direct naar inhoud van Regels
Plan: Partiële herziening Vinkelse Slagen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002357-1401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Partiële herziening Vinkelse Slagen met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002357-1401 van de gemeente 's Hertogenbosch;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 ambachtelijk bedrijf

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak of bouwperceel aangeeft, dat maximaal bebouwd mag worden;

1.12 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan zijn een aangebouwd bijgebouw in de vorm van een aanbouw of een uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw;

1.17 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel;

1.26 detailhandel

bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.28 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 geluidgevoelige ruimte

geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

1.31 gestapelde woning

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

1.32 grondgebonden woning

een vrijstaande woning, twee-aaneenwoning of aaneengebouwde woning, niet zijnde gestapelde woning.

1.33 hoekperceel

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.34 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.36 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.37 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.38 lessenaarsdak

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;

1.39 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.40 nok

het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.41 opgetilde kap

een kap waarbij tussen het hoogste punt van de bovenste bouwlaag en de punten waar de kap op het gebouw rust, nog bebouwing in verticale zin aanwezig is; er is slechts sprake van een opgetilde kap als het aantal bouwlagen zoals aangeduid reeds aanwezig is;

1.42 opslag

(binnen) opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke;

1.43 prostitutie

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander;

1.44 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 twee-aaneenwoning

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.46 verkoopvloeroppervlakte

in een detailhandelsvestiging voorkomende hoeveelheid bedrijfsvloeroppervlakte, gemeten in m2 op de vloer van de bedrijfsruimte, ten behoeve van de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen of het verlenen van aanverwante diensten;

1.47 vloeroppervlakte

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond en de verdieping(en) met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen;

1.48 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.49 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.50 voorgevelrooilijn
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn op 10 meter uit de as van de weg;
1.51 vrijstaande woning

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw

1.52 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.53 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;

1.54 zijgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
  • a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap.
2.4 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn, de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.9 peil:
  • a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouw perceel grenzende weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen en groenvoorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. fiets- en voetpaden en langzaam verkeer;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. uit- en inritten voor woningen;
  • g. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals sportvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, verhardingen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. in of op deze gronden mogen uitsluitend voor deze bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 15 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken voor verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is 10 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en wegverkeer;
  • b. fiets- en voetpaden en langzaam verkeer;
  • c. verblijfsgebied en verblijf;
  • d. verkeersvoorzieningen;
  • e. parkeervoorziengen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • h. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. in of op deze gronden mogen uitsluitend voor deze bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 20 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken voor verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is 10 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter;
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitsluitend in de vorm van grondgebonden woningen, niet zijnde woonwagens;
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.5.2;
  • c. huisvesting in verband met mantelzorg;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. tuinen, paden, erven en terreinen;
  • f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, en verkeersvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. in of op deze gronden mogen uitsluitend voor deze bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd met inachtneming van het bepaalde onder sub f en g;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' dienen de hoofdgebouwen vrijstaand danwel halfvrijstaand gebouwd te worden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de hoofdgebouwen aaneengebouwd te worden;
  • e. de voorgevels van de hoofdgebouwen dienen in de voorgevelrooilijn of tot maximaal 2 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 1' mogen, in afwijking van het bepaalde onder sub e, aaneengebouwde woningen dieper dan 2 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de voorgevel maximaal op 14 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd;
    • 2. de maximale diepte van de teruggelegen bebouwing 12 meter is;
    • 3. de teruggelegen voorgevel nodig is in verband met de aanleg van een parkeervoorziening;
    • 4. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 5. de bouw stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
  • g. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 12 meter bij bouwpercelen met een diepte van maximaal 30 meter en maximaal 15 meter bij bouwpercelen met een grotere diepte;
  • h. het maximaal aantal te bouwen woningen per bouwvlak, zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden, met dien verstande dat per bouwperceel maximaal één woning is toegestaan;
  • i. de minimale afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens is:
    • 1. voor vrijstaande woningen: aan beide zijden 3 meter;
    • 2. voor twee-aaneen woningen: aan één zijde 3 meter;
  • j. de maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven;
  • k. de maximale goothoogte is op de verbeelding aangegeven.
5.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak en in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied is 50%;
  • c. het onbebouwd blijvende deel van het bouwperceel, niet zijnde het voorerfgebied, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • d. de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, is 75 m², onverminderd van het bepaalde onder sub b;
  • e. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak groter is dan 200 m², dan is de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m², onverminderd van het bepaalde onder sub b;
  • f. de maximale bouwhoogte is 3,3 meter;
  • g. als met hellende dakvlakken wordt gebouwd, is de maximale goothoogte 3,3 meter, de maximale bouwhoogte 5 meter en de maximale dakhelling 50°;
  • h. bijgebouwen en overkappingen met één hellend dakvlak mogen uitsluitend worden gebouwd als een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankapping); hierbij is de maximale goothoogte 3,3 meter, de maximale bouwhoogte 5 meter en moet het hoogste punt tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  • i. dakterrassen zijn niet toegestaan.

5.2.4 Bouwwerken geen gebouwen of overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mogen, met uitzondering van erfafscheidingen, uitsluitend binnen het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied is 50%;
  • c. het onbebouwd blijvende deel van het bouwperceel, niet zijnde het voorerfgebied, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • d. de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, is 75 m², onverminderd van het bepaalde onder sub b;
  • e. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak groter is dan 200 m², dan is de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m², onverminderd van het bepaalde onder sub b;
  • f. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen op en voor de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 1 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 2 meter;
  • h. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Hoofdgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.2 onder e ten behoeve van het bouwen van aaneengebouwde woningen dieper dan 2 meter achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
    • 1. de voorgevel maximaal op 14 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd;
    • 2. de maximale diepte van de teruggelegen bebouwing 12 meter is;
    • 3. de teruggelegen voorgevel nodig is in verband met de aanleg van een parkeervoorziening;
    • 4. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 5. de bouw stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.2 onder i voor het bouwen van een hoofdgebouw op minder dan 3 meter uit zijdelingse (bouw)perceelsgrens, mits:
    • 1. de bouw daarvan ter plaatse stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 2. de bouw daarvan toelaatbaar is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
5.4.2 Bijgebouwen en overkappingen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
    • 4. als een bijgebouw of overkapping naast de zijgevellijn van het hoofdgebouw op hoekperceel wordt gebouwd, gelden ook de volgende voorwaarden:
      • het bijgebouw of de overkapping moet worden gebouwd achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die het snijpunt van de voorgevellijn en de zijgevellijn raakt en die ligt onder een hoek van 45° ten opzichte van de voorgevellijn maar die niet door het bouwvlak van het betreffende hoofdgebouw heen gaat;
      • de voorgevel van een aangebouwd bijgebouw moet evenwijdig zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
      • de maximale breedte van een aangebouwd bijgebouw is 3 meter;
      • er kunnen nadere eisen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit het belang van de stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden, bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder b voor de bouw van een bijzondere woonvoorziening, met dien verstande dat:
    • 1. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 2. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.3 onder c voor een kleiner onbebouwd deel van het achtererfgebied, met dien verstande dat:
    • 1. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, kleiner is dan 50 m²;
    • 2. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
5.4.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4 onder a voor een bouwwerk, geen gebouw of een overkapping zijnde, in het voorerfgebied, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het voorerfgebied is 25 m²;
    • 2. de maximale bouwhoogte is 3 meter;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven mag niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4 onder f en g voor een hogere erfafscheiding, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale bouwhoogte van een erfafscheiding op en/of voor de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 1,5 meter;
    • 2. de maximale bouwhoogte van een erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 2,5 meter;
    • 3. de erfafscheiding heeft een open, pergola-achtige constructie.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. kamerbewoning;
  • b. logies aan huis in de vorm van bed and breakfast;
5.5.2 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in 5.1 onder b moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteit uitoefent, moet bewoner van de woning zijn;
  • b. de beroeps- of bedrijfsactiviteit moet ondergeschikt zijn aan de woonfunctie: maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen samen mag voor de beroeps- of bedrijfsactiviteit worden gebruikt, tot in totaal 50 m2;
  • c. de beroeps- of bedrijfsactiviteit mag niet vergunningplichtig zijn volgens artikel 2.1 lid 1 sub e van de Wabo en niet meldingplichtig volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit mag in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn;
  • e. horeca en detailhandel zijn niet toegestaan, met uitzondering van beperkte detailhandel als ondergeschikte functie van de beroep- of bedrijfsactiviteit en onder de voorwaarde dat te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met de beroeps- of bedrijfsactiviteit.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5.2 onder c voor het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit die meldingplichtig is volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer, onder de voorwaarde dat de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard, omvang en uitstraling past in de woonomgeving: bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de afwijking moet vaststaan dat een goed woon- en leefklimaat op omliggende woonpercelen gegarandeerd is.
  • b. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5.2 onder d voor het gebruik van ruimten in de woning en/of bijbehorende bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, als bij het verlenen van de omgevingsvergunning vaststaat dat:
    • 1. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeers- en parkeersituatie in de omgeving;
    • 2. voor de publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voldoende parkeerplaatsen voor auto's en fietsen op eigen terrein worden gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de 'Nota Parkeernormering 2016';
    • 3. als de beleidsregels onder 2 wijzigen, met die wijziging rekening is gehouden;

Artikel 6 Wonen - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitsluitend in de vorm van grondgebonden woningen, niet zijnde woonwagens;
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.5.2;
  • c. huisvesting in verband met mantelzorg;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. tuinen, paden, erven en terreinen;
  • f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en verkeersvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. in of op deze gronden mogen uitsluitend voor deze bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd met inachtneming van het bepaalde onder sub f;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' dienen de hoofdgebouwen vrijstaand danwel halfvrijstaand gebouwd te worden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de hoofdgebouwen aaneengebouwd te worden;
  • e. de voorgevels van de hoofdgebouwen dienen in de voorgevelrooilijn of tot maximaal 2 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • f. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 12 meter bij bouwpercelen met een diepte van maximaal 30 meter en maximaal 15 meter bij bouwpercelen met een grotere diepte;
  • g. het maximaal aantal te bouwen woningen per bouwvlak, zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden, met dien verstande dat per bouwperceel maximaal één woning is toegestaan;
  • h. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 2' zijn uitsluitend twee vrijstaande woningen en één twee-aaneenwoning met een maximale breedte van 13 meter toegestaan danwel, in afwijking van het bepaalde onder sub g, uitsluitend maximaal drie vrijstaande woningen toegestaan;
  • i. de minimale afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens is:
    • 1. voor vrijstaande woningen: aan beide zijden 3 meter;
    • 2. voor twee-aaneen woningen: aan één zijde 3 meter;
  • j. de maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven;
  • k. de maximale goothoogte is op de verbeelding aangegeven.

6.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak en in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. voor bijgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gelden de bouwregels in 6.2.2;
  • c. voor bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, gelden de regels onder d tot en k;
  • d. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 50%;
  • e. van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, moet een aangesloten oppervlakte van minimaal 25 m² onbebouwd blijven;
  • f. de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 75 m², onverminderd van het bepaalde onder sub d;
  • g. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak groter is dan 200 m², dan is de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m², onverminderd van het bepaalde onder sub d;
  • h. de maximale bouwhoogte is 3,3 meter;
  • i. als met hellende dakvlakken wordt gebouwd, is de maximale goothoogte 3,3 meter, de maximale bouwhoogte 5 meter en de maximale dakhelling 50°;
  • j. bijgebouwen en overkappingen met één hellend dakvlak mogen uitsluitend worden gebouwd als een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankapping); hierbij is de maximale goothoogte 3,3 meter, de maximale bouwhoogte 5 meter en moet het hoogste punt tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  • k. dakterrassen zijn niet toegestaan.

6.2.4 Bouwwerken geen gebouwen of overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mogen, met uitzondering van erfafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak en in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 50%;
  • c. het onbebouwd blijvende deel van het bouwperceel, niet zijnde het voorerfgebied, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • d. de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 75 m², onverminderd van het bepaalde onder b;
  • e. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak groter is dan 200 m², dan is de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m², onverminderd van het bepaalde onder b;
  • f. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen op en voor de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 1 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 2 meter;
  • h. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Hoofdgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.2 onder e ten behoeve van het bouwen van aaneengebouwde woningen dieper dan 2 meter achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
    • 1. de voorgevel maximaal op 14 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd;
    • 2. de maximale diepte van de teruggelegen bebouwing 12 meter is;
    • 3. de teruggelegen voorgevel nodig is in verband met de aanleg van een parkeervoorziening;
    • 4. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 5. de bouw stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.2 onder g voor het bouwen van een hoofdgebouw op minder dan 3 meter uit zijdelingse (bouw)perceelsgrens, mits:
    • 1. de bouw daarvan ter plaatse stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 2. de bouw daarvan toelaatbaar is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
6.4.2 Bijgebouwen en overkappingen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
    • 4. als een bijgebouw of overkapping naast de zijgevellijn van het hoofdgebouw op hoekperceel wordt gebouwd, gelden ook de volgende voorwaarden:
      • het bijgebouw of de overkapping moet worden gebouwd achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die het snijpunt van de voorgevellijn en de zijgevellijn raakt en die ligt onder een hoek van 45° ten opzichte van de voorgevellijn maar die niet door het bouwvlak van het betreffende hoofdgebouw heen gaat;
      • de voorgevel van een aangebouwd bijgebouw moet evenwijdig zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
      • de maximale breedte van een aangebouwd bijgebouw is 3 meter;
      • er kunnen nadere eisen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit het belang van de stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden, bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder d voor de bouw van een bijzondere woonvoorziening, met dien verstande dat:
    • 1. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 2. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.3 onder e voor een kleiner onbebouwd deel van het achtererfgebied, met dien verstande dat:
    • 1. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, kleiner is dan 50 m²;
    • 2. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
6.4.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4 onder a voor een bouwwerk, geen gebouw of een overkapping zijnde, in het voorerfgebied, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het voorerfgebied is 25 m²;
    • 2. de maximale bouwhoogte is 3 meter;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven mag niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4 onder f en g voor een hogere erfafscheiding, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale bouwhoogte van een erfafscheiding op en/of voor de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 1,5 meter;
    • 2. de maximale bouwhoogte van een erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 2,5 meter;
    • 3. de erfafscheiding heeft een open, pergola-achtige constructie.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. kamerbewoning;
  • b. logies aan huis in de vorm van bed and breakfast;
6.5.2 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in 6.1 onder b moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteit uitoefent, moet bewoner van de woning zijn;
  • b. de beroeps- of bedrijfsactiviteit moet ondergeschikt zijn aan de woonfunctie: maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen samen mag voor de beroeps- of bedrijfsactiviteit worden gebruikt, tot in totaal 50 m2;
  • c. de beroeps- of bedrijfsactiviteit mag niet vergunningplichtig zijn volgens artikel 2.1 lid 1 sub e van de Wabo en niet meldingplichtig volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit mag in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn;
  • e. horeca en detailhandel zijn niet toegestaan, met uitzondering van beperkte detailhandel als ondergeschikte functie van de beroep- of bedrijfsactiviteit en onder de voorwaarde dat te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met de beroeps- of bedrijfsactiviteit.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5.2 onder c voor het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit die meldingplichtig is volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer, onder de voorwaarde dat de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard, omvang en uitstraling past in de woonomgeving: bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de afwijking moet vaststaan dat een goed woon- en leefklimaat op omliggende woonpercelen gegarandeerd is.
  • b. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.2 onder d voor het gebruik van ruimten in de woning en/of bijbehorende bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, als bij het verlenen van de omgevingsvergunning vaststaat dat:
    • 1. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeers- en parkeersituatie in de omgeving;
    • 2. voor de publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voldoende parkeerplaatsen voor auto's en fietsen op eigen terrein worden gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de 'Nota Parkeernormering 2016';
    • 3. als de beleidsregels onder 2 wijzigen, met die wijziging rekening is gehouden;

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

  • a. Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

  • a. Bij de toepassing van de bouwregels in dit plan worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, erkers, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.
  • b. Bouwwerken die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan met een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig of opgericht zijn of kunnen worden opgericht maar die in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen;
  • c. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt gerealiseerd, overeenkomstig de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
  • d. Als de beleidsregels als bedoeld onder c wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemmingen van dit plan.
  • b. Het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bestemmingen van dit plan is uitsluitend toegestaan als voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
  • c. Als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Milieuzone - geurzone
10.1.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen geen geurgevoelige objecten worden gerealiseerd in verband met de geuremisse van veehouderijen.

10.1.2 Afwijken geurgevoelige objecten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1.1, met dien verstande dat:

  • a. de bepalingen van de onderliggende bestemming in acht worden genomen;
  • b. een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd;
  • c. er geen (onevenredig) nadeel ontstaat voor omliggende bedrijven c.q. de geurveroorzaker(s).
10.1.3 Wijziging

Het bevoegd gezag kan de omvang van de 'milieuzone - geurzone' wijzigen ten behoeve van het in overeenstemming brengen van de milieuzone met de actuele omvang van de geurcontouren van een veehouderij, in de situatie dat deze als gevolg van wijzigingen in de bedrijfssituatie van de desbetreffende veehouderij zijn verkleind of komen te vervallen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsregels ten aanzien van bouwen
11.1.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, als bij de verlening van de omgevingsvergunning vaststaat dat het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast, afwijken van de regels en de verbeelding:

  • a. voor een vermeerdering of vermindering van maten en normen tot 10% van die maten en normen;
  • b. voor een geringe afwijking van plaats en richting van bestemmingsgrenzen als dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waarin een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • c. voor een grotere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer tot een bouwhoogte van 10 meter;
  • d. voor gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte ten hoogste 3,50 meter mag bedragen;
    • 2. de inhoud ten hoogste 50 m2 mag bedragen.
  • e. voor een grotere bouwhoogte van gebouwen vanwege plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging is 10% van het dakoppervlak;
    • 2. de maximale hoogte van de plaatselijke verhoging is 4 meter.

11.1.2 Afwijkingsregels ten aanzien van eis parkeren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 onder c, als vaststaat dat:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien; en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

11.2 Algemene afwijkingsregel ten aanzien van gebruik
11.2.1 Algemeen

Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in artikel 9 onder a als bij de verlening van de omgevingsvergunning vast staat dat strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

11.2.2 Afwijking voorwaardelijke verplichting parkeren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 onder b, als vaststaat dat:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien; en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Partiële herziening Vinkelse Slagen.