3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat het bouwvak volledig mag worden bebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een ander maximum bebouwingspercentage is aangegeven.
3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvak worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevelrooilijn uitsluitend mag worden overschreden met een erker, balkon of luifel, onder de volgende voorwaarden:
-
1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
-
2. de afstand tot de bestemming Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied mag niet minder bedragen dan 2 m;
-
3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
-
4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 66% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
-
b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
-
c. de goothoogten mag niet meer bedragen dan 7 m tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogten' een andere maximale goothoogten is aangegeven;
-
d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' een andere bouwhoogte is aangegeven;
-
e. uitsluitend een plat dak, ter plaatse van de bouwaanduiding 'plat dak';
-
f. tevens een lessenaarsdak, ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - lessenaarsdak';
-
g. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aangegeven gebouwen.
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvak worden gebouwd;
-
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvak mag niet meer bedragen dan 150 m²;
-
d. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 300 m2 mag de onder c geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 150 m²;
-
e. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
-
f. bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn;
-
g. de goothoogten mag niet meer bedragen dan 3 m;
-
h. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvak worden gebouwd;
-
b. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
-
c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
-
d. met betrekking tot overkappingen gelden de volgende regels:
-
1. de bebouwde oppervlakte aan overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m²;
-
2. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 m;
-
3. de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer-Verblijfsgebied' mag niet minder bedragen dan 3 m.
-
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van bedrijven die niet voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten categorie volgens het bepaalde in lid 3.1
3.5.2 Maatschappelijke voorzieningen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 onder c ten behoeve van het gebruik voor andere maatschappelijke voorzieningen, met in achtneming van de volgende regels:
-
a. maatschappelijke voorzieningen zijn alleen toelaatbaar, voor zover het maatschappelijke voorzieningen betreft die naar aard en omvang passend in de woonomgeving zijn;
-
b. afwijking leidt er niet toe dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.