direct naar inhoud van 5.4 Bodem
Plan: Bestemmingsplan Haagakkers II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPOOHaag4001-VAS2

5.4 Bodem

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden vastgesteld of de voorgenomen vorm van bodemgebruik, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, ter plaatse mogelijk is en welke vervolgacties eventueel noodzakelijk zijn om dit mogelijk te maken. Hiertoe dient inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied.

Voor een groot deel van het plangebied is in 2007 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Tritium advies (rapportnummer: 0709/009/MV 15-10-2007). Uit dit onderzoek blijkt dat:

  • zowel de bovengrond als de ondergrond niet verontreinigd zijn met de onderzochte stoffen.
  • het grondwater plaatselijk licht verontreinigd is met cadmium, chroom, nikkel en zink. Dergelijke diffuse verontreinigingen worden veelvuldig aangetroffen in de regio, zonder dat hiervoor een eenduidige bron aan te wijzen is (verhoogde achtergrondconcentraties). Derhalve wordt nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk geacht.

Conclusie van dit onderzoek luidde dat deze onderzoeksresultaten geen beperkingen opleveren ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en daarmee voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied en wijziging van de bestemming naar 'wonen'.

Grontmij heeft op het resterend deel van het plangebied en de verdachte terreindelen aanvullend verkennend bodemonderzoek verricht, waarvan de uitkomsten in de rapportage Aanvullend Verkennend bodemonderzoek Plangebied: Haagakkers II te Oostelbeers (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, doc.nr. 246543.ehv.220.R001, d.d. 11 februari 2008) zijn opgeschreven. Uit dit onderzoek blijkt dat:

  • op de onverdachte delen plaatselijk toch een licht verhoogd gehalte aan minerale olie is aangetroffen en ter plaatse van de als verdachte locatie aangemerkte bovengrondse tank een lichte verhoging van minerale olie is aangetroffen, die kunnen worden verklaard door het gebruik van diverse motorvoertuigen en de aanwezigheid van een bovengrondse dieseltank (500 L) in de buurt van de boorpunten.
  • in het grondwater geen parameters zijn aangetroffen die de streefwaarde overschrijden.
  • de watergang aan de zuidzijde van de onderzoekslocatie onverdacht is, zo bleek uit analyse van een slib-mengmonster dat er geen verontreinigingen in het monster zijn aangetroffen en het slib kan worden beschouwd als klasse 0. Dit houdt in dat de watergang vanuit milieuhygiënisch oogpunt gedempt mag worden en als grondbodem kan worden beschouwd.
  • op de onverdachte delen ter plaatse van het voormalig mestbassin, het achterste deel van het erf en aan de achterzijde van het kadastrale perceel G2134 en G382 verschillende asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. Uit de analyses in het laboratorium van een representatief stuk asbestverdacht materiaal is gebleken dat het materiaal asbesthoudend is. Op de genoemde locaties kan de bodem als asbest verdacht worden beschouwd. De verdachte terreindelen dienen verder te worden onderzocht conform de NEN 5707 (nader onderzoek asbest in grond). Gezien de hoge grondwaterstand wordt geadviseerd om dit onderzoek in een droge periode uit te voeren.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. Gezien de beperkte omvang van de verontreiniging met minerale olie en de relatief lage gehalten is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek hiernaar.

Aanbevolen wordt voorafgaande aan de daadwerkelijke realisatie van het plangebied, aanvullend onderzoek uit te voeren ter plaatse van de als asbest verdachte bodems. De overige licht verhoogde gehalten zijn niet noemenswaardig verhoogd ten opzichte van de streefwaarde en vormen derhalve geen belemmering voor de toekomstige inrichting.