direct naar inhoud van Artikel 9 Wonen
Plan: Moorland actualisatie 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPOIMOORLND201300-VAST

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. parkeerplaatsen;
9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd, met dien verstande dat de op de verbeelding aangeduide woningtypologieën worden gebouwd zijnde:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' aaneengebouwde woningen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zowel vrijstaande, twee-aaneen gebouwde woningen en aaneengebouwde woningen;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -2', zowel aaneengebouwde, twee- aaneengebouwde, vrijstaande en patiowoningen;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' gestapelde woningen;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' twee-aaneengebouwde woningen;
    • 6. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' vrijstaande woningen;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in de voorste grens van het bouwvlak of maximaal één meter daarachter te worden gesitueerd;
  • d. per bouwvlak mag maximaal één wooneenheid worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is vermeld;
  • e. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan hetgeen is vermeld ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte';
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 25º en niet meer dan 65º bedragen, met dien verstande dat de voorgeschreven dakhelling niet van toepassing is op 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en niet van toepassing is op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2', waar een plat dak is toegestaan;
9.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gesitueerd;
  • b. de bebouwde oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports, voorzover gelegen buiten het bouwvlak, mag:
    • 1. op bouwpercelen tot 700 m2 in totaal maximaal 80 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 2. op bouwpercelen van 700 tot 800 m2 in totaal maximaal 90 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 3. op bouwpercelen van 800 m2 tot 900 m2 in totaal maximaal 100 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 4. op bouwpercelen van 900 tot 1.000 m2 in totaal maximaal 110 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 5. op bouwpercelen van 1.000 m2 to 1.100 m2 in totaal maximaal120 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 6. op bouwpercelen van 1.100 tot 1.200 m2 in totaal maximaal 130 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 7. op bouwpercelen van 1.200 tot 1.300 m2 in totaal maximaal 140 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 8. op bouwpercelen vanaf 1.300 m2 in totaal maximaal 150 m2 per bouwperceel bedragen;
  • c. het bouwperceel mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • f. carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en voldoen aan de volgende kenmerken;
    • 1. gebouwd op het zijerf, in of achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. de carport dient aan één zijde aan het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    • 3. de bouwhoogte van een carport bedraagt niet meer dan het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, vermeerderd met 15 cm;
    • 4. de oppervlakte van een carport bedraagt maximaal 20 m²;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder 9.2.2a mogen aan- en/of uitbouwen in de vorm van erkers en entreeportalen voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,0 m, met dien verstande dat indien de bestaande diepte van aan- en uitbouwen ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan op het betreffende bouwperceel reeds groter is, de bestaande diepte als maximum geldt;
    • 2. deze gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, mag niet meer dan 5 m bedragen binnen het bouwvlak en niet meer dan 2 m, buiten het bouwvlak, niet zijnde vóór (het verlengde van) de voorgevel;
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1

Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 9.2.1 b en toestaan dat een hoofdgebouw aan de achterzijde van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak wordt uitgebreid mits:

  • a. het een uitbreiding van een twee-aaneengebouwd hoofdgebouw betreft;
  • b. het bouwvlak met maximaal 5,0 meter wordt overschreden;
  • c. de uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de aangrenzende bouwpercelelen met zich meebrengt. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bouwpercelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
9.3.2

Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.2 onder e en f toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt vergroot van een aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw, mits:

  • a. het een aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw aan een hoofdgebouw van het woningtype twee-aaneengebouwd betreft;
  • b. de dakhelling van het bijgebouw gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • c. de goot- respectievelijk bouwhoogte ten minste 1,5 m lager zijn dan de goot- respectievelijk bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • d. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en aan- en uitbouw en bijgebouw, een grotere bouwhoogte respectievelijk goothoogte wenselijk is;
  • e. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast.
9.3.3

Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.1d en toestaan dat wordt afgeweken van het aangeduide aantal wooneenheden per bouwvlak, mits:

  • a. het aantal benodigde parkeerplaatsen per woning gewaarborgd blijft;
  • b. de afwijking geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte tot gevolg heeft;
  • c. de woningen blijven voldoen aan de aangeduide woningtypologieën;
  • d. het gemeentelijk woningbouwprogramma dit toelaat.
9.3.4

Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.1 onder e, en toestaan dat de aangeduide goot- en/of bouwhoogten kunnen worden overschreden, mits:

  • a. de uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de aangrenzende bouwpercelen met zich meebrengt. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bouwpercelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • b. de overschrijding van de maximale goot- en/of bouwhoogte strekt tot een verhoging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
  • c. de overschrijding niet meer bedraagt dan 20% van de binnen het bouwvlak aangegeven maximale goot en/of bouwhoogte;
  • d. de woningen geen hoger gelegen geluidsgevoelige ruimten krijgen of middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde als opgenomen in de Wet geluidhinder niet worden overschreden.
9.3.5

Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.2 onder e en f, en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogten kunnen worden overschreden ten behoeve van het bouwen van een opbouw op een aangebouwd bijgebouw mits:

  • a. het een aangebouwd bijgebouw aan een hoofdgebouw woningtype twee-aaneen betreft;
  • b. het bijgebouw op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan is gesitueerd;
  • c. de dakhelling van het bijgebouw gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • d. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw tenminste 1,5 m lager zijn dan de goot- en bebouwingshoogte van het hoofdgebouw.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij een woning voor aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven;
  • b. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij een woning voor 'bed and breakfast'-voorzieningen;
  • c. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in 9.4 onder a ten einde toe te staan dat ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte activiteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits:

  • a. maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen gebruikt wordt voor de activiteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning is;
  • c. de parkeerbehoefte past binnen de woonomgeving;
  • d. de activiteit qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit past in een woonomgeving.
  • e. de activiteit niet milieuvergunningplichtig is;
  • f. er geen detailhandel of groothandel ter plaatse plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan-huis-verbonden activiteit.
9.5.2

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van artikel 9.4 onder b ten einde toe te staan dat ruimten binnen de woning en/of bij gebouwen bij de woning voor "bed and breakfast"-voorzieningen worden gebruikt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 30 m2 van het oppervlak van de woning en de bijgebouwen voor "bed and breakfast"-voorzieningen wordt gebruikt;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. de activiteiten dienen qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in de woonomgeving;
  • d. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost.
9.5.3

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in 9.4 onder c, ten einde toe te staan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. het een (vrijstaand) bijgebouw betreft behorende bij een woning waarin binnen een bestemming een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
  • b. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij de noodzakelijkheid blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • e. het bijgebouw vormt een onlosmakelijk geheel met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend.

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het (vrijstaand) bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning.