. oktober 2012.

13.2.10 Afwijkingenregeling

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en andere bouwwerken, gebouwd krachtens een vergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en andere bouwwerken, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen voor de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing en ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing, een en ander op basis van een door de aanvrager over te leggen landschappelijk inpassingsplan;
  • d. de aanleg en de omvang van parkeergelegenheid, als dit noodzakelijk is ter voorkoming van onevenredige aantasting en belasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en ter waarborging van verkeers- en brandveiligheid en de eis van parkeren op eigen terrein.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.8 onder a en b , mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bedrijfswoning wordt gesitueerd tussen de bedrijfsgebouwen en de openbare weg waarop het perceel wordt ontsloten;
  • b. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, verkeerskundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  • c. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Parkeren

Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt verstaan gebruik dan wel wijziging van gebruik van gronden of gebouwen, mits daarbij zeker is gesteld dat binnen de grenzen van de bestemming op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen zijn of worden gerealiseerd. Het parkeren dient te worden onderbouwd aan de hand van de van toepassing zijnde CROW-kengetallen, te weten publicatie 317, d.d. oktober 2012.

13.5.2 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. detailhandel in andere branches/assortimenten, zoals genoemd in artikel 13.1.2 onder a;
  • c. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • d. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  • e. het geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf;
  • f. een seksinrichting;
  • g. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • h. risicovolle inrichtingen;
  • i. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt.
13.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
13.6.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor slopen) cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 4 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

13.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 13.6.1 vervatte verbod geldt niet voor sloopwerkzaamheden:

  • a. ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
  • b. sloopwerkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • c. sloopwerkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
13.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden
  • a. De in 13.6.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing.
  • b. De aanvraag om omgevingsvergunning moet zijn voorzien van een deskundigenrapport dat ingaat op cultuurhistorische waarden, de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de gewenste/ noodzakelijke werken en werkzaamheden.
  • c. Het bevoegd kan één of meerdere voorwaarden verbinden aan de in 13.6.1 bedoelde omgevingsvergunning teneinde de cultuurhistorische waarden te beschermen.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over de verlening van de omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde voorwaarden wint zij schriftelijk advies in bij een deskundige op het terrein van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. Hierbij wordt mede betrokken of de kosten van waardedaling en renovatie in verhouding staan met de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw.