direct naar inhoud van Regels
Plan: Herijking Nuenen West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-D002

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Chw-bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, Herijking Nuenen West met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-D002 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroeps of bedrijf:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hierbij kan worden gedacht aan een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied;

1.6 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

1.7 accentbebouwing:

een architectonische en/of stedenbouwkundige verbijzondering van bebouwing teneinde die bebouwing te onderscheiden van de overige bebouwing in de directe omgeving, onder meer om de ruimtelijke dragers van het stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied te benadrukken;

1.8 achtererfgebied:

het achtererfgebied als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, artikel 1 bij het Besluit omgevingsrecht;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.10 bed & breakfast

aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande bebouwing;

1.11 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.12 bestaande woningen:

de op het tijdstip van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan legaal aanwezige of vergunde woningen alsmede wegbestemde woningen;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag zoals bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en ruimten onder de kap;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwveld:

een aaneengesloten verzameling bouwpercelen welke een stedenbouwkundige samenhang vertonen en door wegen en/of groenvoorzieningen en/of watergangen c.q. -partijen wordt begrensd;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.25 brutovloeroppervlak:

gezamenlijke oppervlakte van alle bouwlagen van een gebouw, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van een gebouw;

1.26 cultuurhistorisch waardevol object:

de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.29 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele, recreatieve en/of levensbeschouwelijke doeleinden, inclusief overnachtingen;

1.30 extensief recreatief medegebruik:

de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 gebouw met gestapelde woningen:

een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht zodanig dat deze boven, dan wel beneden en naast elkaar gerealiseerd zijn;

1.33 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.34 gemeentelijk monument:

beschermde of te beschermen vervaardigde zaken die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, dat valt onder de bescherming van de verordening gericht op de bescherming van erfgoed van de gemeente Nuenen zoals die geldt op het moment van de aanvraag om een omgevingsvergunning;

1.35 grondgebonden woning:

een gebouw dat één woning omvat, dan wel ten hoogste twee geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, dat qua uiterlijke verschijingsvorm als een eenheid kan worden beschouwd en dat geen gezamenlijke ruimten deelt met andere woningen;

1.36 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 hoofdontsluitingsweg:

weg ter plaatse van gronden met de bestemming 'Verkeer' die dient ter ontsluiting van het plangebied uitsluitend op twee plaatsen op de Europalaan en eenmaal op Wettenseind in overeenstemming met de hoofdontsluitingsweg zoals geel aangeduid op de kaart 'Hoofdontsluitingsweg Nuenen West, ten zuiden de Europalaan' die als bijlage 4 onderdeel uitmaakt van deze regels;

1.38 horeca:

'horeca 1':
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf, waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, automaten, broodjeszaken en dergelijke), met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

'horeca 2':
een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse verstrekken van dranken, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

'horeca 3':
elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;

1.39 huishouden:

één persoon of een verzameling van meer personen met een relationele binding, die één woonruimte bewoont en een economisch-consumptieve eenheid vormt. Onder een huishouden wordt niet verstaan:

  • a. de huisvesting van meerdere personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  • b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan arbeidsmigranten;
  • c. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
  • d. de huisvesting van meerdere personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 8 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning;
1.40 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.41 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.42 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.43 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;

1.44 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van medische, sociale, culturele of religieuze activiteiten, voorzieningen ten dienste van onderwijs, sport- en gymnastieklokalen, kinderopvang, alsmede overheidsdiensten met een overwegend openbaar karakter;

1.45 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.46 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.47 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.48 ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken;

1.49 ondergeschikte detailhandelsactiviteiten:

niet-zelfstandige detailhandelsactiviteiten die verwant maar ondergeschikt zijn ten opzichte van de hoofdactiviteit en waarvoor maximaal 30% van het brutovloeroppervlak van de hoofdactiviteit als zodanig mag worden gebruikt;

1.50 overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden dat ten hoogste aan twee zijden een gesloten wand kent;

1.51 publieksaantrekkend beroep of bedrijf

een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met een min of meer publieksgericht karakter, zoals persoonlijke dienstverlening (kapper, pedicure, e.d.), medisch/therapeutische dienstverlening en ambachtelijke activiteiten;

1.52 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding;

1.53 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 sociale woning:

een woning in de categorie “goedkope huur” en “betaalbare huur”, alsmede “goedkope koop” en "betaalbare koop" conform de prijsgrenzen die zijn gegeven in de “Regionale Begrippenlijst wonen” van de Metropool Regio Eindhoven, die geldend is op het moment van indiening van de aanvraag voor de Vergunning met betrekking tot desbetreffende woning;

1.55 tuin:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat overwegend gebruikt wordt voor beplanting met bloemen, planten of gewassen en/of als terras;

1.56 voorste perceelsgrens

de naar de weg gekeerde bouwgrens; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste perceelsgrens aan;

1.57 water:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.58 voorerfgebied:

het voorerfgebied als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, artikel 1 bij het Besluit omgevingsrecht;

1.59 waterhuishoudkundige voorzieningen:

de (ondergrondse) voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc;

1.60 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.61 woning in de sociale sector:

een sociale woning.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.7 hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.8 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;

2.10 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.11 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.12 oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.13 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. detailhandel;
  • c. dienstverlening;
  • d. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van uitvaarthuizen, uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'maatschappelijk';
  • e. horeca;
  • f. bedrijvigheid;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
  • i. tuinen, paden, erven en erfafscheidingen;
  • j. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van (tijdelijke) bouwwegen, ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • m. nutsvoorzieningen, waaronder collectieve energievoorzieningen in de vorm van waterpompen;
  • n. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen;
  • c. de daarbij behorende overkappingen;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bestaande hoofdgebouwen zijn, voor zover deze legaal bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of diens voorgangers zijn gebouwd of vergund, toegestaan;
  • b. voor het geheel of gedeeltelijk herbouwen van hoofdgebouwen geldt de regel dat de bouwhoogte van nieuwe woningen ten minste 3,00 meter en niet meer dan 18,00 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van nieuwe woningen moet ten minste 3,00 meter en mag niet meer dan 18,00 meter bedragen;
  • d. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. er moet sprake zijn van een evenwichtig kwalitatief woningaanbod als bedoeld in de beleidsregel 'kwalitatief woningprogramma' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West;
    • 2. er moet sprake zijn van een evenredige verdeling van kleinschalige andere functies in de gebieden met een redelijke leefomgevingskwaliteit als bedoeld in de beleidsregel 'kleinschalige andere functies' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
  • e. de goothoogte van hoofdgebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' mag niet meer bedragen dan 8,00 meter;
  • f. de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' mag niet meer bedragen dan 12,00 meter;
  • g. hoofdgebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' dienen afgedekt te worden met een kap;
  • h. het aantal bouwlagen van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen bedraagt niet meer dan 3;
  • i. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 2' bedraagt minimaal 30 en maximaal 35 per hectare;
  • j. gebouwen met gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • k. de bouwhoogte van gebouwen met gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mag niet meer bedragen dan 18,00 meter;
  • l. de afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 meter;
  • m. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'aantal bouwlagen - 2' bedraagt 2, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • n. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'aantal bouwlagen - 4' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 2 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 tot 4 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'diepte (m) - 1' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 15 meter;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'diepte (m) - 2' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 18 meter;
  • q. de diepte van een gebouw met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  • r. ter plaatse van de figuur 'gevellijn - 2' dient het hoofdgebouw 3 meter achter de voorste perceelsgrens te liggen en evenwijdig aan deze figuur te lopen.
3.2.3 Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouw van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw is toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    • 2. de breedte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • b. bijgebouwen, zijdelingse aan- en uitbouwen en zijdelingse overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van 3,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw anders dan ten behoeve van een maatschappelijke voorziening ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' bedraagt maximaal 60 m²;
  • d. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m2 mag, in afwijking van het bepaalde onder b. de genoemde oppervlakte van 60 m2 voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van 120 m2;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder b. en c. geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dat minimaal 25 m2 onbebouwd dient te blijven;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw ten behoeve van een maatschappelijke voorziening ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' bedraagt maximaal 120 m²;
  • g. de goothoogte bedraagt maximaal 3,30 meter;
  • h. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,50 meter;
  • i. vrijstaande bijgebouwen anders dan ten behoeve van een maatschappelijke voorziening mogen uitsluitend worden gebouwd met een kap;
  • j. bijgebouwen mogen uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd worden.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van voorzieningen voor verlichting en verkeersgeleiding, voor zover noodzakelijk voor een veilige verkeersafwikkeling, mag maximaal 8,00 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  • c. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening, in het voorerfgebied mag maximaal 1,20 meter bedragen;
  • d. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening, in het achtererfgebied mag maximaal 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van een erfafscheiding in het achtererfgebied in de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied maximaal 1,80 meter mag bedragen.
3.2.5 Ruimtelijke kwaliteit

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, anders dan ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' gelden de volgende regels:

  • a. de te bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de kapvorm en de oriëntatie van de kap zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • b. de te bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de oriëntatie van de woning zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Woningaantallen
  • 1. Het totaal aantal nieuw te bouwen woningen in de bestemmingen ' Gemengd', 'Woongebied - 1, 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - Uit te werken' mag niet meer bedragen dan 1.505.
  • 2. Bij de nieuw te bouwen woningen als bedoeld onder 1 moet in het totale programma worden voldaan aan onderstaande onderverdeling in wooncategorieën:
    • a. minimaal 25% van het onder 1 bedoelde aantal woningen moeten een sociale koop- of huurwoning zijn, met dien verstande dat:
      • in de bestemmingen 'Gemengd' en 'Woongebied - 1' minimaal 50% van het onder a bedoelde aantal woningen gerealiseerd moet worden;
      • in de bestemming 'Woongebied - 2' minimaal 25% van het onder a bedoelde percentage aantal woningen gerealiseerd moet worden;
      • in de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' minimaal 25% van het onder a bedoelde percentage aantal woningen gerealiseerd moet worden;
      • indien in de bestemmingen 'Gemengd', 'Woongebied - 1', 'Woongebied - 2' en/of 'Woongebied - Uit te werken' meer sociale koop- of huurwoningen worden gerealiseerd dan bedoeld in sub a onder de eerste drie opsommingstekens, dit aantal in mindering mag worden gebracht op het aantal sociale huurwoningen in de overige hier genoemde bestemmingen.
    • b. minimaal 9,56% van het onder 1 bedoelde aantal woningen moeten bouwkavels bestemd voor particulier opdrachtgeverschap zijn.
3.3.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. horeca, tenzij het een horeca-activiteit betreft in de categorie 1;
  • b. bedrijvigheid, tenzij het een bedrijfsactiviteit betreft in de categorieën 1 en/of 2 uit de staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels;
  • c. detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, horeca, bedrijven uitsluitend op de verdieping;
  • d. een gebruiken van een groter gezamenlijk bebouwd brutovloeroppervlak dan 250 m2 voor alle functies, met uitzondering van wonen en de functies ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • e. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte (mantelzorg);
  • f. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • g. het gebruik van maatschappelijke voorzieningen als uitvaarthuis;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatie;
  • j. het gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • l. het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen;
  • m. ontsluiting van het plangebied anders dan over een hoofdontsluitingsweg.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Kleinschalige andere functies

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.2 onder b, voor het toestaan van kleinschalige functies uit een hogere milieucategorie dan categorie 2 mits er sprake is van een evenredige verdeling van kleinschalige andere functies als bedoeld in de beleidsregel 'kleinschalige andere functies' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.

3.4.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.2 onder e, voor het gebruik van een bijgebouw als een afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door maximaal 1 huishouden, dat bestaat uit maximaal 2 personen;
  • e. de afhankelijke woonruimte voor maximaal 10 jaar als zodanig in gebruik mag zijn;
  • f. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
3.4.3 Publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.2 onder f, voor het binnen een woning en/of bijgebouwen toestaan van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • f. er geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen;
  • b. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • c. sport- en spelvoorzieningen;
  • d. extensieve recreatieve voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. beeldende kunstwerken;
  • g. gedenktekens;
  • h. retentievoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. landschappelijke waarden en landschapsontwikkeling;
  • k. een uilenhotel en buurtschuur, uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuur en recreatie';

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'natuur en recreatie';
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal uilenhotels ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuur en recreatie' mag niet meer bedragen dan 1;
  • b. de bouwhoogte van een uilenhotel mag niet meer bedragen dan 7,00 meter;
  • c. de breedte en diepte van een uilenhotel mogen niet meer bedragen dan 2,00 meter;
  • d. het aantal buurtschuren ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuur en recreatie' mag niet meer bedragen dan 1;
  • e. de goothoogte van een buurtschuur mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;
  • f. de bouwhoogte van een buurtschuur mag niet meer bedragen dan 7,00 meter;
  • g. het oppervlak van een buurtschuur op de begane grond mag niet meer bedragen dan 150 m2 .
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3,00 meter mag bedragen, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van gedenktekens en reclamezuilen maximaal 2,00 meter mag bedragen;
  • c. de hoogte van voorzieningen voor verlichting en verkeersgeleiding, voor zover noodzakelijk voor een veilige verkeersafwikkeling, maximaal 8,00 meter mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatie, behoudens extensief recreatief medegebruik en sport- en speldoeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. beeldende kunstwerken;
  • g. gedenktekens;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, zoals zendmasten;
  • k. een A-watergang, ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van water - a-watergang';

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten en straatmeubilair.
5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte per bouwwerk mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regels dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3,00 meter mag bedragen, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte van gedenktekens maximaal 2,00 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van voorzieningen voor verlichting en verkeersgeleiding, voor zover noodzakelijk voor een veilige verkeersafwikkeling, maximaal 8,00 meter mag bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Hogere bouwhoogte zendmasten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 teneinde zendmasten en bijbehorende gebouwen voor telefonie toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 40,00 meter mag bedragen;
  • b. de zendmast bereikbaar is in verband met onder andere onderhoudswerkzaamheden;
  • c. de plaatsing van de zendmast geen onveilige verkeerssituatie tot gevolg heeft;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen voor de zendmast maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  • e. de oppervlakte van de gebouwen maximaal 10 m2 mag bedragen;
  • f. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • g. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
5.3.2 Hogere bouwhoogte geluidwerende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3, onder a voor het toestaan van een grotere bouwhoogte van een geluidwerende voorziening, met dien verstande dat:

  • a. dit nodig is als maatregel om de geluidbelasting op een geluidgevoelig object terug te dringen;
  • b. dit niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • c. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting en vormgeving;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatie, behoudens extensief recreatief medegebruik en sport- en speldoeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder begrepen zorgwoningen met gemeenschappelijke ruimten en wooneenheden;
  • b. een kattenpension uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - kattenpension';
  • c. een kantoorruimte voor een hoveniersbedrijf uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'hovenier';
  • d. een verkooppunt van kleding (detailhandel) uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'detailhandel';
  • e. een bed & breakfast uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'bed & breakfast';
  • f. een bed & breakfast alsmede horeca uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - horeca';
  • g. een zalencentrum uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - zalencomplex';
  • h. een parkeerterrein, behorend bij het zalencentrum, uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 'parkeerterrein';
  • i. een theehuis en detailhandel in agrarische en streekeigen producten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - theehuis';
  • j. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
  • k. tuinen, paden, erven en erfafscheidingen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen, waaronder collectieve energievoorzieningen in de vorm van waterpompen;
  • o. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  • p. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' aangegeven bouwwerken;
  • q. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' aangegeven bouwwerken.

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen;
  • c. de daarbij behorende overkappingen;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bestaande hoofdgebouwen zijn, voor zover deze legaal bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of diens voorgangers zijn gebouwd of vergund, toegestaan;
  • b. voor het geheel of gedeeltelijk herbouwen van hoofdgebouwen geldt de regel dat de bouwhoogte van nieuwe woningen ten minste 3,00 en niet meer dan 14,00 meter bedraagt;
  • c. het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 'parkeerterrein' is verboden;
  • d. voor de herbouw van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen met gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
    • 2. de afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 meter;
    • 3. de afstand van de zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor zover niet eeneengebouwd, aan de aaneengebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
    • 4. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 1' mag niet minder dan 2 en niet meer dan 3 bedragen, met dien verstande dat:
      • gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
      • in afwijking van het bepaalde in de aanhef, in ieder aanduidingsvlak gebouwen incidenteel uit 4 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
    • 5. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 2' bedraagt 2, met dien verstande dat:
      • gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
      • in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
    • 6. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 3' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 1,5 bedragen, met dien verstande dat:
      • gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
      • in afwijking van het bepaalde in de aanhef, per aanduidingsvlak maximaal 20% van de gebouwen uit 2 bouwlagen en een kap mag bestaan.
    • 7. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 4' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 2 bedragen, met dien verstande dat:
      • gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
      • in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 tot 4 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
    • 8. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 5' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 1,5 bedragen, met dien verstande dat:
      • gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
      • in afwijking van het bepaalde in de aanhef, per aanduidingsvlak minimaal 20% van de gebouwen uit 1 tot 1,5 bouwlaag en een kap moet bestaan.
    • 9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 1' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 15 meter;
    • 10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 2' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 18 meter;
    • 11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 3' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 25 meter;
    • 12. de diepte van een gebouw met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 25 meter;
    • 13. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 1' dient het hoofdgebouw met de voorgevel in de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden, met dien verstande dat:
      • in afwijking van het bepaalde in de aanhef de afstand tussen de voorgevel en de voorste perceelsgrens maximaal 1,5 meter mag bedragen;
      • onderlinge verspringingen in de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens minimaal 0,5 meter moeten bedragen.
    • 14. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 2' dient het hoofdgebouw 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
    • 15. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 3' dient het hoofdgebouw met de voorgevel ten minste drie meter achter de voorste perceelsgrens gebouwd te worden, met dien verstande dat:
      • het hoofdgebouw niet evenwijdig aan de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 3' gebouwd hoeft te worden;
      • onderlinge verspringen in de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens toegestaan zijn.
    • 16. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 5' dient het hoofdgebouw met de voorgevel maximaal 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden.
6.2.3 Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bouw van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw is toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    • 2. de breedte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • b. bijgebouwen, zijdelingse aan- en uitbouwen en zijdelingse overkappingen moeten op een afstand van minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt maximaal 60 m²;
  • d. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m2 mag, in afwijking van het bepaalde onder b. de genoemde oppervlakte van 60 m2 voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van 120 m2;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder b. en c. geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dat minimaal 25 m2 onbebouwd dient te blijven;
  • f. de goothoogte bedraagt maximaal 3,30 meter;
  • g. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,50 meter;
  • h. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met een kap;
  • i. het bouwen van nieuwe bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 'parkeerterrein' is verboden;
  • j. bijgebouwen mogen uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd worden;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding bijgebouwen - vrijstaand', mogen uitsluitend vrijstaande bijgebouwen met een kap gebouwd worden.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

Voor het herbouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening, in het voorerfgebied mag maximaal 1,20 meter bedragen;
  • b. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening, in het achtererfgebied mag maximaal 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van een erfafscheiding in het achtererfgebied in de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied maximaal 1,80 meter mag bedragen.
6.2.5 Ruimtelijke kwaliteit

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het herbouwen van een woning gelden de volgende regels:

  • a. de te herbouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de kapvorm en de oriëntatie van de kap zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • b. de te herbouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de oriëntatie van de woning zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
6.3 Gebruiksregels
6.3.1 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van wonen - theehuis' en een bed & breakfast alsmede horeca ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - horeca' wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. ter hoogte van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - theehuis' zijn een theehuis en detailhandel in agrarische en streekeigen producten toegestaan, met dien verstande dat:
      • het theehuis gesitueerd is in bestaande bebouwing;
      • versterkte muziek niet is toegestaan;
      • de maximaal toegestane openingstijden van het theehuis op werkdagen 9:00-18:00 uur en op weekenddagen 9:00-21:00 uur zijn;
      • de verkoopvloeroppervlakte in gebruik voor detailhandel in agrarische en streekeigen producten mag niet meer bedragen dan 50 m2;
      • de detailhandel in agrarische en streekeigen producten moet gerelateerd zijn aan en ondergeschikt zijn aan de beroeps- of bedrijfsactiviteit die ter plaatse wordt uitgeoefend.
    • 2. ter hoogte van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - horeca' gelden de volgende regels:
      • het brutovloeroppervlak van de horecavoorziening bedraagt maximaal 100 m2;
      • versterkte muziek niet is toegestaan;
      • de maximaal toegestane openingstijden op werkdagen 9:00-18:00 uur en op weekenddagen 9:00-21:00 uur zijn;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kattenpension' is een kattenpension toegestaan waarvan het maximum vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 165 m2 bvo;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hovenier' is een kantoorruimte toegestaan ten behoeve van de bedrijfsvoering van het hoveniersbedrijf waarvan het maximum vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 135 m2 bvo.
6.3.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • c. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor een andere functie dan wonen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatie;
  • f. het gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.3.2 onder a, voor het gebruik van een bijgebouw als een afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door maximaal 1 huishouden, dat bestaat uit maximaal 2 personen;
  • e. de afhankelijke woonruimte voor maximaal 10 jaar als zodanig in gebruik mag zijn;
  • f. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
6.4.2 Publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.3.2 onder b, voor het binnen een woning en/of bijgebouwen toestaan van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • f. er geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
6.4.3 Kleinschalige andere functies

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3.2 onder c, voor het toestaan van kleinschalige functies mits er sprake is van een evenredige verdeling van kleinschalige andere functies als bedoeld in de beleidsregel 'kleinschalige andere functies' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag overeenkomstig het bepaalde in de Erfgoedwet respectievelijk de 'Erfgoedverordening 2010 Gemeente Nuenen c.a.' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk slopen van een gemeentelijk monument ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monunment';
  • b. het geheel of gedeeltelijk slopen, zoals bedoeld onder a is slechts toelaatbaar indien als gevolg daarvan voor vervangende nieuwbouw een omgevingsvergunning is verleend of anderszins nieuwbouw in redelijke mate vaststaat.
6.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van sublid 6.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: h

  • a. welke het normale beheer en onderhoud betreffen;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

Artikel 7 Woongebied - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder begrepen zorgwoningen met gemeenschappelijke ruimten en wooneenheden;
  • b. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van (tijdelijke) bouwwegen, ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden;
  • c. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
  • d. tuinen, paden, erven en erfafscheidingen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen, waaronder collectieve energievoorzieningen in de vorm van waterpompen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen;
  • c. de daarbij behorende overkappingen;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van nieuwe woningen moet ten minste 3,00 meter en mag niet meer dan 14,00 meter bedragen;
  • b. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 1' bedraagt minimaal 35 en maximaal 50 per hectare;
  • c. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 2' bedraagt minimaal 30 en maximaal 35 per hectare;
  • d. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 3' bedraagt minimaal 18 en maximaal 24 per hectare;
  • e. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 4' bedraagt minimaal 10 en maximaal 24 per hectare;
  • f. gebouwen met gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • g. de bouwhoogte van gebouwen met gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mag niet meer bedragen dan 14,00 meter;
  • h. de afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 meter;
  • i. de afstand van de zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor zover niet aaneengebouwd, aan de niet-aaneengebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
  • j. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 1' mag niet minder dan 2 en niet meer dan 3 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, in ieder aanduidingsvlak gebouwen incidenteel uit 4 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • k. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 2' bedraagt 2, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • l. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 3' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 1,5 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, per aanduidingsvlak maximaal 20% van de gebouwen uit 2 bouwlagen en een kap mag bestaan.
  • m. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 4' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 2 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 tot 4 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • n. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 5' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 1,5 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, per aanduidingsvlak minimaal 20% van de gebouwen uit 1 tot 1,5 bouwlaag en een kap moet bestaan.
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 1' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 15 meter;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 2' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 18 meter;
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 3' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 25 meter;
  • r. de diepte van een gebouw met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  • s. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 1' dient het hoofdgebouw met de voorgevel in de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden, met dien verstande dat:
    • 1. in afwijking van het bepaalde in de aanhef de afstand tussen de voorgevel en de voorste perceelsgrens maximaal 1,5 meter mag bedragen;
    • 2. onderlinge verspringingen in de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens minimaal 0,5 meter moeten bedragen.
  • t. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 2' dient het hoofdgebouw 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
  • u. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 3' dient het hoofdgebouw met de voorgevel ten minste drie meter achter de voorste perceelsgrens gebouwd te worden, met dien verstande dat:
    • 1. het hoofdgebouw niet evenwijdig aan de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 3' gebouwd hoeft te worden;
    • 2. onderlinge verspringen in de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens toegestaan zijn.
  • v. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 4' dient het hoofdgebouw met de voorgevel minimaal 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
  • w. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 5' dient het hoofdgebouw met de voorgevel maximaal 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
  • x. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. er moet sprake zijn van een evenwichtig kwalitatief woningaanbod als bedoeld in de beleidsregel 'kwalitatief woningprogramma' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West;
    • 2. er moet sprake zijn van een evenredige verdeling van kleinschalige andere functies in de gebieden met een redelijke leefomgevingskwaliteit als bedoeld in de beleidsregel 'kleinschalige andere functies' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
  • y. de afstand van nieuwe woningen tot bestaande hoofdgebouwen bedraagt minimaal 5 meter.
7.2.3 Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bouw van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw is toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    • 2. de breedte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • b. bijgebouwen, zijdelingse aan- en uitbouwen en zijdelingse overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van 3,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt maximaal 60 m²;
  • d. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m2 mag, in afwijking van het bepaalde onder b. de genoemde oppervlakte van 60 m2 voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van 120 m2;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder b. en c. geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dat minimaal 25 m2 onbebouwd dient te blijven;
  • f. de goothoogte bedraagt maximaal 3,30 meter;
  • g. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,50 meter;
  • h. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met een kap;
  • i. bijgebouwen mogen uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd worden;
  • j. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding bijgebouwen - vrijstaand', mogen uitsluitend vrijstaande bijgebouwen met een kap gebouwd worden.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone' dan wel ten behoeve van woningen waarvoor krachtens artikel 20 een hogere waarde vastgesteld wordt, mag maximaal 3,00 meter bedragen;
  • b. de hoogte van voorzieningen voor verlichting en verkeersgeleiding, voor zover noodzakelijk voor een veilige verkeersafwikkeling, mag maximaal 8,00 meter bedragen;
  • c. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening als bedoeld onder a, in het voorerfgebied mag maximaal 1,20 meter bedragen;
  • d. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening als bedoeld onder a, in het achtererfgebied mag maximaal 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van een erfafscheiding in het achtererfgebied in de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied maximaal 1,80 meter mag bedragen.
7.2.5 Ruimtelijke kwaliteit

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de te bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de kapvorm en de oriëntatie van de kap zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • b. de te bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de oriëntatie van de woning zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Hogere bouwhoogte woningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.2, onder g, voor het bouwen tot een hoogte van maximaal 18,00 meter, voor zover het gebouw is gelegen in de aanduidingen 'gestapeld', ''aantal bouwlagen 1', 'aantal bouwlagen 2', 'aantal bouwlagen 3' en/of 'aantal bouwlagen 4'.

7.3.2 Hogere bouwhoogte geluidwerende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.4, onder a voor het toestaan van een grotere bouwhoogte van een geluidwerende voorziening, met dien verstande dat:

  • a. dit nodig is als maatregel om de geluidbelasting op een geluidgevoelig object terug te dringen;
  • b. dit niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • c. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting en vormgeving;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
7.4 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en/of afmeting van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Woningaantallen
  • 1. Het totaal aantal nieuw te bouwen woningen in de bestemmingen ' Gemengd', 'Woongebied - 1, 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - Uit te werken' mag niet meer bedragen dan 1.505.
  • 2. Bij de nieuw te bouwen woningen als bedoeld onder 1 moet in het totale programma worden voldaan aan onderstaande onderverdeling in wooncategorieën:
    • a. minimaal 25% van het onder 1 bedoelde aantal woningen moet een sociale koop- of huurwoning zijn, met dien verstande dat:
      • in de bestemmingen 'Gemengd' en 'Woongebied - 1' minimaal 50% van het onder a bedoelde aantal woningen gerealiseerd moet worden;
      • in de bestemming 'Woongebied - 2' minimaal 25% van het onder a bedoelde aantal woningen gerealiseerd moet worden;
      • in de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' minimaal 25% van het onder a bedoelde aantal woningen gerealiseerd moet worden;
      • indien in de bestemmingen 'Gemengd', 'Woongebied - 1', 'Woongebied - 2' en/of 'Woongebied - Uit te werken' meer sociale koop- of huurwoningen worden gerealiseerd dan bedoeld in sub a onder de eerste drie opsommingstekens, dit aantal in mindering mag worden gebracht op het aantal sociale huurwoningen in de overige hier genoemde bestemmingen.
    • b. minimaal 9,56% van het onder 1 bedoelde aantal woningen moeten bouwkavels bestemd voor particulier opdrachtgeverschap zijn.
7.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • c. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor een andere functie dan wonen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatie;
  • f. het gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen;
  • h. ontsluiting van het plangebied anders dan over een hoofdontsluitingsweg.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.5.2, voor het gebruik van een bijgebouw als een afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door maximaal 1 huishouden, dat bestaat uit maximaal 2 personen;
  • e. de afhankelijke woonruimte voor maximaal 10 jaar als zodanig in gebruik mag zijn;
  • f. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
7.6.2 Publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.5.2, voor het binnen een woning en/of bijgebouwen toestaan van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • f. er geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
7.6.3 Kleinschalige andere functies

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.5.2 voor het toestaan van kleinschalige functies mits er sprake is van een evenredige verdeling van kleinschalige andere functies als bedoeld in de beleidsregel 'kleinschalige andere functies' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.

Artikel 8 Woongebied - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder begrepen zorgwoningen met gemeenschappelijke ruimten en wooneenheden;
  • b. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van (tijdelijke) bouwwegen, ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden;
  • c. aan huis verbonden beroepen of bedrijven
  • d. tuinen, paden, erven en erfafscheidingen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen, waaronder collectieve energievoorzieningen in de vorm van waterpompen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieninge;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Voorwaarden - fasering

Het is verboden een omgevingsvergunning voor het bouwen van nieuwe woningen te verlenen voor de gronden met de bestemming 'Woongebied - 2', alvorens:

  • a. voor 90% van de woningen in de sociale sector, zoals bedoeld in lid 7.5.1, sub 2, onder a een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. voor 90% van alle woningen in de bestemming 'Woongebied - 1' zoals bedoeld in lid 7.5.1, sub 2, onder b en de beleidsregel 'kwalitatief woningprogramma' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' een omgevingsvergunning is verleend.
8.2.2 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen;
  • c. de daarbij behorende overkappingen;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2.3 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van nieuwe woningen moet ten minste 3,00 meter en mag niet meer dan 14,00 meter bedragen;
  • b. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 2' bedraagt minimaal 30 en maximaal 35 per hectare;
  • c. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 3' bedraagt minimaal 18 en maximaal 24 per hectare;
  • d. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 4' bedraagt minimaal 10 en maximaal 24 per hectare;
  • e. gebouwen met gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • f. de bouwhoogte van gebouwen met gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mag niet meer bedragen dan 14,00 meter;
  • g. de afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 meter;
  • h. de afstand van de zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor zover niet eeneengebouwd, aan de aaneengebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
  • i. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 2' bedraagt 2, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • j. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 3' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 1,5 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, per aanduidingsvlak maximaal 20% van de gebouwen uit 2 bouwlagen en een kap mag bestaan.
  • k. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 4' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 2 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 tot 4 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • l. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding ''specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 5' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 1,5 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, per aanduidingsvlak minimaal 20% van de gebouwen uit 1 tot 1,5 bouwlaag en een kap moet bestaan.
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 1' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 15 meter;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 2' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 18 meter;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 3' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 25 meter;
  • p. de diepte van een gebouw met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  • q. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 2' dient het hoofdgebouw 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
  • r. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 3' dient het hoofdgebouw met de voorgevel ten minste drie meter achter de voorste perceelsgrens gebouwd te worden, met dien verstande dat:
    • 1. het hoofdgebouw niet evenwijdig aan de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 3' gebouwd hoeft te worden;
    • 2. onderlinge verspringen in de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens toegestaan zijn.
  • s. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 4' dient het hoofdgebouw met de voorgevel minimaal 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
  • t. ter plaatse van de figuur specifieke bouwaanduiding - gevellijn 5' dient het hoofdgebouw met de voorgevel maximaal 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
  • u. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. er moet sprake zijn van een evenwichtig kwalitatief woningaanbod als bedoeld in de beleidsregel 'kwalitatief woningprogramma' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West;
    • 2. er moet sprake zijn van een evenredige verdeling van kleinschalige andere functies in de gebieden met een redelijke leefomgevingskwaliteit als bedoeld in de beleidsregel 'kleinschalige andere functies' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
  • v. de afstand van nieuwe woningen tot bestaande hoofdgebouwen bedraagt minimaal 5 meter.
8.2.4 Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bouw van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw is toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    • 2. de breedte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • b. bijgebouwen, zijdelingse aan- en uitbouwen en zijdelingse overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van 3,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt maximaal 60 m²;
  • d. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m2 mag, in afwijking van het bepaalde onder b. de genoemde oppervlakte van 60 m2 voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van 120 m2;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder b. en c. geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dat minimaal 25 m2 onbebouwd dient te blijven;
  • f. de goothoogte bedraagt maximaal 3,30 meter;
  • g. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,50 meter;
  • h. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met een kap;
  • i. bijgebouwen mogen uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd worden;
  • j. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding bijgebouwen - vrijstaand', mogen uitsluitend vrijstaande bijgebouwen met een kap gebouwd worden.
8.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone' dan wel ten behoeve van woningen waarvoor krachtens artikel 20 een hogere waarde vastgesteld wordt, mag maximaal 3,00 meter bedragen;
  • b. de hoogte van voorzieningen voor verlichting en verkeersgeleiding, voor zover noodzakelijk voor een veilige verkeersafwikkeling, mag maximaal 8,00 meter bedragen;
  • c. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening als bedoeld onder a, in het voorerfgebied mag maximaal 1,20 meter bedragen;
  • d. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening als bedoeld onder a, in het achtererfgebied mag maximaal 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van een erfafscheiding in het achtererfgebied in de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied maximaal 1,80 meter mag bedragen.
8.2.6 Ruimtelijke kwaliteit

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de te bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de kapvorm en de oriëntatie van de kap zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • b. de te bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de oriëntatie van de woning zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Fasering

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 om een omgevingsvergunning voor nieuwe woningen in 'Woongebied - 2' te verlenen indien:

  • a. voor 80% van alle woningen in de bestemming 'Woongebied - 1' een omgevingsvergunning is verleend, met uitzondering van de kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap zoals bedoeld in lid 7.5.1, sub 2, onder b;
  • b. in de bestemming 'Woongebied - 1' niet langer alle kwalitatieve woningtypologieën, zoals benoemd in lid 8.5.1 en de beleidsregel 'kwalitatief woningprogramma' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West', aangeboden kunnen worden;
  • c. het programma aan sociale woningen in 'Woongebied - 1', zoals bedoeld in lid 7.5.1 voor 100% gerealiseerd is.
8.3.2 Hogere bouwhoogte woningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.3, onder f, voor het bouwen tot een hoogte van maximaal 18,00 meter, voor zover het gebouw is gelegen in de aanduidingen 'gestapeld', 'aantal bouwlagen 2' en/of 'aantal bouwlagen 4'.

8.3.3 Hogere bouwhoogte geluidwerende voorziening

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.5, onder a voor het toestaan van een grotere bouwhoogte van een geluidwerende voorziening, met dien verstande dat:

  • a. dit nodig is als maatregel om de geluidbelasting op een geluidgevoelig object terug te dringen;
  • b. dit niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • c. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting en vormgeving;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
8.4 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en/of afmeting van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Woningaantallen
  • 1. Het totaal aantal nieuw te bouwen woningen in de bestemmingen ' Gemengd', 'Woongebied - 1, 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - Uit te werken' mag niet meer bedragen dan 1.505.
  • 2. Bij de nieuw te bouwen woningen als bedoeld onder 1 moet in het totale programma worden voldaan aan onderstaande onderverdeling in wooncategorieën:
    • a. minimaal 25% van het onder 1 bedoelde aantal woningen moet een sociale koop- of huurwoning zijn, met dien verstande dat:
      • in de bestemmingen 'Gemengd' en 'Woongebied - 1' minimaal 50% van het onder a bedoelde aantal woningen gerealiseerd moet worden;
      • in de bestemming 'Woongebied - 2' minimaal 25% van het onder a bedoelde aantal woningen gerealiseerd moet worden;
      • in de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' minimaal 25% van het onder a bedoelde aantal woningen gerealiseerd moet worden;
      • indien in de bestemmingen 'Gemengd', 'Woongebied - 1', 'Woongebied - 2' en/of 'Woongebied - Uit te werken' meer sociale koop- of huurwoningen worden gerealiseerd dan bedoeld in sub a onder de eerste drie opsommingstekens, dit aantal in mindering mag worden gebracht op het aantal sociale huurwoningen in de overige hier genoemde bestemmingen.
    • b. minimaal 9,56% van het onder 1 bedoelde aantal woningen moeten bouwkavels bestemd voor particulier opdrachtgeverschap zijn.
8.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • c. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor een andere functie dan wonen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatie;
  • f. het gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen;
  • h. ontsluiting van het plangebied anders dan over een hoofdontsluitingsweg.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.5.2 onder a, voor het gebruik van een bijgebouw als een afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door maximaal 1 huishouden, dat bestaat uit maximaal 2 personen;
  • e. de afhankelijke woonruimte voor maximaal 10 jaar als zodanig in gebruik mag zijn;
  • f. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
8.6.2 Publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.5.2 onder b, voor het binnen een woning en/of bijgebouwen toestaan van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • f. er geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
8.6.3 Kleinschalige andere functies

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.5.2 onder c, voor het toestaan van kleinschalige functies mits er sprake is van een evenredige verdeling van kleinschalige andere functies als bedoeld in de beleidsregel 'kleinschalige andere functies' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.

8.6.4 Geurgevoelige objecten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.5.2 onder g teneinde geurgevoelige objecten toe te staan, met dien verstande dat de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven niet onevenredig mag worden geschaad.

Artikel 9 Woongebied - Uit te werken

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder begrepen zorgwoningen met gemeenschappelijke ruimten en wooneenheden;
  • b. verkeer en verblijfsvoorzieningen, in de vorm van (tijdelijke) bouwwegen, ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden;
  • c. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
  • d. tuinen, paden, erven en erfafscheidingen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen, waaronder collectieve energievoorzieningen in de vorm van waterpompen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

9.2 Uitwerkingsregels
9.2.1 Algemeen

Het bevoegd gezag werkt de in lid 9.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het totaal aantal nieuw te bouwen woningen in de bestemmingen ' Gemengd', 'Woongebied - 1, 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - Uit te werken' mag niet meer bedragen dan 1.505;
  • b. bij de nieuw te bouwen woningen als bedoeld onder a moet worden voldaan aan onderstaande onderverdeling in wooncategorieën:
    • 1. minimaal 25% van het onder a bedoelde aantal woningen moet een sociale koop- of huurwoning zijn;
    • 2. minimaal 9,56% van het onder a bedoelde aantal woningen moeten bouwkavels bestemd voor particulier opdrachtgeverschap zijn;
  • c. op gronden met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' moet minimaal 25% van het in sub b, onder 1, bedoelde percentage gerealiseerd worden, met dien verstande dat indien in de bestemmingen 'Gemengd', 'Woongebied - 1' en/of 'Woongebied - 2' meer sociale woningen zijn gerealiseerd, dit surplus in mindering worden gebracht mag worden het het percentage sociale koop- of huurwoningen dat in de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' gerealiseerd moet worden;
  • d. de uitwerking van de in lid 9.1 omschreven functies moet plaatsvinden conform de bestemmingsregels voor de bestemmingen zoals opgenomen in artikelen 'Gemengd', 'Groen', 'Verkeer', 'Woongebied - 1' en 'Woongebied - 2';
  • e. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 1' bedraagt minimaal 35 en maximaal 50 per hectare;
  • f. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 2' bedraagt minimaal 30 en maximaal 35 per hectare;
  • g. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 3' bedraagt minimaal 18 en maximaal 24 per hectare;
  • h. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woningdichtheid 4' bedraagt minimaal 10 en maximaal 24 per hectare;
  • i. gebouwen met gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • j. de bouwhoogte van gebouwen met gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld mag niet meer bedragen dan 14,00 meter;
  • k. de afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 meter;
  • l. de afstand van de zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor zover niet eeneengebouwd, aan de aaneengebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
  • m. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 1' mag niet minder dan 2 en niet meer dan 3 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, in ieder aanduidingsvlak gebouwen incidenteel uit 4 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • n. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 2' bedraagt 2, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • o. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 3' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 1,5 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, per aanduidingsvlak maximaal 20% van de gebouwen uit 2 bouwlagen en een kap mag bestaan.
  • p. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 4' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 2 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, gebouwen die fungeren als accentbebouwing uit 3 tot 4 bouwlagen en een kap mogen bestaan.
  • q. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 5' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 1,5 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef, per aanduidingsvlak minimaal 20% van de gebouwen uit 1 tot 1,5 bouwlaag en een kap moet bestaan.
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 1' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 15 meter;
  • s. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 2' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 18 meter;
  • t. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - diepte 3' mag de diepte van een grondgebonden woning niet meer bedragen dan 25 meter;
  • u. de diepte van een gebouw met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  • v. ter plaatse van de figuur specifieke bouwaanduiding - gevellijn 1' dient het hoofdgebouw met de voorgevel in de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden, met dien verstande dat:
    • 1. in afwijking van het bepaalde in de aanhef de afstand tussen de voorgevel en de voorste perceelsgrens maximaal 1,5 meter mag bedragen;
    • 2. onderlinge verspringingen in de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens minimaal 0,5 meter moeten bedragen.
  • w. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 2' dient het hoofdgebouw 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
  • x. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 3' dient het hoofdgebouw met de voorgevel ten minste drie meter achter de voorste perceelsgrens gebouwd te worden, met dien verstande dat:
    • 1. het hoofdgebouw niet evenwijdig aan de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 3' gebouwd hoeft te worden;
    • 2. onderlinge verspringen in de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens toegestaan zijn.
  • y. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 4' dient het hoofdgebouw met de voorgevel minimaal 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
  • z. ter plaatse van de figuur 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 5' dient het hoofdgebouw met de voorgevel maximaal 3 meter achter de voorste perceelsgrens en evenwijdig aan deze figuur gebouwd te worden;
  • aa. ten minste 1,5 hectare aan groenvoorzieningen wordt gerealiseerd, met dien verstande dat dat in maximaal twee parken gerealiseerd moet worden;
  • ab. de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling moet worden aangetoond;
  • ac. bij de uitoefening van een omgevingsvergunning voor het bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de te bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de kapvorm en oriëntatie van de kap zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
    • 2. de te bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de oriëntatie van de woning zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
  • ad. voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de bouw van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw is toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
      • de diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
      • de breedte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
    • 2. bijgebouwen, zijdelingse aan- en uitbouwen en zijdelingse overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van 3,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw anders dan ten behoeve van een maatschappelijke voorziening ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' bedraagt maximaal 60 m²;
    • 4. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m2 mag, in afwijking van het bepaalde onder b. de genoemde oppervlakte van 60 m2 voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van 120 m2;
    • 5. in aanvulling op het bepaalde onder b. en c. geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dat minimaal 25 m2 onbebouwd dient te blijven;
    • 6. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw ten behoeve van een maatschappelijke voorziening ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' bedraagt maximaal 120 m²;
    • 7. de goothoogte bedraagt maximaal 3,30 meter;
    • 8. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,50 meter;
    • 9. vrijstaande bijgebouwen anders dan ten behoeve van een maatschappelijke voorziening mogen uitsluitend worden gebouwd met een kap;
    • 10. bijgebouwen mogen uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd worden;
    • 11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding bijgebouwen - vrijstaand', mogen uitsluitend vrijstaande bijgebouwen met een kap gebouwd worden.
  • ae. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening, in het voorerfgebied mag maximaal 1,20 meter bedragen;
    • 2. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening, in het achtererfgebied mag maximaal 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van een erfafscheiding in het achtererfgebied in de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied maximaal 1,80 meter mag bedragen.
9.3 Bouwregels
9.3.1 Voorlopig bouwverbod

Op gronden met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' is het verboden:

  • a. om een uitwerkingsplan vast te stellen, alvorens:
    • 1. voor 90% van de woningen in de sociale sector zoals bedoeld in lid 7.5.1 en lid 8.5.1 een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
    • 2. voor 90% van alle woningen in de bestemmingen 'Woongebied - 1' én 'Woongebied - 2' zoals bedoeld in lid 7.5.1, lid 8.5.1 en de beleidsregel 'kwalitatief woningprogramma' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend.
  • b. de gronden met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' te bebouwen voordat het uitwerkingsplan voor deze gronden onherroepelijk is geworden.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Aantal woningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.3.1 om een omgevingsvergunning voor nieuwe woningen in 'Woongebied - Uit te werken' te verlenen indien:

  • a. voor 80% van alle woningen in de bestemming 'Woongebied - 2', een omgevingsvergunning is verleend, met uitzondering van de kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap zoals bedoeld in lid 8.5.1, sub 2, onder b;
  • b. in de bestemming 'Woongebied - 2' niet langer alle kwalitatieve woningtypologieën, zoals benoemd in lid 8.5.1 en de beleidsregel 'kwalitatief woningprogramma' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West', aangeboden kunnen worden;
  • c. het programma aan sociale woningen, zoals bedoeld in lid 8.5.1 voor 100% gerealiseerd is.

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 380 kV.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 10.2 onder b, met dien verstande dat:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de leiding(en) niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de hoogspanningsleiding, is niet toegestaan, tenzij hiervoor toestemming is gegeven door de leidingbeheerder.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplantingen en bomen;
  • b. het rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • d. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen en egaliseren;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • h. het slopen van opstallen;
  • i. het aanleggen van een zonnepark;
  • j. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.
10.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van sublid 10.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 10.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
10.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan worden verleend nadat voorafgaand schriftelijk positief advies van de betreffende leidingbeheerder is gekregen en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150 kV.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 11.2 onder b, met dien verstande dat:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de leiding(en) niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
11.4 Specifieke gebruiksregels

Het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de hoogspanningsleiding, is niet toegestaan, tenzij hiervoor toestemming is gegeven door de leidingbeheerder.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplantingen en bomen;
  • b. het rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • d. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen en egaliseren;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • h. het slopen van opstallen;
  • i. het aanleggen van een zonnepark;
  • j. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.
11.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van sublid 11.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 11.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
11.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan worden verleend nadat voorafgaand schriftelijk positief advies van de betreffende leidingbeheerder is gekregen en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

Artikel 12 Waarde - Archeologie hoog

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Bescherming archeologische waarden

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

12.1.2 Samenhang met overige regels

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 21.1.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen welke betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie hoog', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

12.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 12.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
12.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 12.2.2 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
12.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 12.2.1, 12.2.2 en 12.2.3 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • f. werken of werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • g. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  • h. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen, ontginnen, tot een diepte van meer dan 30 centimeter en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
12.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 12.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 12.2 van toepassing is;
  • f. werken of werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • g. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • h. werken of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
12.3.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 12.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie hoog' dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

12.3.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 12.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 12.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

12.3.5 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 12.3.4, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie hoog', als bedoeld in 12.1 geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 13 Waarde - Archeologie middelhoog

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Bescherming archeologische waarden

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

13.1.2 Samenhang met overige regels

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 21.1.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen welke betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie hoog', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

13.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 13.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
13.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 13.2.2 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
13.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 13.2.1, 13.2.2 en 13.2.3 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • f. werken of werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  • g. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  • h. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen, ontginnen, tot een diepte van meer dan 30 centimeter en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
13.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 13.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 13.2 van toepassing is;
  • f. werken of werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  • g. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • h. werken of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
13.3.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 13.2 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

13.3.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 13.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 13.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

13.3.5 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 13.3.4, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie hoog', als bedoeld in 13.1 geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels

15.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat legaal bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of diens voorgangers op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
15.2 Herbouw van woningen
15.2.1 Herbouw op bestaande funderingen

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat algehele herbouw van woningen uitsluitend mag plaatsvinden op of binnen de bestaande funderingen.

15.2.2 Herbouw buiten bestaande funderingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om in afwijking van het gestelde in sub 15.2.1, de algehele herbouw van woningen plaats te laten vinden buiten bestaande funderingen, met dien verstande dat:

  • a. de achtergevel van de herbouwde woningen maximaal 3,00 meter buiten de bestaande fundering mag worden geplaatst;
  • b. bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen de afstand van de zijgevel tot de vrije zijdelingse perceelsgrens minimaal 3,00 meter dient te bedragen;
  • c. de te herbouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de kapvorm en de oriëntatie van de kap zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • d. de te herbouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de oriëntatie van de woning zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • e. de te herbouwen woning voldoet aan de uitgangspunten voor landelijke ensembles zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West', mits deze woning gelegen is in een zogenoemde landelijk ensemble als aangeduid op figuur B1.7 van voornoemde beleidsregel.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering landschap 1

Uiterlijk 10 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan dient de kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals beschreven in de rapportage 'Invulling voorwaardelijke verplichting Dommelpark in bestemmingsplan Herijking Nuenen West', zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels van onderhavig bestemmingsplan, dan wel een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan, dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, voor minimaal 75% te zijn gerealiseerd.

16.2 Voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering landschap 2

Als binnen de termijn, zoals gesteld in artikel 16.1 het betreffende percentage van de kwaliteitsverbetering van het landschap nog niet is gerealiseerd, mogen voor gronden met een enkelbestemming 'Woongebied - Uit te werken' (fase 3 van het bestemmingsplan) geen omgevingsvergunningen voor het bouwen van woningen meer worden verleend, tot het moment dat de kwaliteitsverbetering van het landschap conform de rapportage 'Invulling voorwaardelijke verplichting Dommelpark in bestemmingsplan Herijking Nuenen West', zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels van onderhavig bestemmingsplan, dan wel een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan, dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, volledig (100%) is gerealiseerd.

16.3 Voorwaardelijke verplichting instandhouding beschermde soorten

Indien maatregelen getroffen moeten worden voor de instandhouding van soorten in het kader van de Wet natuurbescherming geldt de regeling en termijn zoals opgenomen in artikel 17.3.

16.4 Voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorzieningen

Het gebruik nieuwe woningen is uitsluitend toegestaan als aangetoond kan worden dat:

  • a. in geluidgevoelige ruimtes zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel andere verblijfsruimten zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder een etmaalwaarde van maximaal 33 dB(A) wordt gewaarborgd;
  • b. een woning in ieder geval beschikt over één gevel waar de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan Lden 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) als er een hogere grenswaarde vanwege wegverkeer verleend wordt;
  • c. een woning in ieder geval beschikt over één gevel en buitenruimte waar de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan Lden 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) als er een hogere grenswaarde vanwege wegverkeer van 53 dB of hoger verleend wordt;
  • d. ten minste 1 verblijfsruimte aan de zijde van de woning gelegen is waar de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan Lden 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder);
  • e. ten aanzien van het bepaalde onder a tot en met d geldt dat niet aan die bepalingen voldaan hoeft te worden als met een akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
16.5 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikelen 3.3.2 onder l, 4.3 onder d, 5.4.1 onder d, 7.5.2 onder g en 8.5.2 onder g voor het gebruik van gronden voor evenementen, zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud- en computerbeurzen, theater, circus, festivals en tentoonstellingen en culturele en sociaal-maatschappelijke doeleinden, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal evenementen bedraagt per jaar niet meer dan 5, waarbij rekening dient te worden gehouden met de aard van de activiteit en de te verwachten belasting voor de directe omgeving;
  • b. het evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;
  • c. per evenement bedraagt het aantal bezoekers op enig moment maximaal 1500, waarbij rekening dient te worden gehouden met de lokaliteit van het evenement en de beschikbaarheid van parkeergelegenheid;
  • d. als onderdeel van het evenement is het toegestaan tijdelijke voorzieningen voor overnachtingen op te richten;
  • e. er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
  • f. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  • g. de belangen van de onderliggende bestemming worden niet onevenredig aangetast;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien;
  • j. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • k. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische waarden, cultuurhistorische waarden of natuurwaarden;
  • l. de belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemmingen voor het evenement.

Artikel 17 Randvoorwaarden

17.1 Watercompensatie

Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in voldoende watercompensatie ten behoeve van de realisatie van een goed waterhuishoudkundig systeem, zoals bepaald in de beleidsregel 'water'.

17.2 Parkeren

Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in voldoende invulling van de parkeerbehoefte voor de bestaande en de te realiseren activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen zoals opgenomen in de beleidsregel 'parkeren' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • b. bij het in gebruik nemen van de gronden de benodigde parkeervoorzieningen, als bedoeld onder a, zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.
17.3 Landschap, ecologie en biodiversiteit
  • a. Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bescherming van de aanwezige flora- en faunasoorten als bedoeld in de Wet natuurbescherming. Voor de bescherming van de aanwezige flora- en faunasoorten wordt het soortenmanagementplan doorlopen, zoals omschreven in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit' en dat maatregelen worden getroffen volgens het soortenmanagementplan en deze duurzaam in stand worden gehouden.
  • b. Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot aantasting zonder mitigatie van de structuren 1 tot en met 11 als bedoeld in tabel B6.1 in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a is de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen toegestaan, indien voor de belemmering als bedoeld onder a een ontheffing is verleend op grond van de Wet natuurbescherming verleend is voorafgaand aan het veroorzaken van de effecten op beschermde flora- en fauna.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder b is de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen toegestaan, indien uiterlijk drie jaar voorafgaand aan het veroorzaken van de verstoring voorzien wordt in mitigatie van landschappelijke waarden, zoals opgenomen in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit', die verloren gaan en deze mitigerende maatregelen duurzaam in stand worden gehouden.

Artikel 18 Beleidsregels

18.1 Bevoegd gezag
  • 1. De beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' kan na de vaststelling van dit plan uitsluitend door de gemeenteraad worden gewijzigd, ingetrokken of herzien.
  • a. De beleidsregels 'kwalitatief woningprogramma', 'kleinschalige andere functies', 'parkeren', 'water' 'landschap, ecologie en biodiversiteit' en 'bedrijfsmilieuhinder', die onderdeel uitmaken van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' kunnen na de vaststelling van dit plan door het college van burgemeester en wethouders worden gewijzigd, ingetrokken of herzien.
18.2 Toepassingsvereiste

Bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.2.2, 3.2.5, 6.2.2, 6.2.5, 7.2.2, 7.2.5, 8.2.3, 8.2.6, 9.3.1, 17.1, 17.2 en/of 17.3 vindt toetsing aan de beleidsregels 'stedenbouwkundige kwaliteit', 'kwalitatief woningprogramma', 'kleinschalige andere functies', 'parkeren', 'water', 'landschap, ecologie en biodiversiteit' en 'bedrijfsmilieuhinder' door het bevoegd gezag plaats op basis van de beleidsregels zoals die gelden op het tijdstip van het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

18.3 Wijziging beleidsregels

Op wijziging van de beleidsregels 'stedenbouwkundige kwaliteit, 'kwalitatief woningprogramma', 'kleinschalige andere functies', 'parkeren', 'water' 'landschap, ecologie en biodiversiteit' en 'bedrijfsmilieuhinder', die onderdeel uitmaken van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 19 Algemene aanduidingsregels

19.1 Veiligheidszone - lpg
19.1.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gerealiseerd.

19.1.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.1.1, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;
  • b. indien sprake is van toename van het groepsrisico, hiervoor een verantwoording plaatsvindt.
19.2 Milieuzone
19.2.1 Aanvaardbaar woon-, leef- en ondernemingsklimaat

Voor gronden met de aanduiding 'Milieuzone' mogen, ter garantie van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen en ter voorkoming van het onevenredig schaden van de belangen van milieubelastende activiteiten, geen omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen worden verleend tenzij aangetoond is dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat alsmede een goed ondernemingsklimaat zoals bedoeld in de beleidsregel 'bedrijfsmilieuhinder'.

Artikel 20 Hogere waarden wegverkeerslawaai

20.1 Hogere waarden

In aanvulling op de bepalingen in hoofdstuk 2 moeten de hogere grenswaarden zoals genoemd in tabel 20.1.1 'Hogere waarden' in acht genomen worden vanwege wegverkeerslawaai, voor zover de woningen gelegen zijn in de in tabel 20.1.1 'Hogere waarden' genoemde bouwvelden die getoond worden op de 'Bouwveldenkaart Nuenen West' die als bijlage 2 onderdeel uitmaakt van deze regels.

Tabel 20.1.1 'Hogere waarden'

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-D002_0037.png"

Artikel 21 Overige regels

21.1 Voorrangsregels dubbelbestemming
21.1.1 Voorrang dubbelbestemmingen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

21.1.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2 ' en 'Waarde - Archeologie hoog' samenvallen, geldt dat:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
22.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 22.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 22.1 met maximaal 10%.

22.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 22.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

22.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

22.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 22.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

22.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 22.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

22.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 22.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West.