Direct naar inhoud
Plan:Bestemmingsplan Leijsenakkers 2020
Status:vastgesteld
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0826.BSPleijsenak2020-VA01

Regels

 

 
Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Bedrijf

Artikel 5 Bedrijf – Nutsvoorziening

Artikel 6 Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen

Artikel 7 Detailhandel

Artikel 8 Gemengd - 1

Artikel 9 Groen

Artikel 10 Maatschappelijk

Artikel 11 Recreatie

Artikel 12 Tuin

Artikel 13 Verkeer

Artikel 14 Water

Artikel 15 Wonen

Artikel 16 Leiding - Riool

Artikel 17 Waarde - Archeologie

Artikel 18 Waarde - Beschermd stadsgezicht

Artikel 19 Waarde - Monumentale bomen

Artikel 20 Waterstaat - Waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Artikel 22 Algemene bouwregels

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

Artikel 26 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

Artikel 28 Slotregel

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Leijsenakkers 2020' met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPleijsenak2020-VA01 van de gemeente Oosterhout.

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4 aaneengebouwde woning:

een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

 

1.5 aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf:

de uitoefening van een beroep op zakelijk, administratief, juridisch, financieel, therapeutisch, (para-)medisch, cosmetisch, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dan wel de uitoefening van ambachtelijke bedrijfsactiviteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, voor zover deze behoren tot de milieucategorie 1 of 2, zoals bepaald in de Staat van bedrijfsactiviteiten, of een daarmee qua aard en invloed op de omgeving vergelijkbare activiteit, waarbij de activiteit in of bij een woning wordt uitgeoefend.

 

1.6 achtergevelrooilijn:

de van de weg, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak.

 

1.7 ADR-geclassificeerde stoffen:

Gevaarlijke stoffen zoals geclassificeerd in de Europese overeenkomst ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route).

 

1.8 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet Milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds) teeltbedrijf of een grondgebonden veehouderij.

 

1.9 ambulante detailhandel:

het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel het aanbieden van diensten, op een openbare en in de open lucht gelegen locatie, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

 

1.10 archeologische waarden:

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.

 

1.11 autodemontagebedrijf:

een bedrijf gericht op het demonteren / uit elkaar halen van gemotoriseerde voertuigen.

 

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.13 bed & breakfast:

een voorziening in een (bedrijfs)woning, die als doel heeft het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid.

 

1.14 bedrijf:

een inrichting gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, herstellen en/of vervoeren van goederen.

 

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

 

1.16 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

 

1.17 bedrijfswoning:

een woning, bij een (agrarisch) bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting van (één het huishouden van) één persoon die op dat bedrijf of die instelling werkzaam is en al dan niet toezicht houdt.

 

1.18 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

 

1.19 beperkt kwetsbaar object:

een object als gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

1.20 bestaand(e situatie):

  1. ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig of in uitvoering op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bebouwing, die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning.

  2. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en/of opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

1.26 bouwlaag:

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

 

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.28 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.31 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

 

1.32 dagrecreatie:

activiteiten overdag ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan.

 

1.33 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

1.34 dakopbouw:

een opbouw op een deel van een hellend dak, waarmee de goot- en/of bouwhoogte van het gebouw wordt verhoogd.

 

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop) het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat postorderbedrijven en daarmee vergelijkbare internetwinkels niet worden aangemerkt als detailhandel, tenzij ter plaatse sprake is van fysiek klantcontact.

 

1.36 dienstverlening:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, bank, postkantoor, reisbureau en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en instellingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

 

1.37 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

 

1.38 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bij het bedrijf horende bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus e.d.).

 

1.39 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals vogelobservatie, wandelen, fietsen, mountainbiken, picknicken, kanoën en survivaltochten, die niet bedrijfsmatig van aard zijn en qua omvang en ruimtelijke uitstraling, ondergeschikt zijn aan de overige, ingevolge de bestemmingsomschrijving toegestane gebruiken en dientengevolge niet het primaire c.q. hoofdgebruik betreffen, al dan niet in combinatie met extensieve dagrecreatieve voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering.

 

1.40 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

1.41 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop en/of onderhoud en reparatie van motorvoertuigen of onderdelen daarvan, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.

 

1.42 garagebox:

een gebouw dat gebruikt wordt voor het stallen van vervoermiddelen of als bergruimte.

 

1.43 gastouderschap:

kinderopvang op het woonadres van een gastouder of de ouder(s) die tot stand komt door bemiddeling van een gastouderbureau en die betrekking heeft op ten hoogste 6 kinderen, naast eventuele eigen kinderen van de gastouder.

 

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.45 geluidgevoelig object:

een geluidgevoelig object als aangewezen bij of krachtens de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer.

 

1.46 geluidzone van een industrieterrein:

een zone als bedoeld in art. 40 Wet geluidhinder.

 

1.47 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur (in casu het Besluit omgevingsrecht) aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

 

1.48 geschakelde woning:

een woning, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde op de bouwperceelgrens is gebouwd en door middel van bijbehorende bouwwerken geschakeld is met een ander hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel.

 

1.49 gestapelde woning:

een woning in een gebouw waarin zich meerdere boven elkaar gelegen zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten bevinden.

 

1.50 gevaarlijke stoffen:

gevaarlijke stoffen zoals geclassificeerd in de Europese overeenkomst ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route).

 

1.51 gevel:

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

 

1.52 gevelvlak:

het verticale vlak waarin de hoofdvlakken van een gevel zich bevinden.

 

1.53 glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

 

1.54 groepsrisico:

de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en een ongewoon voorval binnen die inrichting of ter plaatse van de buisleiding of transportroute waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

 

1.55 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond behorende bij het bedrijf, zijnde akkerbouw- en vollegronds teeltbedrijven. Onder een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt in voorliggend plan tevens begrepen een grondgebonden rundveehouderij met graasdieren waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen, respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie; 

 

1.56 grondgebonden woning:

een woning die rechtstreeks contact heeft met het aangrenzende terrein.

 

1.57 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen ter aanwending in een ander bedrijf.

 

1.58 hogere waarde:

ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een weg, spoorweg of industrieterrein, die op grond van de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder van toepassing is.

 

1.59 hoofdfunctie:

de belangrijkste functie waarvoor een gebouw mag worden gebruikt.

 

1.60 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel, en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

 

1.61 horeca(bedrijf):

het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een seksinrichting.

 

1.62 horeca categorie 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel)-restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een zelfstandig maaltijdafhaalcentrum.

 

1.63 horeca categorie 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.

 

1.64 horeca categorie 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café.

 

1.65 horeca categorie 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing of discotheek.

 

1.66 huishouden:

de leefvorm of samenlevingsvorm van één of meer personen die in vast verband samenleven, en waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling.

 

1.67 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

 

1.68 industrieterrein:

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

 

1.69 internetwinkel:

het bedrijfsmatig via websites te koop aanbieden van goederen, alsmede het opslaan, verkopen en/of (af)leveren van deze goederen, waarbij de goederen niet ten verkoop worden uitgestald.

 

1.70 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, konijnen-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, niet zijnde een slakkenkwekerij, viskwekerij of een insectenkwekerij (zoals een wormenkwekerij).

 

1.71 invloedsgebied:

gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

 

1.72 kantoor:

een gebouw of deel van een gebouw dat door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, met de daarbij behorende voorzieningen.

 

1.73 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15º en maximaal 75º.

 

1.74 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.

 

1.75 kinderdagverblijf:

een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen, niet zijnde gastouderschap.

 

1.76 kritische depositiewaarde:

de waarde bepaald bij of krachtens als bedoeld in de Wet natuurbescherming.

 

1.77 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat wordt aangemerkt als uiting van beeldende kunst.

 

1.78 kunstwerk:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijken.

 

1.79 kwetsbaar object:

een object als gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

1.80 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

 

1.81 leisure voorziening:

veelal grootschalige en publieksaantrekkende stedelijke voorziening ten behoeve van entertainment (o.a. bioscoop), cultuur (o.a. poppodia), recreatie (indoorspeeltuin) of sport.

 

1.82 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, openbare dienstverlening, volksgezondheid (medisch en paramedisch), zorginstellingen, cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen, al dan niet met ondergeschikte horeca en detailhandel.

 

1.83 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor de toegestane bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.

 

1.84 manege:

een dagrecreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.

 

1.85 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

 

1.86 minder zelfredzame personen:

bijzonder kwetsbare personen, zoals zieken, ouderen, gehandicapten en minderjarigen, als bedoeld in het kader van de evacuatie van personen vanwege externe veiligheid.

 

1.87 natura 2000 gebied:

het gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet natuurbescherming.

 

1.88 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

 

1.89 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik, gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten, dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

 

1.90 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d., zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor (tele)communicatie.

 

1.91 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

1.92 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.

 

1.93 ondergeschikte detailhandel:

detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passend bij en ondergeschikt aan de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.

 

1.94 ondergeschikte horeca:

horeca, welke (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt en gelieerd is aan de functie die ingevolge de geldende bestemming ter plaatse is toegestaan.

 

1.95 ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf:

voorzieningen voor verkeer en verblijf die ondergeschikt en gelieerd zijn aan de functies die ingevolge de geldende bestemming ter plaatse zijn toegestaan, zoals in- en uitritten, langzaam verkeerspaden, onverharde paden, trottoirs en brandgangen. Hieronder worden in ieder geval geen wegen en parkeervoorzieningen voor gemotoriseerd verkeer begrepen.

1.96 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, als ook tenten.

 

1.97 ontspannende voorzieningen:

voorzieningen ter ontspanning en vermaak van mensen, zoals een bioscoop, theater, sauna, dansschool, wellnesscentrum, e.d.

 

1.98 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met

maximaal één wand.

 

1.99 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout boomschors of ander natuurlijk materiaal en al dan niet voorzien van een omheining.

 

1.100 patiowoning:

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnenhof gevormd door de zijmuren van naburige dan wel op het eigen (bouw)perceel aanwezige gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.101 parkeergarage:

al dan niet ondergrondse, openbare gebouwde parkeervoorziening voor het parkeren van meerdere voertuigen.

 

1.102 peil:

  1. voor een op een perceel aanwezig bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een op een perceel aanwezig bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkt terrein.

 

1.103 pickuppoint:

een locatie waar de consument via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten.

 

1.104 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een risicovolle inrichting of in de nabijheid van een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of ter plaatse van de buisleiding of transportroute, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

 

1.105 plasbrandaandachtsgebied:

Een gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.

 

1.106 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen.

 

1.107 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf het openbaar toegankelijke gebied zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen.

 

1.108 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

 

1.109 relevant hexagoon:

de hexagoon waarbinnen een voor stikstof gevoelig natuurlijk habitat of habitat voor soorten voorkomt, en waarbij tevens sprake is van een overbelasting of een naderende overbelasting van N-depositie vanaf 70 mol per hectare, per jaar onder de kritische depositiewaarde.

 

1.110 risicovolle inrichting:

een inrichting waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

 

1.111 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch /pornografische aard plaatsvinden, waaronder in elk geval worden verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet gecombineerd met elkaar.

 

1.112 speelvoorziening:

openbaar toegankelijke voorziening in de open lucht bestemd voor sport, spel, vermaak of ontspanning, niet zijnde een sportvoorziening waar georganiseerde sportbeoefening plaatsvindt, waaronder in ieder geval speeltuinen en trapveldjes worden verstaan.

 

1.113 sportvoorziening:

voorziening ten behoeve van de uitoefening van binnen- en/of buitensport (met uitzondering van maneges).

 

1.114 stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de dakvormen en de dakrichtingen van de bebouwing in relatie tot de omgeving.

 

1.115 stikstofdepositie:

het neerslaan van stikstofverbindingen uit de lucht op een oppervlakte, uitgedrukt in mol per hectare per jaar.

 

1.116 stikstofemissie:

stikstofverbindingen die direct of indirect vanuit een bron in de lucht worden gebracht.

 

1.117 straatprostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen, één en ander door passanten hiertoe te bewegen of uit te nodigen door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze.

 

1.118 supermarkt:

detailhandel gericht op de dagelijkse artikelensector (levensmiddelen) met een verkoopvloeroppervlak van minimaal 600 m2.

 

1.119 teeltondersteunende voorziening:

een ondersteunende voorziening in, op of boven de grond die een onderdeel is van een overwegend grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, gericht op het telen van (sier)gewassen (zoals tuinbouw, boomteelt of sierteelt) en die wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden en/of de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Teeltondersteunende voorzieningen kunnen zowel een gebouw als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zijn. Te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

  1. laag / tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte lager dan of gelijk aan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);

  2. hoog / tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte hoger dan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);

  3. permanent: teeltondersteunende voorzieningen welke 6 maanden per jaar of langer aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);

Vraathekken (zoals boomteelthekken) en veekeringen worden niet gezien als teeltondersteunende voorzieningen.

 

1.120 tunnel- of boog(kas):

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

 

1.121 twee-aaneengebouwde woning:

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

 

1.122 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, het laten uitvoeren of in uitvoering geven.

 

1.123 veehouderij:

agrarisch bedrijf, gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren.

 

1.124 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie, logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut.

 

1.125 verkooppunt motorbrandstoffen:

een verkoopplaats voor het uitoefenen van detailhandel in motorbrandstoffen en voor serviceverlening aan motorvoertuigen, waarbij detailhandel in andere goederen als nevenactiviteit van ondergeschikt belang en ondergeschikte horeca in de categorie 1 en/of 2 is toegestaan.

 

1.126 verkoopvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

 

1.127 vloeroppervlak(te):

de totale oppervlakte van alle ruimten die voor een functie wordt gebruikt.

 

1.128 voorgevel:

de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

1.129 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

1.130 voorzieningen voor verkeer en verblijf:

voorzieningen die verband houden met de afwikkeling van het verkeer en/of met het verblijfskarakter van de openbare ruimte, zoals wegen, straten, pleinen, langzaam verkeerspaden, inclusief daarbij behorende inrichtingselementen.

 

1.131 vraathek:

een hek, bedoeld om wildvraat aan gewassen te voorkomen, in de regel gebruikt in de boom- en sierteelt.

 

1.132 vrijstaande woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

 

1.133 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, alsmede voorzieningen voor waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden en beschoeiingen.

 

1.134 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel en/of showroom.

 

1.135 wonen:

het bewonen van een woning.

 

1.136 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

1.137 woningsplitsing:

het opdelen van een woning in meerdere wooneenheden;

 

1.138 zelfstandige woonruimte:

een woning met een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, waarbij de wasgelegenheid, kookgelegenheid en het toilet niet worden gedeeld met andere bewoners.

 

1.139 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

 

1.140 zijstrook:

de strook grond gelegen tussen de zijdelingse perceelsgrens en de denkbeeldige lijn op 3 meter afstand vanaf de zijdelingse perceelsgrens, over de volledige diepte van het bouwperceel.

 

1.141 zorgvuldige veehouderij:

een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperkingen en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving. Voor de bepaling of er sprake is van een zorgvuldige veehouderij zijn van toepassing de door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant vastgestelde “Nadere regels Verordening ruimte - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij”, zoals deze gelden op het moment van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag omgevingsvergunning;

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstanden:

van bouwwerken tot andere bouwwerken, bebouwingsgrenzen en perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

 

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

dakhelling:

de hoek gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

diepte van een gebouw:

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken. Ondergronds bouwdelen en dakkapellen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud van een bouwwerk.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

langtijdgemiddelde:

het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten over een aaneengesloten periode van tenminste 10 minuten en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai, met dien verstande dat de bedrijfsduurcorrectie niet worden toegepast.

 

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn - naast agrarisch grondgebruik- bestemd voor:

  1. een grondgebonden agrarisch bedrijf met bijbehorend agrarisch grondgebruik;

  2. nevenactiviteiten in de vorm van detailhandel in streekproducten en een kaasmakerij ter plaatse van de aanduiding sa-1 (specifieke vorm van agrarisch-1);

  3. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);

  4. wonen, voor zover een bedrijfswoning is toegestaan en dit in de bedrijfswoning plaatsvindt;

  5. voor zover een bedrijfswoning is toegestaan, een aan de woonfunctie ondergeschikte activiteit in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  2. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

  3. extensief recreatief medegebruik;

  4. erfbeplanting en groenvoorzieningen;

  5. tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede op gronden zonder bouwvlak, voor zover deze aangrenzend zijn aan woonbestemmingen en ten dienste staan van de woonbestemming;

  6. landschappeljke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

  7. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen)

  8. perceelsontsluitingen.

 

alsmede voor:

  1. de bescherming en instandhouding van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’ (sba-rm) / ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ (sba-gm) aangegeven gebouwen;

  2. de instandhouding en bescherming van de groenstructuur in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'historische groenstructuur';

  3. de instandhouding en het behoud van de openheid van het gebied.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak met de aanduiding 'grg' worden gebouwd.

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van de bedrijfsvoering gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

  2. gebouwd moet worden op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

  3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m;

  1. indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boven insteek van de betreffende oever;

  2. indien sprake is van een toename van de oppervlakte dierenverblijf, ten opzichte van de bestaande situatie, gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  1. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014 of diens rechtsopvolgers en die gelden op het moment van indiening van een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning;

  2. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  3. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

  4. binnen gebouwen dieren - al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn;

  5. de bouw en het voorgenomen gebruik stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is;

  6. de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

  7. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

  8. in afwijking van artikel 1, lid 20, wordt onder bestaande bebouwingsoppervlakte verstaan de:

  1. bebouwing, die op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

  2. bebouwing, die mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning; of

  3. bebouwing, die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

 

3.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' (-bw) geen bedrijfswoning is toegestaan.

  2. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen. De ondergrondse bebouwing wordt niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

  3. De goothoogte respectievelijk bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 respectievelijk 10 m.

  4. Indien er sprake is van een plat dak, dan geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6,5 m.

  5. Voor de bouw van bij een bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m2;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

  4. de bouwwerken mogen uitsluitend vanaf 1 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden opgericht;

  5. ingeval er sprake is van een overkapping, zijnde een bij de bedrijfswoning behorend bouwwerk, dan is een goot- en bouwhoogte van toepassing van 3,5 m.

 

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofgebouw en het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 1 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. silo's en torensilo's, watertanks of - bassins, mestbassins, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken en overkappingen zijn niet toegestaan;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofgebouw niet meer mag bedragen dan 1 m;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

3.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing op het bouwperceel.

  2. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’/‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ aangegeven bebouwing.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van platte daken als dakterras;

  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning als zelfstandige woning of ten behoeve van mantelzorg;

  3. het gebruik van de bedrijfswoning of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning als bed & breakfast;

  4. wonen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', en voor zover het wonen de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op dat bedrijf of die instelling werkzaam is, al dan niet toezicht houdt.

 

3.4.2 Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  1. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de bedrijfswoning;

  2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

  3. buitenactiviteiten, waaronder opslag, ten dienste van het aan huis verbonden beroep of bedrijf zijn niet toegestaan;

  4. machinale productie en machinale reparatie- en herstelwerkzaamheden alsmede het verrichten van herstelwerkzaamheden aan gemotoriseerde voertuigen zijn niet toegestaan;

  5. horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

  6. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

3.4.3 Stikstofdepositie

 

  1. De berekende stikstofdepositie op relevante hexagonen van Natura 2000-gebieden mag vanwege de stikstofemissie van activiteiten gelegen binnen de bestemming agrarisch niet met meer dan 0,00 mol/ha/jaar toenemen, vergeleken met de stikstofdepositie van de stikstofemissie van activiteiten gelegen binnen dat gebied op de dag voor de vaststellingsdatum van dit plan

  2. De stikstofdepositie als bedoeld in het eerste lid wordt berekend als verschilberekening met een daarvoor geschikt, landelijk erkend en recent rekenprogramma voor stikstofdepositie, zoals de Aerius-calculator.

 

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Omgevingsvergunning huisvesting in verband met mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. ingeval van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is de woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m van de bedrijfswoning;

  2. de totale toegestane oppervlakte, welke ten behoeve van de huisvesting mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;

  3. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak via een indicatiestelling is aangetoond;

  4. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

3.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een bedrijfswoning gebruikt wordt ten behoeve van een bed & breakfast, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van 100 m2;

  2. het aantal bedden mag niet meer bedragen dan 6;

  3. een bed & breakfast is alleen toegestaan in niet-zelfstandige woonruimte(n); de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

  4. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  5. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  6. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

3.5.3 Omgevingsvergunning meerdere huishoudens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en toestaan dat één bedrijfswoning wordt gebruikt ten behoeve van meerdere huishoudens, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning;

  2. het aantal personen waaraan woonruimte wordt geboden mag niet meer bedragen dan 6;

  3. de extra huishoudens mogen uitsluitend worden gehuisvest in niet-zelfstandige woonruimte(n);

  4. per bewoner dient minimaal 12 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig te zijn;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

3.5.4 Omgevingsvergunning dakterras

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een plat dak van de bedrijfswoning wordt gebruikt als dakterras, mits aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het dakterras enkel t.b.v. de woonfunctie wordt gebruikt;

  2. het dakterras niet binnen een afstand van 2 meter is gelegen van de grenslijn van het naburige erf, tenzij er voorzieningen worden aangebracht die er toe leiden dat er vanaf het dakterras geen uitzicht is op het naburige erf;

  3. er toestemming is gegeven door de eigenaar van het naburige erf.

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

 

3.6.1 Omgevingsvergunning

Ter plaatse van de aanduiding 'historische groenstructuur' is het verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in de gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van opgaande beplantingen en/of bomen;

  2. het aanbrengen van verhardingen;

  3. het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,50 m;

  4. het ophogen, egaliseren, bodemverlagen en/of afgraven van gronden;

  5. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of waterbassins.

 

3.6.2 Toelaatbaarheid

De in sub 9.6.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de in lid 9.1 genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast.

 

3.6.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 9.6.1 is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden die het normaal onderhoud betreffen overeenkomstig de doeleinden van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik;

  2. werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkreeg, in uitvoering zijn.

 

 

Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder:

  1. de milieucategorie 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2' (b=2);

  2. de milieucategorieën 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' (b≤3.1);

  1. met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen;

  2. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  3. zelfstandige kantoren;

  4. detailhandelsbedrijven;

  5. autodemontagebedrijven;

  6. verkoopunt motorbrandstoffen;

  7. pickuppoints;

  8. sportscholen;

  9. dienstverlening;

  10. leisure voorzieningen;

  1. opslag van materialen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening;

  2. reclamevoorzieningen;

  3. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning' (bw);

  4. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  5. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. een zelfstandig kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' (k);

  8. religieuze doeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'religie' (re);

  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  10. wonen, voor zover een bedrijfswoning is toegestaan en dit in de bedrijfswoning plaatsvindt;

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

 

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van de bedrijfsvoering geldt de volgende bepaling:

  1. De goothoogte respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

4.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning'.

  2. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, is ter plaatse slechts één bedrijfswoning toegestaan.

  3. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen. De ondergrondse bebouwing wordt niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

  4. Voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan 6 m respectievelijk 10 m.

  5. Indien er sprake is van een plat dak, dan geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6,5 m.

  6. Bij een bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd.

  7. Voor de bouw van de onder f bedoelde bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m2;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

  4. de bouwwerken mogen uitsluitend vanaf 1 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden opgericht;

  5. ingeval er sprake is van een overkapping, zijnde een bij de bedrijfswoning behorend bouwwerk, dan is een goot- en bouwhoogte van toepassing van 3,5 m.

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van het bedrijfsproces mogen, indien gesitueerd binnen het aangegeven bouwvlak, niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  4. De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van het opwekken van energie mag niet meer bedragen dan 5 m.

  5. De bouwhoogte van reclamemasten, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – reclamemast' (sba-rm), mag niet meer bedragen dan 40 m.

  6. De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer dan bedragen dan 6 m.

  7. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 4.2.3, sub d voor het toestaan van een hogere goothoogte voor de niet-inpandige bedrijfswoning, mits:

  1. de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden;

  2. dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  1. het bepaalde in lid 4.2.4, sub g voor het bouwen van reclamemasten en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming tot een bouwhoogte van maximaal 30 m, mits dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van platte daken als dakterras;

  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning als zelfstandige woning, of ten behoeve van mantelzorg;

  3. het gebruik van de bedrijfswoning of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning als bed & breakfast;

  4. geluidzoneringsplichtige inrichtingen conform de Wet geluidhinder;

  5. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;

  6. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi;

  7. opslag van consumentenvuurwerk;

  8. wonen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', en voor zover het wonen de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op dat bedrijf of die instelling werkzaam is, al dan niet toezicht houdt.

 

4.4.2 Niet-zelfstandige kantoren

  1. Bij bedrijven zijn uitsluitend niet-zelfstandige kantoren toegestaan;

  2. De vloeroppervlakte van niet-zelfstandige kantoren mag per bedrijf niet meer bedragen dan 1.500 m2. Indien de bestaande vloeroppervlakte meer bedraagt dan 1.500 m2, geldt deze oppervlakte als maximale oppervlakte.

 

4.4.3 Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  1. er moet sprake zijn van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de bedrijfswoning;

  3. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

  4. buitenactiviteiten, waaronder opslag, ten dienste van het aan huis verbonden beroep of bedrijf zijn niet toegestaan;

  5. machinale productie en machinale reparatie- en herstelwerkzaamheden alsmede het verrichten van herstelwerkzaamheden aan gemotoriseerde voertuigen zijn niet toegestaan;

  6. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient voldaan te worden aan het bepaalde in artikel 26.2;

  7. horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan.

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.5.1 Andere bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1;

  1. voor bedrijven die niet voorkomen op de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën zoals toegestaan op grond van het bepaalde onder 4.1;

  2. voor bedrijven in één milieucategorie hoger dan is toegestaan op grond van het bepaalde onder 4.1, mits deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de ter plaatse toegestane bedrijven, met uitzondering van:

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  1. Voor het uitoefenen van detailhandel in:

  1. ter plaatse vervaardigde, bewerkte en herstelde goederen, als ondergeschikte en niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;

  2. in goederen, die een eerstegraads verwantschap hebben c.q. in rechtstreeks verband staan met de hiervoor onder 1 bedoelde goederen, mits deze detailhandel als een ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van de onder 1 omschreven bedrijfsvoering plaatsvindt;

  1. Ten behoeve van een pickuppoint;

  2. Ten behoeve van dienstverlening;

  3. De omgevingsvergunning bedoeld onder lid a tot en met e kan worden verleend, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient voldaan te worden aan het bepaalde in artikel 26.2;

  2. er zijn hiertegen geen bezwaren vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.

 

4.5.2 Omgevingsvergunning huisvesting in verband met mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. ingeval van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is de woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m van de bedrijfswoning;

  2. de totale toegestane oppervlakte, welke ten behoeve van de huisvesting mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;

  3. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak via een indicatiestelling is aangetoond;

  4. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

4.5.3 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een bedrijfswoning gebruikt wordt ten behoeve van een bed & breakfast, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van 100 m2;

  2. het aantal bedden mag niet meer bedragen dan 6;

  3. een bed & breakfast is alleen toegestaan in niet-zelfstandige woonruimte(n);

  4. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

4.5.4 Omgevingsvergunning meerdere huishoudens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 en toestaan dat één bedrijfswoning wordt gebruikt ten behoeve van meerdere huishoudens, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning;

  2. het aantal personen waaraan woonruimte wordt geboden mag niet meer bedragen dan 6;

  3. de extra huishoudens mogen uitsluitend worden gehuisvest in niet-zelfstandige woonruimte(n);

  4. per bewoner dient minimaal 12 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig te zijn;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

4.5.5 Omgevingsvergunning dakterras

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een plat dak van de bedrijfswoningwordt gebruikt als dakterras, mits aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het dakterras enkel t.b.v. de woonfunctie wordt gebruikt;

  2. het dakterras niet binnen een afstand van 2 meter is gelegen van de grenslijn van het naburige erf, tenzij er voorzieningen worden aangebracht die er toe leiden dat er vanaf het dakterras geen uitzicht is op het naburige erf;

  3. er toestemming is gegeven door de eigenaar van het naburige erf.

 

 

Artikel 5 Bedrijf – Nutsvoorziening

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  2. erven en verhardingen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven. Indien een zodanige aanduiding niet is opgenomen, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.

 

5.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';

  4. ingeval er sprake is van een overkapping, dan is een goot- en bouwhoogte van toepassing van 3,5 m.

 

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  3. De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van het opwekken van energie mag niet meer bedragen dan 5 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

Artikel 6 Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;

  2. overkappingen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding – overkapping (sba-ovk);

  3. ondergeschikte detailhandel van andere goederen;

  4. oplaadpunten voor elektrische auto's;

  5. autowasvoorzieningen;

  6. reclamevoorzieningen.

  7. erven en verhardingen;

  8. groenvoorzieningen;

  9. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  10. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  11. parkeervoorzieningen;

  12. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

 

6.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding – overkapping (sba-ovk) worden gebouwd;

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen 6 m.

 

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  3. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

  4. De bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 m.

  5. De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer dan bedragen dan 6 m.

  6. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

6.3 Specifieke gebruiksregels

 

6.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan de opslag van meer dan 2.500 kg verpakte ADR-geclassificeerde stoffen, niet zijnde motorbrandstoffen.

 

6.3.2 Ondergeschikte detailhandel

Binnen de bestemming is ondergeschikte detailhandel van andere goederen toegestaan waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2.

 

Artikel 7 Detailhandel

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;

  1. een supermarkt, alleen ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' (su);

  2. uitsluitend grootschalige detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel grootschalig' (dhg);

  1. ondergeschikte horeca;

  2. ondergeschikte dienstverlening;

  3. erven en verhardingen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  6. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  7. parkeervoorzieningen;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.

 

7.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

  3. Ingeval er sprake is van een overkapping, dan is de ter plaatse aangegeven maximum goothoogte tevens de maximum bouwhoogte.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van een gebouwd niet meer mag bedragen dan 1 m.

  3. De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

 

 

Artikel 8 Gemengd - 1

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  1. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

  2. culturele en ontspannende voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;

  3. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;

  4. detailhandel (m.u.v. supermarkten, behalve ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' (su)), uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel'(dh);

  5. horeca in horecacategorie 1, 2 en 3, waarvan de categorieen 2 en 3 uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'horeca' (h);

  6. kantoor, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' (k);

  7. tuinen, erven en verhardingen;

  8. groenvoorzieningen;

  9. nutsvoorzieningen(met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  10. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  11. parkeervoorzieningen;

  12. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van het aanduidingsvlak 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, is ter plaatse slechts één woning toegestaan;

  2. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.

 

8.2.2 Gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak geldt de volgende bepaling:

  1. De goothoogte respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

  2. Ingeval er sprake is van een overkapping, dan is de ter plaatse aangegeven maximum goothoogte tevens de maximum bouwhoogte.

 

8.2.3 Gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak

  1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van de op het betreffende bouwperceel toegestane functies.

  2. Gebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.

  3. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  4. De gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 80% worden bebouwd.

 

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw niet meer mag bedragen dan 1 m.

  3. De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. Lid 8.2.4 onder b voor het toestaan van hogere erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, mits:

  1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m;

  2. dit uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

  3. dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  4. hiertegen geen bezwaren zijn uit oogpunt van verkeersveiligheid.

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

 

8.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van platte daken als dakterras;

  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning, of ten behoeve van mantelzorg;

  3. het gebruik van de woning of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als bed & breakfast.

 

8.4.2 Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  1. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

  2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

  3. buitenactiviteiten, waaronder opslag, ten dienste van het aan huis verbonden beroep of bedrijf zijn niet toegestaan;

  4. machinale productie en machinale reparatie- en herstelwerkzaamheden alsmede het verrichten van herstelwerkzaamheden aan gemotoriseerde voertuigen zijn niet toegestaan;

  5. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient voldaan te worden aan het bepaalde in artikel 26.2;

  6. horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan.

 

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

8.5.1 Omgevingsvergunning andere functies

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 om (één van) de voor de begane grond toegelaten functies ook op de verdieping(en) toe te staan, mits:

  1. realisering c.q. handhaving van de woonfunctie op de verdieping(en) redelijkerwijs van de belanghebbende niet kan worden gevergd;

  2. het volkshuisvestingsbelang niet onevenredig wordt geschaad;

  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. geen onevenredige hinder voor de (woon)omgeving te verwachten is;

  5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient voldaan te worden aan he bepaalde in artikel 26.2.

 

8.5.2 Omgevingsvergunning huisvesting in verband met mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de woning gebruikt wordt ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. ingeval van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is de woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m van de woning;

  2. de totale toegestane oppervlakte, welke ten behoeve van de huisvesting mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;

  3. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak via een indicatiestelling is aangetoond;

  4. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

8.5.3 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een woning gebruikt wordt ten behoeve van een bed & breakfast, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 100 m2;

  2. het aantal bedden mag niet meer bedragen dan 6;

  3. een bed & breakfast is alleen toegestaan in niet-zelfstandige woonruimte(n);

  4. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

8.5.4 Omgevingsvergunning meerdere huishoudens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 en toestaan dat één woning wordt gebruikt ten behoeve van meerdere huishoudens, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. huisvesting vindt plaats in de woning;

  2. het aantal personen waaraan woonruimte wordt geboden mag niet meer bedragen dan 6;

  3. de extra huishoudens mogen uitsluitend worden gehuisvest in niet-zelfstandige woonruimte(n);

  4. per bewoner dient minimaal 12 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig te zijn;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

8.5.5 Omgevingsvergunning dakterras

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een plat dak van de bedrijfswoning wordt gebruikt als dakterras, mits aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het dakterras enkel t.b.v. de woonfunctie wordt gebruikt;

  2. het dakterras niet binnen een afstand van 2 meter is gelegen van de grenslijn van het naburige erf, tenzij er voorzieningen worden aangebracht die er toe leiden dat er vanaf het dakterras geen uitzicht is op het naburige erf;

  3. er toestemming is gegeven door de eigenaar van het naburige erf.

 

 

Artikel 9 Groen

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplantingen;

  3. inritten;

  4. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  5. speelvoorzieningen;

  6. geluidwerende voorzieningen;

  7. de instandhouding van geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening' (sba-gwv);

  8. straatmeubilair;

  9. kunstobjecten;

  10. kunstwerken;

  11. vlonders, steigers en (voetgangers)bruggen;

  12. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  13. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

  1. de bescherming en instandhouding van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ (sb-gm) aangegeven gebouwen;

  2. de instandhouding en bescherming van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' (evz).

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.

  3. De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 4 m.

  4. De bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 15 m.

  5. De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.

  6. De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

9.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.

  2. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’/‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ aangegeven bebouwing en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - historische groenstructuur’ aangegeven waardevolle groenvoorzieningen.

 

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2 voor het bouwen van kunstobjecten met een bouwhoogte van maximaal 8 m, mits

  1. dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  2. hiertegen geen bezwaren zijn vanuit oogpunt van verkeersveiligheid.

 

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor het aanleggen van parkeervoorzieningen en overige voorzieningen voor verkeer en verblijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het stedenbouwkundig beeld wordt niet in onevenredige mate geschaad;

  2. het aanleggen van parkeervoorzieningen is noodzakelijk vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid;

  3. de aanleg van de parkeervoorzieningen heeft geen zodanige invloed op de aanwezige groenvoorziening, dat deze groenstructuur daardoor onevenredige schade wordt toegebracht en de gebruiksmogelijkheden ervan in overwegende mate worden beperkt;

  4. er wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).

 

9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.6.1 Omgevingsvergunning

  1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van gesloten verhardingen;

  2. het aanbrengen, vellen en / of rooien van beplantingen en / of bomen;

  3. het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,50 m;

  4. het ophogen, egaliseren, bodemverlagen en / of afgraven van gronden;

  5. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of waterbassins.

 

9.6.2 Toelaatbaarheid

De in sub 9.6.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor de in lid 9.1 genoemde doeleinden en indien een deskundige heeft geadviseerd, dat door de werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waardevolle groenvoorziening of van de functie van de waterberging.

 

9.6.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 9.6.1 is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden die het normaal onderhoud betreffen overeenkomstig de doeleinden van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en / of voortvloeien uit het normale gebruik;

  2. werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkreeg, in uitvoering zijn.

 

Artikel 10 Maatschappelijk

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn;

  1. een begraafplaats, alleen ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats' (bg);

  2. gezondheidszorg, alleen ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg' (gz);

  3. religieuze doeleinden, alleen ter plaatse van de aanduiding 'religie' (re);

  4. een kinderboerderij, alleen ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' (kb);

  1. wonen, uitsluitend voor religieuze doeleinden;

  2. begraafplaatsen en begraafvoorzieningen, in relatie tot religieuze doeleinden;

  3. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  4. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. onderschikte voorzieningen voor detailhandel;

  8. ondergeschikte voorzieningen voor bedrijf;

  9. ondergeschikte voorzieningen voor horeca.

 

alsmede voor:

  1. de bescherming en instandhouding van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’ (sba-rm) / ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ (sba-gm) aangegeven gebouwen;

  2. de instandhouding en bescherming van de groenstructuur in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - historische groenstructuur (sg-hg)'.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.

 

10.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. In afwijking van hetgeen is gesteld in lid 10.2.2 onder a mogen de gronden binnen de aanduidingen 'religie' en 'kinderboerderij' buiten het bouwvlak worden bebouwd, tot een maximum oppervlakte zoals op de verbeelding is aangegeven;

  3. De goothoogte respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

  4. In afwijking van hetgeen is gesteld in lid 10.2.2 onder b en c mag de bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak binnen de aanduiding 'kinderboerderij' niet meer bedragen dan 5 mete; voor de oppervlakte van bijgebouwen geldt dat de oppervlakte van maximaal één bijgebouw niet meer dan 100 m2 en van de overige bijgebouwen niet meer dan 50m2 per bijgebouw mag bedragen;

  5. Ingeval er sprake is van een overkapping, niet zijnde een bij de bedrijfswoning behorend bouwwerk, dan is de ter plaatse aangegeven maximum goothoogte tevens de maximum bouwhoogte.

 

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw niet meer mag bedragen dan 1 m.

  3. De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

10.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing op het bouwperceel.

  2. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’/‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ aangegeven bebouwing.

 

10.3.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. Lid 10.2.3 onder b voor het toestaan van hogere erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, mits:

  1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m;

  2. dit uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

  3. dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  4. hiertegen geen bezwaren zijn uit oogpunt van verkeersveiligheid.

 

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning op of in gronden ter plaatse van de aanduiding 'historische groenstrctuur' de volgende werken, geen gebouwen zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van gesloten verhardingen

  2. het aanbrengen, vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen;

  3. het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 m;

  4. het ophogen, egaliseren, bodemverlagen en/of afgraven van gronden;

  5. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of waterbassins.

 

10.4.2 Toelaatbaarheid

 

De in sub 9.6.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor de in lid 9.1 genoemde doeleinden en indien een deskundige heeft geadviseerd, dat door de werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de historische groenstructuur.

 

10.4.3 Uitzonderingen

 

Het bepaalde in lid 9.6.1 is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden die het normaal onderhoud betreffen overeenkomstig de doeleinden van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en / of voortvloeien uit het normale gebruik;

  2. werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkreeg, in uitvoering zijn.

Artikel 11 Recreatie

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin' (vt);

  2. verhardingen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

  1. Overkappingen zijn niet toegestaan.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,0 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,0 m.

 

 

 

 

Artikel 12 Tuin

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en groenvoorzieningen bij woningen;

  2. inritten;

  3. parkeren.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder 12.2.2.

 

12.2.2 Uitbreiding van een woning

Voor het bouwen van uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming 'Wonen' gelden de volgende bepalingen:

  1. De diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

  2. De uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag;

  3. De breedte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan tweederde van de voorgevelbreedte van de woning;

  4. indien de uitbreiding wordt uitgevoerd in combinatie met een luifel, dan dient deze luifel een open constructie te zijn met een breedte van niet meer dan eenderde van de voorgevelbreedte en mag de uitbreiding inclusief luifel over de gehele breedte van de voorgevel worden gebouwd in verhouding tweederde - eenderde;

  5. indien sprake is meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, dan dient de uitbreiding - al dan niet met luifel - van de woning plaats te vinden aan de gevelzijde die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

  6. uitbreidingen van de woningen en luifels, die sinds 19 maart 2009 aanwezig zijn, mogen in de huidige omvang en situering worden gehandhaafd.

 

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. Ter plaatse mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde in de vorm van erf- en terreinafscheidingen, tuinmeubilair, vlaggenmasten en antennes worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  3. De bouwhoogte van tuinmeubilair, zoals pergola's, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  4. De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2, sub e, mits dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld.

 

12.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.

 

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 12.4 voor het parkeren van motorvoertuigen voor de voorgevel van een woning, mits:

  1. het stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;

  2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  3. het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg niet wordt verminderd.

 

 

Artikel 13 Verkeer

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. garageboxen ter plaatse van de aanduiding ‘garagebox' (gab);

  4. kunstobjecten;

  5. kunstwerken;

  6. speelvoorzieningen;

  7. geluidwerende voorzieningen;

  8. straatmeubilair;

  9. (horeca)terrassen;

  10. (voorzieningen voor) ambulante detailhandel;

  11. tijdelijke bouwplaatsinrichting;

  12. groenvoorzieningen;

  13. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  14. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder 15.7 en 13.2.2.

 

13.2.2 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende bepalingen:

  1. Garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘garageboxen’.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

  3. De oppervlakte per autobox mag niet meer bedragen dan 30 m².

 

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van kunstwerken, kunstobjecten, palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

 

Artikel 14 Water

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

  2. een natte ecologische verbindingszone;

  3. oevervoorzieningen;

  4. steigers, aanlegplaatsen en gelijksoortige voorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  6. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers, gelijksoortige voorzieningen en andere kunstwerken.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  1. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

 

 

Artikel 15 Wonen

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  1. gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' (gs);

  2. patiowoningen, uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'patio' (sba-p);

  3. tuinen, erven en verhardingen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  6. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  7. een parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage' (pg);

  8. een geluidwerende voorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidwerende voorziening';

  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  10. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-landschappelijke inpassing'een landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

 

alsmede voor:

  1. de bescherming en instandhouding van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’ (sba-rm) / ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ (sba-gm) aangegeven gebouwen.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van het aanduidingsvlak 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, is ter plaatse slechts één woning toegestaan.

 

15.2.2 Gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' (vrij) mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' (tae) mogen uitsluitend twee-aaneengebouwde en geschakelde woningen worden gebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' (aeg) mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ (gs) mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;

  5. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘patio’ (sba-p) mag de oppervlakte van de onbebouwde ruimte binnen het bouwvlak niet minder dan 15 m² bedragen;

  1. De voorgevel van een woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter;

  2. De goothoogte respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

  3. Indien er sprake is van een woning die wordt uitgevoerd met een plat dak, dan mag voornoemde maximum goothoogte (m) worden verhoogd met 0,5 m.;

  4. Ingeval er sprake is van een overkapping, dan is de ter plaatse aangegeven maximum goothoogte tevens de maximum bouwhoogte;

  5. In afwijking van het bepaalde onder b t/m e gelden bij 'vrijstaande' woningen binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen de volgende bepalingen:

  1. tenminste één zijde van de zijstroken dient vrij van gebouwen en overkappingen te blijven;

  2. gebouwen en overkappingen dienen op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;

  3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

  1. In afwijking van het bepaalde onder b t/m e gelden bij 'twee-aaneengebouwde' en 'geschakelde' woningen binnen 3 meter van één van beide zijdelingse perceelsgrenzen de volgende bepalingen:

  1. gebouwen en overkappingen dienen op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

  1. Indien in afwijking van het bepaalde onder c, f en g ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan legaal een grotere goot- of bouwhoogte of oppervlakte aanwezig was, mag die bestaande goot- of bouwhoogte respectievelijk oppervlakte worden gehandhaafd c.q. bij uitbreiding worden aangehouden;

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – onderdoorgang' (sba-odd) dient een onderdoorgang behouden te blijven, waarbij tot minimaal de hoogte van de eerste bouwlaag geen bebouwing is toegestaan;

  3. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidwerende voorziening' (sba-gwv) dient de geluidwerende voorziening in stand te worden gehouden.

 

15.2.3 Gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd, met dien verstande dat achter de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 40 m achter de voorste perceelsgrens geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden opgericht.

  2. In afwijking van het gestelde onder a mogen aan- en uitbouwen ook op een grotere afstand dan 40 m van de voorste perceelgrens worden gebouwd tot maximaal 10 m achter of naast het bouwvlak, indien de afstand tussen de voorste perceelsgrens en de achterste grens van het bouwvlak meer bedraagt dan 30 m.

  3. In afwijking van het gestelde onder a mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij patiowoningen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat het bepaalde onder 15.2.2. onder a sub 5 in acht moet worden genomen.

  4. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

  5. Bij vrijstaande woningen dient een der zijstroken vrij van gebouwen en overkappingen te blijven.

  6. De gezamenlijke oppervlakte voor gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag, met inachtneming van het bepaalde onder e:

  1. voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 500 m² niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat maximaal 50 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd;

  2. voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 2.000 m² niet meer bedragen dan 150 m², met dien verstande dat maximaal 100 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd;

  3. voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 2.000 m² niet meer bedragen dan 200 m², met dien verstande dat maximaal 150 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd.

  1. De gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd, met dien verstande dat in ieder geval 25 m² aan gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag worden gebouwd.

  2. Indien in afwijking van het bepaalde onder a (afstand voorgevelrooilijn) en e (vrije zone zijgevel)ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan legaal een kleinere afstand aanwezig was dan wel de betreffende zijstrook niet (geheel) vrij van gebouwen en overkappingen was, mag die afstand respectievelijk situatie worden gehandhaafd c.q. bij uitbreiding worden aangehouden.

  3. Indien in afwijking van het bepaalde onder d en g ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan legaal een grotere goot- of bouwhoogte of oppervlakte aanwezig was, mag die bestaande goot- of bouwhoogte respectievelijk oppervlakte worden gehandhaafd c.q. bij uitbreiding worden aangehouden.

 

15.2.4 Parkeergarage

Ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ mogen (ondergrondse) parkeervoorzieningen worden gebouwd tot een verticale diepte van niet meer dan 2,5 m.

 

15.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de lijn waarin de naar de weg gekeerde gevel van de woning staat niet meer mag bedragen dan 1 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

15.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing op het bouwperceel.

  2. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’ / ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ aangegeven bebouwing.

 

15.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 15.2.2 onder a voor het afwijken van de toegestane bebouwingstypologie en ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘patiowoning' ook aaneengebouwd, twee-aaneengebouwde, geschakelde of vrijstaande woningen toestaan;

  2. ‘aaneengebouwd’ ook twee-aaneengebouwde, geschakelde of vrijstaande woningen toestaan;

  3. ‘twee-aaneen’ ook vrijstaande woningen toestaan;

  4. ‘gestapeld’ ook grondgebonden woningen toestaan;

mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 15.2.2 onder c voor het bouwen van een dakopbouw, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de afwijking past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  2. een dakopbouw is uitsluitend toegestaan op een gebouw binnen het bouwvlak;

  3. een dakopbouw is uitsluitend toegestaan op een kapconstructie;

  4. de maximaal toegestane bouwhoogte wordt niet overschreden;

  5. de breedte van de dakopbouw bedraagt niet meer dan 2/3 van de breedte van het dakvlak.

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 15.2.3 onder a voor het boiuwen van een vrijstaand bijgebouw achter de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 40 m achter de voorste perceelsgrens, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de afwijking past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  2. de openheid van het gebied niet wordt aangetast, omdat in het gebied al meerdere bebouwing op de direct naastgelegen percelen aanwezig is;

  3. de mogelijkheden van belendende bouwpercelen worden niet onevenredig aangetast en er wordt geen onevenredige hinder ondervonden;

  4. terzake advies wordt ingewonnen van de Monumentencommissie.

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 15.2.3 onder d voor een grotere bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van het oprichten van een kapconstructie, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

  3. de afwijking past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  4. de mogelijkheden van belendende bouwpercelen worden niet onevenredig aangetast en er wordt geen onevenredige hinder ondervonden.

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 15.2.3 onder e voor het bouwen van een vrijstaand gebouw of een vrijstaande overkapping in de vrij van gebouwen en overkappingen te blijven zijstrook, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bebouwing wordt gerealiseerd op een afstand van 1 m of meer achter de achtergevelrooilijn;

  2. de afwijking past binnen het stedenbouwkundige beeld van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  3. de mogelijkheden van belendende bouwpercelen worden niet onevenredig aangetast en er wordt geen onevenredige hinder ondervonden.

  1. lid 15.2.5 onder b voor het toestaan van hogere erf- en terreinafscheidingen vóór de lijn waarin de naar de weg gekeerde gevel van een woning staat, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2,5 m;

  2. de afwijking past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  3. er zijn geen bezwaren vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.

 

15.5 Specifieke gebruiksregels

 

15.5.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van platte daken als dakterras;

  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning, of ten behoeve van mantelzorg;

  3. het gebruik van de woning of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als bed & breakfast.

 

15.5.2 Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  1. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

  2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

  3. buitenactiviteiten, waaronder opslag, ten dienste van het aan huis verbonden beroep of bedrijf zijn niet toegestaan;

  4. machinale productie en machinale reparatie- en herstelwerkzaamheden alsmede het verrichten van herstelwerkzaamheden aan gemotoriseerde voertuigen zijn niet toegestaan;

  5. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient voldaan te worden aan het bepaalde in artikel 26.2;

  6. horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan.

 

15.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

15.6.1 Omgevingsvergunning huisvesting in verband met mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de woning gebruikt wordt ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. ingeval van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is de woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m van de woning;

  2. de totale toegestane oppervlakte, welke ten behoeve van de huisvesting mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;

  3. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak via een indicatiestelling is aangetoond;

  4. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

15.6.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een woning gebruikt wordt ten behoeve van een bed & breakfast, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 100 m2;

  2. het aantal bedden mag niet meer bedragen dan 6;

  3. een bed & breakfast is alleen toegestaan in niet-zelfstandige woonruimte(n);

  4. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

15.6.3 Omgevingsvergunning meerdere huishoudens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.1 en toestaan dat één woning wordt gebruikt ten behoeve van meerdere huishoudens, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. huisvesting vindt plaats in de woning;

  2. het aantal personen waaraan woonruimte wordt geboden mag niet meer bedragen dan 6;

  3. de extra huishoudens mogen uitsluitend worden gehuisvest in niet-zelfstandige woonruimte(n);

  4. per bewoner dient minimaal 12 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig te zijn;

  5. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

15.6.4 Omgevingsvergunning toevoegen woningen

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde binnen deze bestemming teneinde woningen toe te voegen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de toevoeging van de woningen is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. de extra woningen komen in een pand met een monumentenstatus of in een anderszins cultuurhistorisch waardevol pand. Over het aspect, of sprake is van een cutuurhistorisch waardevol object wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

  2. de extra woningen zijn uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

  3. het pand mag (ten behoeve van de extra woningen) niet worden uitgebreid.

  1. de toevoeging van de woningen is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

  2. de toevoeging van de woningen leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  3. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient voldaan te worden aan het bepaalde in artikel 26.2.

 

15.6.5 Omgevingsvergunning gebruik dakterras

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat een plat dak wordt gebruikt als dakterras, mits aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het dakterras enkel t.b.v. de woonfunctie wordt gebruikt;

  2. het dakterras niet binnen een afstand van 2 meter is gelegen van de grenslijn van het naburige erf, tenzij er voorzieningen worden aangebracht die er toe leiden dat er vanaf het dakterras geen uitzicht is op het naburige erf;

  3. er toestemming is gegeven door de eigenaar van het naburige erf.

 

15.7 Voorwaardelijke verplichting

 

15.7.1 Landschappelijke inpassing

Het bouwen en het gebruik ten behoeve van de bestemming 'Wonen' voor het perceel Monnikendreef 12a is uitsluitend toegestaan, indien voldaan wordt aan de verplichting, dat de aanwezige landschappelijke inpassing in de vorm van bomen rondom de aanwezige bebouwing als zodanig wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

 

 

 

Artikel 16 Leiding - Riool

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding – Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse rioolleiding

 

De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

 

16.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de rioolleiding.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de buisleiding mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 16.2 sub a, voor het oprichten van een gebouw ten dienste van de rioolleiding, mits:

  1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  2. de werking en veiligheid van de betrokken leiding niet worden geschaad;

  3. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 16.2 sub a, voor het oprichten van een bouwwerk overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. de werking en veiligheid van de betrokken leiding niet worden geschaad;

  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding. Daaronder worden in ieder geval de volgende werken en werkzaamheden verstaan:

  1. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplanting en bomen;

  2. het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere al dan niet gesloten oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers, ander straatmeubilair en reclamevoorzieningen;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

  6. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen waardoor grondzetting kan ontstaan;

  7. het wijzigen van het maaiveldniveau door het afgraven of ophogen van gronden.

 

16.4.2 Toelaatbaarheid

  1. De in sub 16.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werking van de rioolleiding is gewaarborgd.

  2. Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld in sub 16.4.1 wordt verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

16.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 16.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die betrekking hebben op de rioolleiding zelf;

  2. voor zover het graafwerkzaamheden betreft, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.

 

 

Artikel 17 Waarde - Archeologie

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

17.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

  2. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m²;

  3. de bouw van een bouwwerk, dat kan worden gebouwd met graafwerkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,50 m en zonder heiwerkzaamheden.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en).

  2. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de aanvrager aan de hand van een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport heeft aangetoond, dat door de oprichting van het gebouw het archeologische bodemarchief niet wordt verstoord;

  3. Voor zover het oprichten van het in lid 17.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

17.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden;

  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;

  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  4. het verlagen van het waterpeil.

 

 

 

 

 

17.4.2 Uitzonderingen

Het verbod, zoals bedoeld in lid 17.4.1 is niet van toepassing, indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen, waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;

  2. het betreft werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m of, bij een grotere diepte, met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;

  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  4. de werken en werkzaamheden:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;

  3. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

 

17.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen. Uitgezonderd van dit verbod zijn sloopwerkzaamheden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte minder bedraagt dan 100 m² en/ of niet dieper wordt gewerkt dan 0,50 m onder maaiveld;

  2. aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld, dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist, dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  3. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning;

  4. de vergunning kan niet worden verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

 

 

17.4.4 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 17.4.1 en 17.4.3 wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of

  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:

  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of

  2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of

  3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.

 

 

Artikel 18 Waarde - Beschermd stadsgezicht

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Beschermd stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het aan de gronden toegekende beschermd stadsgezicht.

 

18.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen van deze gronden, mag aan de gronden en de bebouwing, voor zover gelegen binnen deze bestemming, geen verandering worden aangebracht in de bestaande situatie ten aanzien van de volgende karakteristieken en kenmerken:

  1. rooilijnen;

  2. (minimale en maximale) goothoogte van gebouwen, de bouwhoogte van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. bouwmassa van gebouwen;

  4. dakhelling van gebouwen.

 

18.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.2, mits de door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht te waarborgen belangen niet onevenredig worden aangetast.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de monumentencommissie.

 

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op deze percelen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het geheel of gedeeltelijk slopen van op op in deze gronden gelegen bebouwing;

  2. het vellen of rooien van houtopstanden en houtgewas;

  3. het beplanten van gronden met houtopstanden en houtgewas;

  4. het wijzigen van de bestaande perceelsindeling en kavelpatronen, zoals door sloten, greppels, paden, wegen en beplantingselementen is aangegeven;

  5. het dempen van poelen, sloten en greppels, het aanleggen van drainage en het verlagen van het grondwaterpeil;

  6. het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem, alsmede het diepploegen en diepwortelen van deze bodem;

  7. het aanleggen van oppervlakteverhardingen, groter dan 50 m2;

  8. het verleggen van bestaande wegen en paden;

  9. het omzetten van grasland in bouwland/het scheuren van grasland.

 

18.4.2 Toelaatbaarheid

  1. De in sub 18.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de andere daar voorkomende bestemmingen toegestane gebruik van de grond, en in geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden en/of aanlegwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van de aanwezige bebouwing en de karakteristieke inrichting van het aangewezen gebied.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.4.1 wordt advies ingewonnen bij de monumentencommissie omtrent de mogelijke aantasting van de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

 

18.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 18.4.1 is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig die bestemmingen;

  2. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, legaal in uitvoering zijn.

 

 

Artikel 19 Waarde - Monumentale bomen

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Monumentale bomen‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor monumentale bomen.

 

19.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij andere bestemmingen mogen geen bouwwerken worden opgericht binnen de bestemming ‘Waarde - Monumentale bomen'.

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.2, mits uit een bomeneffectrapportage blijkt, dat de bouwactiviteiten geen onevenredige nadelige effecten hebben voor de levensverwachting en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom

 

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

19.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning binnen deze bestemming de volgende werkzaamheden te verrichten:

  1. kappen van bomen of houtopstanden;

  2. aanleggen en verharden van wegen, paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden;

  4. het slopen van bouwwerken;

  5. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  6. het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van deze bomen tot gevolg hebben of kunnen hebben.

 

19.4.2 Toelaatbaarheid

  1. De in sub 19.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)-kwaliteit van de ter plaatse aanwezige boom of bomen niet onevenredig worden aangetast.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in sub 19.4.1 kan het bevoegd gezag een rapportage verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom of bomen.

  3. Het bevoegd gezag is tevens bevoegd bij het verlenen van de omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ter bescherming van de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom of bomen.

 

19.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 19.4.1 is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, legaal in uitvoering zijn.

 

 

Artikel 20 Waterstaat - Waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. water, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen;

  2. waterwegen;

  3. voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;

  4. verhardingen ten behoeve van de waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige voorziening;

  5. ligplaatsen voor schepen, steigers en vlonders.

 

20.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van het scheepvaartverkeer.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van het scheepvaartverkeer mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 sub a, voor het oprichten van een bouwwerk overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. de belangen van de waterweg niet worden geschaad;

  2. vooraf schriftelijk toestemming is verleend bij de beheerder van de waterweg.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 22 Algemene bouwregels

 

22.1 Algemeen

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald, mag deze afwijkende maatvoering worden gehandhaafd, mits het desbetreffende gebouw, bouwwerk, voorziening of werk op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezig was.

 

22.2 Ondergronds bouwen

 

22.2.1 Algemeen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

  2. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3 m.

 

22.2.2 Niet-overdekte zwembaden

Voor het bouwen/aanleggen van niet-overdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:

  1. Zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd/aangelegd bij woningen.

  2. Zwembaden dienen op minimaal 3 m achter de voorgevellijn van een woning te worden gebouwd/aangelegd.

 

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 22.2.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw, al dan niet op een grotere diepte dan bepaald onder 22.2.1 mits:

  1. de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;

  2. er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;

  3. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.

 

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

 

23.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;

  2. het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

  3. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

  4. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede voor de groothandel in smart-, grow- en/of headproducten;

  5. het gebruik van gronden en gebouwen voor een belwinkel;

  6. het gebruik van gronden en gebouwen als risicovolle inrichting, voor de opslag van propaan of een ander ontvlambaar gas in een ondergrondse of bovengrondse tank of voor het opslaan of bewerken van gevaarlijke stoffen, in die gevallen dat het plaatsgebonden risico op een perceel van derden 10-6/jaar of meer bedraagt, tenzij dit gebruik ingevolge de regels in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan expliciet is toegestaan.

 

 

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

 

24.1 Geluidzone - industrie

 

24.1.1 Aanduiding geluidzone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de geluidzone van industrieterrein Vijf Eiken.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd, worden uitgebreid of in gebruik worden genomen.

 

24.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 24.1.1 sub b voor het bouwen of in gebruik nemen van een nieuw geluidgevoelig object, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. een hogere waarde is vastgesteld.

 

 

24.2 Overige zone - ecologische verbindingszone

 

24.2.1 Aanduiding ecologische verbindingszone

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' zijn mede bestemd voor verwezenlijking, behoud en beheer van een ecologische verbindingszone.

 

24.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. kappen van bomen of houtopstanden;

  2. aanleggen en verharden van wegen en paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden.

  1. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

  1. De onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden de mogelijkheden voor verwezenlijking, behoud en beheer van de ecologische verbindingszone niet onvenredig worden geschaad.

 

 

24.3 Veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied A27

 

24.3.1 Aanduiding veiligheidszone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied A27' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de beperking van het externe veiligheidsrisico vanwege de aanwezigheid van de Rijksweg A27 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied A27' gelden, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, de volgende regels:

  1. Er mogen geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.

  2. Bestaande kwetsbare objecten en bestaande beperkt kwetsbare objecten mogen niet in de richting van de risicobron worden uitgebreid voor zover de uitbreiding van dat object komt te liggen binnen 30 m van de kantstreep van de westelijke hoofdrijbaan van de Rijksweg A27.

  3. Het gebruik van een object mag niet zodanig wijzigen dat het object als beperkt kwetsbaar object of kwetsbaar object moet worden aangemerkt.

 

24.3.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 24.3.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. dit uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.

 

24.3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied A27' te verkleinen tot het dan geldende invloedsgebied vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen, óf de aanduiding te verwijderen voor zover er geen plasbrandaandachtsgebied vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen meer aanwezig is.

 

 

24.4 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen A27

 

24.4.1 Aanduiding veiligheidszone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen A27' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de beperking van het externe veiligheidsrisico vanwege de aanwezigheid van de Rijksweg A27 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen A27' mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe functies worden opgericht, uitgebreid of gebruikt waar regelmatig minder zelfredzame personen kunnen verblijven.

 

24.4.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 24.4.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. dit uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.

 

24.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen A27' te verkleinen tot het dan geldende invloedsgebied vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen van stofgroep GF3, óf de aanduiding te verwijderen voor zover er geen invloedsgebied vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen van stofgroep GF3 meer aanwezig is.

 

 

24.5 Vrijwaringszone - vaarweg

 

24.5.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de vaarweg de hierna volgende bepalingen.

 

24.5.2 Bouwen

Op de in 24.5.1 bedoelde gronden is het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan.

 

24.5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.5.2, teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan, mits dit niet in strijd is met het vaarwegbelang en het belang van de gebruiker van diezelfde vaarweg. Hiertoe wordt een verklaring van geen bezwaar verkregen van de vaarwegbeheerder.

 

 

24.6 Vrijwaringszone - weg

 

24.6.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de weg de hierna volgende bepalingen.

 

24.6.2 Bouwen

Op de in 24.6.1 bedoelde gronden is het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan.

 

24.6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.6.2, teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan, mits hierbij het belang van toekomstige wegverbredingen niet onmogelijk dan wel onnodig duur te maken. Hiertoe wordt een verklaring van geen bezwaar verkregen van de wegbeheerder.

 

 

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

 

25.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  1. van de in de planregels gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen respectievelijk percentages;

  2. van de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen in geringe mate wordt aangepast indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. van de planregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 3 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;

  4. van de planregels en toestaan dat de binnen de diverse bestemmingen aangegeven begrenzing van de maatvoeringsaanduidingen voor maximale goot- en bouwhoogte wordt overschreden, waarbij een overschrijding van deze begrenzing van maximaal 5 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;

  5. van de planregels en toestaan dat nutsvoorzieningen en openbare voorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  1. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken wordt vergroot:

  1. ten behoeve van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling voor verkeer tot niet meer dan 35 m;

  2. ten behoeve van kunstwerken tot niet meer dan 40 m;

  3. ten behoeve van signalerings- en telecommunicatiemasten tot minder dan 40 m.

  4. ten behoeve van kunstobjecten tot niet meer dan 35 m;

  5. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;

  1. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

  1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;

  1. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte door zonnepanelen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m.

  2. van de planregels en toestaan dat de achtergevelrooilijn wordt overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 5 m is toegestaan, mits:

  1. er een tuindiepte van minimaal 10 m resteert;

  2. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn of het verlengde daarvan voor maximaal 50% mogen zijn bebouwd.

 

25.2 Voorwaarden afwijking

De omgevingsvergunning voor het afwijken, als bedoeld in lid 25.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 26 Overige regels

 

 

26.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

 

26.2 Parkeren

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan uitsluitend worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen; indien niet in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd;

  2. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw en in het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

  2. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;

  3. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het geldende door de gemeenteraad op 22 mei 2019 vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid, als neergelegd in de nota ‘parkeernormen', bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;

  4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder 1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder 2 dienen in stand te worden gehouden.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 27 Overgangsrecht

 

27.1 Overgangsrecht bouwen

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

27.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

27.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

  1. De natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan de recreatiewoningen zoals opgenomen in onderstaande tabel, permanent bewonen mogen de permanente bewoning van deze recreatiewoningen voortzetten. Artikel 27.2 onder a is op dit gebruik niet van toepassing.

  2. Het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning zoals bedoeld onder a mag niet mag worden vergroot.

  3. Op het moment dat de permanente bewoning van de desbetreffende recreatiewoningen zoals bedoeld onder a eindigt, is hierna permanente bewoning niet langer toegestaan.

 

 

Artikel 28 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het iBestemmingsplan Leijsenakkers 2020.

.