direct naar inhoud van Artikel 15 Kantoor
Plan: Buitengebied Rucphen 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.9000B0001-GU02

Artikel 15 Kantoor

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Bestemming

De voor 'Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een kantoor;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning met daaraan ondergeschikt een aan huis gebonden beroep met een maximale vloeroppervlakte van 50 m², met dien verstande dat de activiteiten in de woning worden uitgeoefend en de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • c. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

15.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 15.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen. De afstand tussen gebouwen onderling, indien deze niet aaneengesloten zijn gebouwd, dient minimaal 3 meter te bedragen. Daarnaast gelden de onder sub a specifieke regels.

a Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan de op de kaart ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' aangegeven maximum oppervlakte, met dien verstande dat wanneer geen oppervlakte is aangeduid het bouwvlak in zijn geheel mag worden bebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 meter;
  • d. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 meter;
  • e. de afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter.

b Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken

Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 5 meter;
  • b. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 9 meter;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  • d. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal 65°;
  • e. de afstand van een bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 meter;
  • f. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 meter;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²;
  • i. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt minimaal 1 meter;
  • j. de afstand van een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3 meter.

15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bij de bedrijfswoning mag maximaal één niet overdekt zwembad worden opgericht, met dien verstande dat:
    • 1. het zwembad binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak wordt opgericht;
    • 2. de afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt;
    • 4. de afstand tot de bedrijfswoning maximaal 20 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Overschrijden maximale goot- en/of bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 sub a onder a en b en sub b onder a en b voor het overschrijden voor de maximale goot- en bouwhoogtemaat met maximaal 1 meter.

15.3.2 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor het oprichten van een paardenbak voor hobbymatig gebruik, met dien verstande dat:

  • a. per woning maximaal 1 paardenbak is toegestaan;
  • b. de paardenbak wordt gesitueerd achter de voorgevellijn van de woning;
  • c. de oppervlakte van de paardenbak maximaal 800 m² bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van de omheining maximaal 1,70 meter bedraagt;
  • e. er geen lichtmasten mogen worden geplaatst;
  • f. de afstand van de paardenbak tot het bestemmingsvlak van woningen van derden minimaal 25 meter bedraagt.

15.4 Specifieke gebruiksregels
15.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van bouwwerken voor statische opslag;
  • c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
  • d. het gebruik van bedrijfs- en/of bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten dan wel een bed and breakfast;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels
15.5.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1 juncto lid 15.4 onder d voor:

  • a. het inrichten van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    • 2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een bijbehorend bouwwerk is gehuisvest;
    • 3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    • 4. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg maximaal 70 m² bedraagt. De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg wordt niet meegerekend voor de maximale gezamenlijke oppervlakte als bedoeld in lid 15.2.1 sub b;
    • 5. het betreffende bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
    • 6. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik als afhankelijke woonruimte worden beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
  • b. het plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    • 2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een tijdelijke woonunit is gehuisvest;
    • 3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    • 4. plaatsing van een tijdelijke woonunit is uitsluitend binnen het bouwvlak en minimaal 2 meter achter de voorgevel van de woning toegestaan;
    • 5. de goothoogte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 3 meter;
    • 6. de bouwhoogte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 5 meter;
    • 7. de oppervlakte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 70 m². De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg wordt niet meegerekend voor de maximale gezamenlijke oppervlakte als bedoeld in lid 15.2.1 sub b;
    • 8. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik als van de tijdelijke woonunit als afhankelijke woonruimte worden beëindigd en de tijdelijke woonunit wordt verwijderd.

15.5.2 Beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1 en lid 15.4 sub e voor de uitoefening van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;
  • b. het uitoefenen van de activiteiten niet tot gevolg heeft dat het uiterlijk aangezien van de woning zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
  • c. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken dat wordt gebruikt voor de activiteiten bedraagt maximaal 70 m²;
  • d. het uitoefenen van activiteiten die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving niet is toegestaan, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  • e. degene die de activiteiten in de woning en/of bijbehorende bouwwerken uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
  • f. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • g. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende bedrijf.

15.5.3 Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1 juncto lid 15.4 onder e voor het gebruik van bebouwing voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten in de vorm van een bed and breakfast, met dien verstande dat:

  • a. een bed and breakfast kan alleen worden aangeboden door de hoofdbewoner van het pand;
  • b. de woning dient door de hoofdgebruiker te worden bewoond;
  • c. de hoofdfunctie van de woning waarin een bed and breakfast gevestigd wordt, moet wonen blijven;
  • d. het aantal personen dat tegelijkertijd van een bed and breakfast accommodatie gebruik kan maken bedraagt maximaal 10;
  • e. maximaal vier kamers mogen worden gebruikt als bed and breakfast kamer;
  • f. bed and breakfast kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
  • g. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • h. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • i. de verblijfsrecreatieve functie mag niet worden gebruikt voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders;
  • j. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, binnen het bestaande bouwvlak;
  • k. er mogen geen aanverwante voorzieningen gerealiseerd worden;
  • l. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.