direct naar inhoud van 4.3 Water
Plan: Bestemmingsplan Lubberstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST

4.3 Water

4.3.1 Oppervlaktewater

De locatie valt voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer binnen het beheersgebied van Waterschap De Dommel.

De westgrens van het plangebied wordt gevormd door een leggerwatergang (kadastraal nummer 228). De leggerwatergang is in eigendom en beheer van het Waterschap. In de huidige situatie is aan weerszijden van de leggerwatergang, een onderhoudsstrook van 1,5 m in eigendom van het Waterschap.

De 1,5 brede onderhoudstroken blijven in de toekomst behouden. In verband met calamiteiten is naast de watergang een obstakelvrije zone van 4,0 meter nodig. Deze zone loopt circa 2,5 m door tot in de naast de watergang te realiseren kavels. Daarom wordt privaatrechtelijk vastgelegd dat aan de achterzijde van de kavels een obstakelvrije zone van 2,5 m opgenomen dient te worden. Een zone waarbinnen onder andere bebouwing, opgaand groen en erfafscheidingen niet zijn toegestaan.

Het waterpeil in de leggerwatergang is niet gemonitord. Het Waterschap geeft aan dat de ervaring leert dat in perioden van hoog water het waterpeil tot circa 10 cm beneden insteek stijgt. Het waterpeil bedraagt dan circa 11,90 m + NAP. Uit veldmetingen blijkt dat het normale waterpeil circa 11,00 m + NAP bedraagt.

Ter plaatse van het plangebied is een aantal watergangen aanwezig, welke zorgen voor ont- en afwatering van het gebied of de afvoer van hemelwater van bebouwing op achtergelegen gronden. Het afwateringsstelsel is in figuur 8 weergegeven.

Centraal in het plangebied, van oost naar west georiƫnteerd, is een kavelsloot (sloot A) gelegen. In deze kavelsloot zijn twee betonnen duikers met een diameter van 300 en 400 mm aanwezig. De kavelsloot watert, door middel van een PVC buis, af op de leggerwatergang. Aan de oostzijde, net buiten het plangebied is eveneens een kavelsloot gelegen (sloot B). Deze sloot watert af op sloot A. Aan de westzijde van de Lubberstraat is kavelsloot C gelegen. De sloot staat via een pvc buis in verbinding met kavelsloot B. Kavelsloot C verzorgt de afvoer van hemelwater, afkomstig van het wegdek en twee huizen. Via kavelsloot B en A wordt het hemelwater afgevoerd naar de leggerwatergang.

Aan de voorzijde van de twee voormalige agrarische bedrijven is een sloot evenwijdig aan de Lubberstraat gelegen (zie sloot D in figuur 8). De sloot dient voor opvang en transport van hemelwater afkomstig van de agrarische bedrijven en het wegdek. Via sloot E (E1 en E2), gelegen op de noordelijke en westelijke erfgrens van het zuidelijk agrarisch bedrijf, wordt het hemelwater zuidwaarts afgevoerd. Aan de zuidgrens van het zuidelijk agrarisch bedrijf takt sloot F op sloot E aan. Sloot E watert vervolgens zuidwaarts af. Net buiten figuur 8 buigt sloot E af naar het oosten en komt uit in de leggerwatergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0008.png"

Figuur 8: watergangen plangebied

4.3.2 Grondwater

Op basis van de grondwaterkaart van Nederland (Dienst Grondwaterverkenning TNO, kartering 1973, kaartblad 44 / 50O / 51 en 57W) kan worden afgeleid dat de regionale grondwaterstroming van het freatische grondwater noordelijk is gericht. Op de digitale atlas RLG 2005 is het gebied aangegeven als intermediair gebied. Dit betekent dat er geen uitgesproken kwel of infiltratie voorkomt.

Voor de gebruiksmogelijkheden van een gebied is de ontwateringdiepte een belangrijke factor. Onder ontwateringdiepte wordt verstaan de afstand tussen het grondoppervlak en hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de ontwateringmiddelen.

De GHG is bepaald door middel van veldschattingen, literatuurgegevens en grondwaterstandmetingen in geplaatste peilbuizen. De schattingen in het veld en de grondwaterstandmetingen wijken af van het beeld van de bodemkaart van Nederland. Door verdroging is op veel plaatsen in de provincie Noord-Brabant de afgelopen decennia het gemiddelde grondwaterpeil gedaald. Op basis van deze daling en het globale karakter van de Bodemkaart van Nederland worden de veldschattingen representatief geacht. Op basis van de verworven gegevens wordt ten aanzien van de GHG een waarde gehanteerd van 12,0 m +NAP. Op grond van deze GHG voldoet de ontwatering niet overal binnen het plangebied. Om voldoende ontwatering te garanderen wordt het plangebied, daar waar nodig, opgehoogd.

4.3.3 Beleid waterschap

In het kader van het huidige overheidsbeleid (4e nota Waterhuishouding) en het beleid van waterschap de Dommel dient invulling te worden gegeven aan 'duurzaam stedelijk waterbeheer'. Het beleid van waterschap de Dommel is opgenomen in het Waterbeheersplan 2009-2015, de strategische nota 2006-2009 en de beleidsnota Stedelijk Water.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het Waterschap een aantal beleidsuitgangsprincipes ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.

In hoofdlijnen betekent dit dat het bestaande grondwater- en oppervlaktewaterregime intact moet blijven, oftewel er moet hydrologisch neutraal gebouwd te worden. Hemelwater wat valt ter plaatse van daken en verhardingen mag niet versneld worden afgevoerd naar het regionale afwateringsstelsel. Voor de verwerking van hemelwater dienen de afwegingsstappen hergebruik-vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt te worden gehanteerd. De afvoer mag niet meer bedragen dan de afvoer in de oorspronkelijke situatie.

Met betrekking tot de berging en infiltratie van hemelwater is een berging vereist van een bui met een herhalingstijd van 1 keer in de 10 jaar (T=10). Waterschap de Dommel hanteert voor een dergelijke bui een neerslaghoeveelheid van 40 mm. Concreet houdt dit in dat de benodigde berging berekend kan worden door het verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 40 mm.

Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt de volgorde schoon houden-scheiden-zuiveren. Afvoer van schoon water naar het gemengd stelsel wordt in principe niet meer toegestaan. Afvalwater en hemelwater dienen gescheiden te worden aangeboden bij de perceelsgrens. Verder dienen bij inrichting, bouwen en beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits dienen in alle gevallen de mogelijkheden voor bronmaatregelen te worden onderzocht.

Voor de volgende werkzaamheden dient een ontheffing van de Keur/ Verordening Waterhuishouding te worden aangevraagd bij het Waterschap:

  • 1. alle werkzaamheden binnen 4 meter uit de insteek van watergangen;
  • 2. werkzaamheden waarbij nieuw oppervlaktewater wordt gecreĆ«erd;
  • 3. onttrekkingen van oppervlaktewater;
  • 4. dempen en/of verleggen van watergangen;
  • 5. aanleg drainage;
  • 6. lozingen op het oppervlaktewater binnen een attentiegebied of keurbeschermingszone;
  • 7. lozingen op het overige water met een intensiteit hoger dan 40 m3 per uur.

Voor het lozen op het oppervlaktewater in overige met een intensiteit van minder dan 40 m3 per uur, moet tenminste 5 werkdagen voor aanvang van de activiteit melding gemaakt worden bij het Waterschap.

4.3.4 Beleid provincie

Het gebied is niet gelegen in een attentiegebied of grondwaterbeschermingsgebied volgens de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 2005. Volgens de Provinciale Milieu Verordening Noord-Brabant is het gebied niet gelegen in een beschermingszone ten behoeve van de drinkwaterwinning.