direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Bestemmingsplan Heusden Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.BPBuitengebied-VG02

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. intensieve veehouderijen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. glastuinbouwbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  • d. kwekerijen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • e. nevenactiviteiten zijn toegestaan zoals per adres is aangegeven in de bij deze regels behorende bijlage 1 Overzicht nevenactiviteiten, waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit';
  • f. één bedrijfswoning per bouwvlak, waarbij geldt dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
  • g. paardenhouderijbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;
  • h. palingkwekerij, uitsluitend op het adres Bernsestraat 9 te Heusden;
  • i. loonwerkbedrijf, uitsluitend op het adres Rietveldenlaan 1 te Heusden;
  • j. verblijfsrecreatie in de vorm van logiesruimten voor maximaal 25 personen alsmede een horecavoorziening met een maximale oppervlakte van 80 m² met terras met een maximale oppervlakte van 150 m² voor gasten van de paardenhouderij, gasten van de verblijfsrecreatieve voorziening en voor dagrecreanten en passanten, uitsluitend op het adres Margrietweg 1 te Drunen;
  • k. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  • l. kleinschalig kamperen met 15 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans, te plaatsen binnen het bouwvlak en/of aansluitend aan het bouwvlak;
  • m. caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling';
  • n. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • o. hobbymatig houden van dieren en/ of het telen van gewassen;
  • p. het behoud en het herstel van de visuele openheid met landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding 'openheid';

met de daarbij behorende:

  • q. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  • r. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bergbezinkbassins;
  • s. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen;
  • t. tuinen, erven en verhardingen;
    alsmede voor:
  • u. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' aangegeven gebouwen.

Onder de k genoemde activiteiten zijn tevens educatieve activiteiten begrepen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen te worden gebouwd in het bouwvlak, met dien verstande:
    • 1. dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen niet toegestaan' geen gebouwen mogen worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de Oosterseweg 1 te Elshout het netto dieroppervlak binnen de gebouwen niet meer mag bedragen dan 9.835 m2;
  • b. indien tussen bouwvlakken de aanduiding 'relatie' is aangegeven, worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij, voor zover niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' aangegeven gronden, niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • d. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de bouw van veestallen mag slechts worden verleend, indien bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning is aangetoond dat het project niet leidt tot een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 6,5 m en 10 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, mag het aantal bouwlagen van gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij niet meer bedragen dan één.

3.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte van kassen bedraagt niet meer dan respectievelijk 8 m en 10 m. Met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', bedraagt de maximale oppervlakte van kassen niet meer dan 5.000 m2;
  • b. permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en de maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 8 m en 10 m;
  • c. buiten het bouwvlak zijn de volgende teeltondersteunende voorzieningen en permanente palen ten behoeve van hoge tijdelijke teeltondersteunende toegestaan:
    • 1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met uitzondering van de nieuwvestiging van plastic- of glazen constructies in het gebied van de Baardwijkse Overlaat ten zuiden van de Koningsvliet en ten noorden van het Drongelens Kanaal.;
    • 2. palen ten behoeve van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 4 m, uitsluitend ter plaatse van het perceel N 1573;
    • 3. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale oppervlakte van 1,5 ha per bedrijf, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'openheid'.
3.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

3.2.5 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd; bij inpandige bedrijfswoningen mogen de bijgebouwen niet voor de voorgevelrooilijn van het gebouw waarin de bedrijfswoning is opgenomen worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. silo's mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande, dat ook ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - mestsilo' een mestsilo is toegestaan;
  • c. de hoogte van silo's mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • d. de goothoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • e. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • f. de inhoud van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 2.500 m3;
  • g. de hoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • h. de hoogte van emissie beperkende voorzieningen (schoorstenen) mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • i. bouwwerken voor rijbakken zijn toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de rijbak wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
    • 2. de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • j. de hoogte en de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak, niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 10 m²;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen niet toegestaan' mogen wel bouwwerken worden gebouwd.

3.2.7 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Stacaravans en woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. woonunits en/of stacaravans zijn toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar;
  • b. de woonunits en/of stacaravans dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte;
  • c. de woonunits en stacaravans dienen te worden geplaatst binnen het bouwvlak;
  • d. per bouwvlak zijn maximaal 5 woonunits en/of stacaravans toegestaan;
  • e. de oppervlakte van een woonunit mag maximaal 30 m² bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een woonunit mag maximaal 3 m bedragen;
  • g. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Nieuwe veestallen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub d voor het bouwen van veestallen, mits is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie in een Natura2000-gebied, danwel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van het Natura2000-gebied.

3.3.2 Nieuwe bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder f voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
  • b. de omgevingsvergunning kan alleen worden verleend bij een volwaardig agrarisch bedrijf, met dien verstande dat indien woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden, niet opnieuw een bedrijfswoning mag worden opgericht;
  • c. de nieuwe bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is;
  • d. de nieuwe bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. voldaan dient te worden aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
  • f. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
3.3.3 Vergroten goot- en/of bouwhoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a ten behoeve van het vergroten van de goot- en/of bouwhoogte, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale goothoogte bedraagt niet meer dan 7,5 m;
  • b. de maximale bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de vergroting van de goot- en/of bouwhoogte noodzakelijk dient te zijn voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • e. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
3.3.4 Bouwen van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3, sub c onder 3 ten behoeve van de bouw/aanleg van teeltondersteunende voorzieningen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'openheid', met dien verstande dat:

  • a. de voorziening noodzakelijk dient te zijn voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het landschap, de waterhuishouding en de omliggende functies niet in onevenredige mate worden aangetast, respectievelijk belemmerd.

3.3.5 Vergroten oppervlakte bijgebouwen bij bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 onder b ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijgebouwen, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 150 m²;
  • b. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
3.3.6 Verhogen aantal bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7 sub d ten behoeve van de bouw van maximaal 10 woonunits en/of stacaravans, met dien verstande dat:

  • a. de overige bepalingen in artikel 3.2.7 tevens van toepassing zijn;
  • b. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.

Indien de kwaliteitsverbetering zoals voorgeschreven in de artikelen 3.3.2 sub f, 3.3.3 sub e, 3.3.5 sub b en 3.3.6 sub b, niet of niet geheel uitvoerbaar blijkt te zijn voor initiatiefnemer, dan kan met het verzoek om afwijking van het plan slechts worden ingestemd indien een passende financiële bijdrage in het gemeentelijke landschapsfonds is verzekerd.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • b. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m2 van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein;
  • c. detailhandel is niet toegestaan;
  • d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

3.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw voor het houden van dieren ten behoeve van een intensieve veehouderij;
  • b. het huisvesten van seizoensarbeiders gedurende meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  • c. het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten in bedrijfsgebouwen met een vloeroppervlakte van meer dan 200 m2.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.1 onder a voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de agrarische functie dient op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
    • 2. voor wat betreft de aard van de toe te laten nevenfuncties wordt getoetst aan paragraaf 3.5 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010;
    • 3. voor wat betreft de omvang van de toe te laten nevenfuncties gelden de volgende voorwaarden:
      • bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m2 en behorende tot een milieucategorie 1 of 2 zijn toegestaan;
      • dienstverlening en overig tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 250 m2 zijn toegestaan;
      • recreatie tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m2 zijn toegestaan;
      • zorgboerderijen, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m2 zijn toegestaan;

met dien verstande, dat de totale, gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 600 m²;

    • 1. buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouw/nevenactiviteiten is niet toegestaan;
    • 2. de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
    • 3. parkeerplaatsen dienen gerealiseerd te worden op eigen terrein;
    • 4. de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 5. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden;
    • 6. ten aanzien van afwijkingsbevoegdheden geldt, dat het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid niet mag leiden tot twee of meer zelfstandige bedrijven, zelfstandige kantoorvoorziening en een zelfstandige detailhandelvoorziening van meer dan 200 m2;
  • b. het bepaalde in lid 3.4.2 sub b ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders voor maximaal 46 weken per kalenderjaar, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwwerken worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte;
    • 2. permanente bewoning niet is toegestaan;
    • 3. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en Initiatiefnemer zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden;
  • c. het bepaalde in lid 3.4.2 sub c ten behoeve van het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten in bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen bedrijfsgebouwen in een bouwvlak tot een maximum vloeroppervlakte van 500 m2;
    • 2. het uitsluitend voorzieningen betreffen in de vorm van overnachtingsmogelijkheden en verblijfsruimten voor tijdelijke arbeidskrachten, die benodigd en werkzaam zijn in de agrarische sector gedurende het plant- en oogstseizoen;
    • 3. de bedrijfsgebouwen dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte;
    • 4. de afwijking voor niet langer dan 6 maanden per kalenderjaar verleend mag worden;
    • 5. permanente bewoning niet is toegestaan;
    • 6. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
  • d. het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van (statische) opslag, met dien verstande dat opslag tot maximaal 1.000 m2 is toegestaan.

Indien de kwaliteitsverbetering zoals voorgeschreven in de artikelen 3.5 sub a onder 8, 3.5 sub b onder 3, 3.5 sub c onder 6, niet of niet geheel uitvoerbaar blijkt te zijn voor initiatiefnemer, dan kan met het verzoek om afwijking van het plan slechts worden ingestemd indien een passende financiële bijdrage in het gemeentelijke landschapsfonds is verzekerd.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding 'openheid' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m2 per perceel of met meer dan 0,60 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
  • b. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  • c. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • d. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • e. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m2 per perceel';
  • f. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

3.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. werkzaamheden binnen het bouwvlak betreffen;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

3.6.3 Toelaatbaarheid

De in lid 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast voor intensieve veehouderijbedrijven indien deze niet gelegen zijn ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
  • b. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • c. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. er dient te worden aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie in een Natura2000-gebied, danwel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van het Natura2000-gebied;
  • e. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.

3.7.2 Vergroting bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 2,5 ha;
  • c. de overschrijding van het bouwvlak dient noodzakelijk te zijn voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden;
  • e. de ecologische waarden van de groenblauwe mantel ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' worden gewaarborgd;
  • f. er dient te worden aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie in een Natura2000-gebied, danwel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van het Natura2000-gebied;
  • g. er dient aangetoond te worden dat voldaan kan worden aan de eisen van de milieuwetgeving en er geen nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezige waarden;
  • h. de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS mogen niet worden aangetast;
  • i. de overschrijding geen aantasting van de verkeersveiligheid of verkeersafwikkeling tot gevolg heeft.

3.7.3 Vergroting bouwvlak intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van intensieve veehouderijen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 1,5 ha, met dien verstande dat:
    • 1. de gronden zich dienen te bevinden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en er sprake is van een duurzame locatie;
  • b. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij:
    • 1. wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010;
    • 2. minimaal 10% van het bouwvlak als groen moet worden ingericht;
    • 3. de aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden;
  • c. de ecologische waarden van de groenblauwe mantel ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' worden gewaarborgd;
  • d. er dient te worden aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie in een Natura2000-gebied, danwel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van het Natura2000-gebied;
  • e. er dient aangetoond te worden dat voldaan kan worden aan de eisen van de milieuwetgeving en er geen nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezige waarden;
  • f. de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS mogen niet worden aangetast;
  • g. de overschrijding geen aantasting van de verkeersveiligheid of verkeersafwikkeling tot gevolg heeft.

3.7.4 Vergroten bouwvlak paardenhouderijbedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van paardenhouderijbedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 1,5 ha;
  • c. de vergroting van het bouwvlak dient noodzakelijk te zijn voor de bedrijfsvoering;
  • d. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden;
  • e. de ecologische waarden van de groenblauwe mantel ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' worden gewaarborgd;
  • f. er dient te worden aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie in een Natura2000-gebied, danwel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van het Natura2000-gebied;
  • g. er dient aangetoond te worden dat voldaan kan worden aan de eisen van de milieuwetgeving en er geen nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezige waarden;
  • h. de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS mogen niet worden aangetast;
  • i. er dient aangetoond te worden dat de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt;
  • j. de overschrijding geen aantasting van de verkeersveiligheid of verkeersafwikkeling tot gevolg heeft.

3.7.5 Verwijderen van de aanduidingen 'intensieve veehouderij', 'glastuinbouw' of 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduidingen 'intensieve veehouderij', 'glastuinbouw' of 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' wordt verwijderd indien de/het desbetreffende intensieve veehouderij, glastuinbouwbedrijf of kwekerij ter plaatse is beëindigd en is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

3.7.6 Wijzigen naar bestemming 'Wonen' (bestaande woningen)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. ter plaatse van en aansluitend aan de bestaande woning of woningen worden gronden aangewezen met de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 26;
  • b. het bestemmingsvlak 'wonen' mag na wijziging niet meer dan 1.500 m2 bedragen;
  • c. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de desbetreffende agrarische bestemming;
  • d. het bepaalde in artikel 26 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing;
  • e. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het desbetreffende bouwvlak te omvatten;
  • f. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
  • h. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • i. aangetoond moet zijn dat het agrarisch bedrijf is beëindigd en voortzetting van het agrarisch gebruik niet reëel is;
  • j. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • k. overtollige bebouwing dient te worden gesloopt.

3.7.7 Boerderijsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de splitsing van de voormalige agrarische bedrijfswoning in meerdere woningen indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft uitsluitend bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. aangetoond moet zijn dat het agrarisch bedrijf is beëindigd en voortzetting van het agrarisch gebruik niet reëel is;
  • c. de splitsing draagt duidelijk bij aan de instandhouding van de uiterlijke verschijningsvorm van de desbetreffende bebouwing;
  • d. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
  • e. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • f. de nieuwe woning(en) dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • g. het bepaalde in artikel 26 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing.

3.7.8 Wijziging ten behoeve van recreatieve voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' dan wel 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van recreatieve voorzieningen in de vorm van dag-/verblijfsrecreatie indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vestiging van dagrecreatie is niet toegestaan binnen de deelgebieden Rivierkom en Overlaat, zoals aangegeven op de kaart Deelgebieden uit de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010;
  • b. de vestiging van verblijfsrecreatie is niet toegestaan binnen de deelgebieden Rivierkom, Overlaat en Duin, zoals aangegeven op de kaart Deelgebieden uit de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010;
  • c. hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk;
  • d. het bestemmingsvlak mag niet groter worden dan het aangegeven bouwvlak;
  • e. de oppervlakte aan gebouwen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 1.000 m², waarbij cultuurhistorische waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven;
  • f. de vestiging van recreatieve voorzieningen mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • g. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • h. de te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen niet meer dan 100.000 per jaar tot ten hoogste 250.000 per jaar bedraagt;
  • i. de oppervlakte van het bestemmingsvlak maximaal 1,5 ha bedraagt;
  • j. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.

3.7.9 Wijziging ten behoeve van agrarisch technische hulpbedrijven en/of agrarisch aanverwante bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van het vestigen van agrarisch technische hulpbedrijven en/of agrarisch verwante bedrijven, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vestiging is niet toegestaan binnen de deelgebieden Parkzone en Duin, zoals aangegeven op de kaart Deelgebieden uit de Ontwikkelingsvisie buitengebied en/of de gronden ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel';
  • b. hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk;
  • c. het bestemmingsvlak mag niet groter worden dan 1,5 ha;
  • d. de oppervlakte aan gebouwen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 1.000 m², waarbij cultuurhistorische waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven;
  • e. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. buitenopslag is niet toegestaan;
  • g. de opslag mag geen publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • h. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en Initiatiefnemer zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden;
  • i. het bedrijf niet behoort tot een milieucategorie 3 of hoger;
  • j. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot twee of meer zelfstandige bedrijven, zelfstandige kantoorvoorziening en een zelfstandige detailhandelvoorziening van meer dan 200 m2 .

3.7.10 Wijziging ten behoeve van EHS

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur' en/of 'Bos' uitsluitend voor zover het betreft de gronden die worden ingericht ten behoeve van het realiseren van de ecologische hoofdstructuren en/of natuurvriendelijke oevers, met dien verstande dat:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder mag worden toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven en aangewezen door gemeente, provincie of een andere daartoe bevoegde instantie;
  • b. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder mag worden toegepast dan nadat de eigenaar van de gronden instemt met de wijziging;
  • c. de wijziging plaatsvindt op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' en/ of 'zoekgebied voor ecologische verbindingszone';
  • d. bij de wijziging wordt voorzien in de bescherming van de natte delen van de Ecologische hoofdstructuur en de bijbehorende beschermingszones.

Indien de kwaliteitsverbetering zoals voorgeschreven in de artikelen 3.7.1 sub g, 3.7.2 sub d, 3.7.3 sub b, 3.7.4 sub d, 3.7.8 sub j, 3.7.9 sub h niet of niet geheel uitvoerbaar blijkt te zijn voor initiatiefnemer, dan kan met het verzoek om wijziging van het plan slechts worden ingestemd indien een passende financiële bijdrage in het gemeentelijke landschapsfonds is verzekerd.