direct naar inhoud van Regels
Plan: Lubberstraat fase II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPSPLubberstFase2-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lubberstraat fase II van de gemeente Oirschot.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0823.BPSPLubberstFase2-VAST met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 verbeelding:

De kaart van het Bestemmingsplan Lubberstraat, bestaande uit de kaart met tekeningnummer 347906.ehv.311.K03.

1.4 aanbouw:

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aan huis verbonden beroep:

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

Bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 (op basis van VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering), dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.8 achtergevellijn:

De denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan tot aan de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

1.9 afhankelijke woonruimte:

Een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding van één of meer personen, is ondergebracht.

1.10 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

Een in de regels dan wel op de plankaart opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 begane grond:

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen.

1.13 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.14 bestaande situatie:
  • a. T.a.v. bebouwing: Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
  • b. T.a.v. gebruik: Het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.15 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijgebouw:

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.20 Logies met ontbijt

het bieden van de, ten opzichte van het wonen ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt (Bed and Breakfest) aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.21 bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwmassa:

Een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

1.23 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 carport:

Een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot de vergroting van het woongenot en dat met één zijde aan het hoofdgebouw grenst en dat aan minimaal twee zijden open is, met dien verstande dat de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd.

1.28 dak:

Een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.

1.29 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 eerste bouwlaag:

De bouwlaag op de begane grond.

1.31 functie:

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.32 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 hoofdfunctie:

Een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.34 hoofdgebouw:

Een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.35 maaiveld:

Hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.36 mantelzorg:

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.37 ondergeschikte activiteit:

Een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.38 Peil
  • Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
1.39 seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.40 tuin:

De gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voor zover gelegen buiten het op de plankaart aangewezen bouwvlak.

1.41 uitbouw:

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.42 voorgevellijn:

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

1.43 waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etcetera.

1.44 werk:

Een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.45 woning:

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen, met dien verstande dat onder een:

  • a. aaneengebouwde woning wordt verstaan: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan tenminste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  • b. twee-aan-een (halfvrijstaande woning) wordt verstaan: een woning waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse bouwperceelgrens is gebouwd en waarvan de afstand tot de andere zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m bedraagt; de woning kan deel uitmaken van een blok van ten hoogste twee woningen;
  • c. vrijstaande woning wordt verstaan: een woning, waarvan de afstand van beide zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen ten minste 3 m bedraagt;
  • d. geschakelde woning wordt verstaan: een halfvrijstaande of vrijstaande woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van aangebouwde bijgebouwen geschakeld is met ten minste één hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

De kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken samen.

2.3 de breedte ven een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 de diepte van een aan- of uitbouw:

De diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.5 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 de oppervlakte van een carport:

Tussen de buitenzijde van de afdekking van de carport, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversiering, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten. luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. paden;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kunstobjecten;
  • g. waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. verhardingen;
  • i. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De hoogte van kunstobjecten, palen en lichtmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • b. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • c. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend gebouwd worden met inachtneming van de bepalingen in de Keur van het Waterschap.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing , ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1.1 voor het houden van evenementen met dien verstande dat deze beperkt dienen te blijven tot maximaal 10 evenementen per kalenderjaar.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • c. in- en uitritten;
  • d. ontsluitingswegen en -paden;
  • e. bouwwerken;
  • f. parkeerplaatsen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Overige bouwwerken
  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend gebouwd worden met inachtneming van de bepalingen in de Keur van het Waterschap.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken bouwwerken

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 ten einde toe te staan dat erkers bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. de diepte van een erkers niet meer dan 1,5 m bedraagt, met dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens met de bestemming "Verkeer" minimaal 2 meter bedraagt;
  • b. de breedte van de erker niet meer dan 2/3 van de breedte van het hoofdgebouw op de aangrenzende bestemming "Wonen" bedraagt;
  • c. de hoogte van de erker ten hoogste gelijk zal zijn aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten;
  • b. paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van kunstobjecten en palen mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend gebouwd worden met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5.1.1, voor het houden van evenementen met dien verstande dat deze beperkt dienen te blijven tot maximaal 10 evenementen per jaar.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen;

met de daarbij behorende;

  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend gebouwd worden met inachtneming van de bepalingen in de Keur van het Waterschap.
6.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bevoegd gezag kan afwijken middels een omgevingsvergunning van het bepaalde in artikel 6.1.1, voor het houden van evenementen met dien verstande dat deze beperkt dienen te blijven tot maximaal 10 evenementen per kalenderjaar.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. parkeerplaatsen, waarbij bij vrijstaande woningen twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden en bij halfvrijstaande en twee-onder-eenkapwoningen één parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd dient te worden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd';
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. hoofdgebouwen dienen in of maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens gebouwd te worden; indien er sprake is van twee naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen, dient in de langste naar de weg gekeerde bestemmingsgrens gebouwd te worden;
  • d. ter plaatse van de in de tabel opgenomen aanduidingen mogen uitsluitend woningtypen worden gebouwd overeenkomstig de volgende regels:
    Aanduiding   Woningtype   Minimale afstand hoofdgebouw tot zijdelingse bouwperceelgrens   Maximale goothoogte   Maximale bouwhoogte  
    [sba-tae2]   twee-aan-een   3 (minimaal 1 zijde)   6m   10m  
    [sba-1]   twee-aan-een of aaneengebouwd   Aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoning: bij aangebouwd 2m. Bij twee-aan-een 3m (minimaal aan 1 zijde)   6m   10m  
    [sba-vrij2]   vrijstaand   5m (beide zijden)   3,5m   9m  
  • e. per bouwvlak mag maximaal het op de plankaart aangegeven aantal wooneenheden worden gebouwd;
  • f. per perceel mag maximaal één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 225 m² bedragen;
  • h. hoofdgebouwen moeten zijn voorzien van een kap, waarbij geldt dat de dakhelling van een hoofdgebouw niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
  • i. ondergronds bouwen is toegestaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.2.4.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - twee-aan-een 2', en 'specifieke bouwaanduiding-1' mogen aan de vrijstaande zijde (bij rijwoningen betreft het eindwoningen) aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 5m achter de voorgevellijn worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 2' mogen binnen de strook tussen de voorgevellijn en achtergevellijn, aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet tot in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd en moet de afstand tot beide zijdelingse bouwperceelgrenzen ten minste 5 meter bedragen; buiten voornoemde strook mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen wel tot in de zijdelingse bouwperceelgrenzen worden gebouwd;
  • d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mogen uitsluitend achter de achtergevellijn worden gebouwd;
  • e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen achter de achtergevellijn in beide zijdelingse bouwperceelgrenzen worden gebouwd;
  • f. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen;
  • g. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 5,5 m bedragen
  • h. carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en voldoen aan de volgende kenmerken;
    • 1. gebouwd op het zijerf, in of achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. de carport dient aan één zijde aan het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    • 3. de bouwhoogte van een carport bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3 m;
    • 4. de oppervlakte van een carport bedraagt niet meer dan 20 m²;
  • i. het bebouwingspercentage van de gronden buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50%;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag op bouwpercelen tot 700 m² in totaal niet meer dan 80 m² per bouwperceel bedragen. Op bouwpercelen groter dan 700 m² mag dit in totaal niet meer dan 100 m² bedragen.
7.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend gebouwd worden met inachtneming van de bepalingen in de Keur van het Waterschap;
7.2.4 Niet overdekte zwembaden

Voor het bouwen van niet overdekte zwembaden gelden de volgende regels:

  • a. het bouwperceel dient een oppervlakte te hebben van minimaal 400 m² ;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 10 % van het bouwperceel en niet meer dan 100 m² bedragen;
  • c. het zwembad achter de achtergevel of het verlengde daarvan wordt gerealiseerd;
  • d. het zwembad dient minimaal 2 meter uit de perceelsgrens te worden gesitueerd;
  • e. er dient geen bedrijfsmatige exploitatie van het zwembad plaats te vinden.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Parkeren

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 2' en 'specifieke bouwaanduiding - twee-aan-een 2' gelden de volgende regels ten aanzien van parkeren:

  • a. per bouwperceel dienen twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • b. de oppervlakte van een parkeerplaats bedraagt ten minste 12,5 m2;
  • c. een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.
7.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij een woning voor aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven;
  • b. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij een woning voor 'bed and breakfast'-voorzieningen;
  • c. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 een aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.2 onder a, ten einde toe te staan dat ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte activiteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits:

  • a. maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen gebruikt wordt voor de activiteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning is;
  • c. de parkeerbehoefte past binnen de woonomgeving;
  • d. de activiteit qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit past in een woonomgeving.
  • e. de activiteit niet milieuvergunningplichtig is;
  • f. er geen detailhandel of groothandel ter plaatse plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan-huis-verbonden activiteit.
7.5.2 logies met ontbijt

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van artikel 7.4.2 onder b, ten einde toe te staan dat ruimten binnen de woning en/of bij gebouwen bij de woning voor "bed and breakfast"-voorzieningen worden gebruikt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de verhuur uit maximaal 3 kamers bestaat;
  • b. maximaal 30 m2 van het oppervlak van de woning en de bijgebouwen voor "bed and breakfast"-voorzieningen wordt gebruikt;
  • c. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • d. de activiteiten dienen qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in de woonomgeving;
  • e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
7.5.3 mantelzorg

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.2 onder c, ten einde toe te staan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. het een (vrijstaand) bijgebouw betreft behorende bij een woning waarin binnen een bestemming een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
  • b. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij de noodzakelijkheid blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • e. het bijgebouw vormt een onlosmakelijk geheel met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend.

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het (vrijstaand) bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Het bepaalde in deze regels en op de plankaart omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat:

  • a. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 4 m onder peil mag bedragen;
  • b. ondergronds bouwen slechts onder bebouwd oppervlak is toegestaan, met uitzondering van niet-overdekte zwembaden.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

10.2 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het in artikel 11, lid 1 vervatte verbod, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden verleend voor het afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde erf- en terreinafscheidingen, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde erf- en terreinafscheidingen, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen, en toestaan dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen wordt vergroot tot niet meer dan 2,5 m;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Lubberstraat fase II van de gemeente Oirschot.

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Oirschot.

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………