direct naar inhoud van 5.2 Fysieke aspecten
Plan: Frederiksweg 45
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0815.BPL10012HMI-VA01

5.2 Fysieke aspecten

Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:

  • 1. Afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  • 2. Opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  • 3. Goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.

Op landsniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt. Denk aan de Waterwet uit 2009, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

Dit plan

Via voorliggend bestemmingsplan verandert er niets aan de planologische situatie ter plaatse: er was een woning mogelijk en er blijft een woning mogelijk. De woning die er straks staat is wel groter dan de huidige woning waarmee het verharde oppervlakte iets toeneemt. Het regenwater wat op de woning valt wordt afgekoppeld en het water wordt in de tuin geïnfiltreerd. De tuin is groot waardoor er meer dan genoeg ruimte is om dit goed uit te voeren.

Verkeer

Verkeerstechnisch verandert er niets door uitvoering van dit plan. Parkeren vindt plaats op eigen terrein waar meer dan voldoende plaats is.

Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:

  • 1. Gebiedsbescherming;
  • 2. Soortenbescherming.

Ad 1: Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • 1. Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • 2. beschermde Natuurmonumenten;
  • 3. wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 

  • 1. vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • 2. verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • 3. verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Ad 2: Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen of dat plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor vele soorten geldt dat als deze zorgplicht wordt nagekomen, daarmee het beoogde project ecologisch gezien uitvoerbaar is.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

Dit plan

Voor dit plan is een separaat onderzoek verricht. Dat onderzoek is als bijlage bij dit plan in te zien. De conclusie is dat het plangebied dicht bij EHS-gebied ligt, maar dat door de geplande groene inrichting de EHS niet nadelig beïnvloed wordt. Bij het slopen van de woning en het (her)inrichten van de tuin dient de zorgplicht in acht te worden genomen. De kans is aanwezig dat in de (oude) woning vleermuizen aanwezig zijn. Voordat deze woning gesloopt kan worden moet dat eerst onderzocht worden. Er is dan namelijk een ontheffing nodig. Het slopen staat buiten het kader van dit bestemmingsplan, woningen kunnen immers altijd gesloopt worden. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening staat het aspect ecologie niet aan uitvoering in de weg.

Archeologie 

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Dit plan

Voor dit plan is een bureauonderzoek verricht om de mogelijke waarde van het gebied te onderzoeken. Dit bureauonderzoek is in de bijlage te vinden. De verwachtingswaarde is hoog. Dit blijkt ook als de gegevens van de site kich.nl bekeken wordt. Onderstaande afbeelding is een screenshot van die site van het Mill en het deel daar ten zuiden van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPL10012HMI-VA01_0007.png"

Omdat de verwachtingswaarde ingevolge het bureauonderzoek hoog is bevonden, is een verkennend veldonderzoek verricht. Uit dat onderzoek volgt dat de kans op het vinden van archeologische indicatoren zeer laag is. De locatie kan daarom vrijgegeven worden voor (graaf)werkzaamheden en verder vervolgonderzoek is niet nodig. Het veldonderzoek is in de bijlage opgenomen.