direct naar inhoud van 5.8 Archeologische waarden
Plan: Coudewater
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002161-1501

5.8 Archeologische waarden

Met de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 behoren nieuwe bestemmingsplannen te omschrijven hoe omgegaan dient te worden met de bekende en de te verwachte archeologische waarden in het bestemmingsplangebied. Hieronder volgt een korte schets van de samenstelling en aard van de archeologische waarden. Vervolgens wordt een overzicht geboden van de randvoorwaarden die het gemeentelijke archeologische monumentenzorgbeleid stelt aan bodemingrepen in het bestemmingsplangebied.

5.8.1 Landschappelijke ligging en bewoningsgeschiedenis

In het plangebied is een drietal gebieden te onderscheiden dat van belang is voor de landschappelijke ontwikkeling en de daarmee samenhangende bewoningsgeschiedenis. Het betreft hier een zuidelijk gelegen uitloper van een hoge dekzandrug waarop ook de oude kern van Rosmalen ligt. Ten zuiden hiervan bevindt zich een gebied met dekzandwelvingen. Een deel van de dekzandrug is uitgestoven en was een stuifzandgebied (zie afbeelding 18). Het dekzandlandschap is ontstaan tijdens de laatste ijstijd toen er nauwelijks begroeiing was om het zand vast te houden. Het losse zand kon door de wind worden meegevoerd waardoor een reliëfrijk dekzandlandschap van vlaktes, welvingen en ruggen ontstond. Bodemkundig gezien bevinden zich in de hogere delen van het landschap de zogenaamde hoge zwarte enkeerdgronden. Dit zijn gronden met een humushoudende bovenlaag van minimaal 50 cm dik. Deze dikke bovenlaag is vanaf de Late Middeleeuwen ontstaan door het geleidelijk ophogen van de akkers met een mengsel van dierlijke mest en plaggen. Door dit mengsel op de akkers uit te rijden werd de vruchtbaarheid van de grond op peil gehouden. De plaggen werden vaak in de directe omgeving gestoken. In de lagere delen van het landschap worden de zogenaamde beekeerdgronden aangetroffen. Dit zijn relatief natte bodems met een circa 40 cm dikke humushoudende bovengrond. In de stuifzandgebieden tot slot bevinden zich duinvaaggronden. Door het ontbreken van vegetatie in deze gebieden wordt het zand niet of nauwelijks vastgehouden waardoor vrijwel geen bodemvorming plaatsvindt. Het zuidwestelijke deel van het plangebied is grotendeels bebouwd. Hierdoor is geen bodemkundige informatie van deze zone bekend maar vermoedelijk bevinden zich in dit gebied ook hoge zwarte enkeerdgronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002161-1501_0018.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002161-1501_0019.png"

Afbeelding 18: Landschapskaart

In het plangebied zijn geen vondstmeldingen bekend van vóór de late Middeleeuwen maar vanwege de landschappelijke ligging mag de aanwezigheid van oudere bewoning niet worden uitgesloten. In de directe nabijheid zijn ondermeer Neolithische vondsten bekend, vuursteen en aardewerk uit de prehistorie en scherven uit de Vroege Middeleeuwen. Vanaf de Late Middeleeuwen (1434) bevond zich binnen het plangebied het klooster Mariënwater, een kloostercomplex waar de kloosterlingen (mannen en vrouwen) leefden volgens de regel van de Heilige Birgitta van Zweden. Nadat in 1629 de mannelijke bewoners gedwongen werden om te vertrekken bleef het nog tot 1713 in gebruik als vrouwenklooster. Waar de overige kloostergebouwen exact lagen is niet bekend. Vermoedelijk vormden de belangrijkste gebouwen een carré. Bij het klooster hoorden ook nog diverse bijgebouwen. Op één vleugel na zijn de kloostergebouwen gesloopt. De ondergrondse resten zijn echter vermoedelijk nog aanwezig en zijn van grote archeologische betekenis.

Tot de bijgebouwen van het klooster hoorde ook een rosmolen. Waar deze precies lag is onbekend, vermoedelijk ten noordwesten van het huidige hoofdgebouw.

Vanaf 1870 werd in het voormalige klooster het psychiatrisch ziekenhuis Coudewater gevestigd. In het huidige hoofdgebouw van Coudewater is nog een deel van het oude klooster Mariënwater bewaard gebleven. Het dateert nog grotendeels uit de 15de eeuw of vroege 16de eeuw. De kap is dendrochronologisch gedateerd in 1513.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002161-1501_0020.jpg"

Afbeelding 19: 18de eeuwse prent van het hoofdgebouw van het klooster Mariënwater (Coudewater). Collectie Provinciaal Genootschap Noord-Brabant.

5.8.2 Archeologische waarden en verwachting

In 2008 is een archeologische verwachtingskaart opgesteld voor het deel van de gemeente buiten de middeleeuwse stadskern van 's-Hertogenbosch. De archeologische verwachtingskaart bevat niet alleen de reeds bekende archeologische vindplaatsen maar geeft ook een overzicht van de gebieden waar archeologische vindplaatsen verwacht kunnen worden, de zogenaamde verwachtingsgebieden. Gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologie hoog is, worden aangeduid als gebieden met een hoge archeologische verwachting. Verder wordt nog een onderscheid gemaakt in gebieden met een middelhoge en gebieden met een lage archeologische verwachting. Of er ook daadwerkelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, moet archeologisch onderzoek uitwijzen maar de verwachtingsgebieden geven al wel aan in welke mate men met mogelijke archeologische resten rekening moet houden. Voor deze kaart is gebruik gemaakt van meest gedetailleerde en beschikbare bodemkundige en geo(morfo)logische gegevens zodat de archeologische verwachtingszones zo gedetailleerd mogelijk kunnen worden begrensd. De dekzandrug in het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting gekregen. Op basis van de datering van de dekzandrug kunnen in deze zone archeologische resten vanaf de Vroege Steentijd (Laat Paleolithicum) verwacht worden. Eventuele vindplaatsen zullen zich voornamelijk in de top van het dekzand bevinden. De zone met de dekzandwelvingen ter hoogte van het voormalige klooster heeft een middelhoge verwachting maar ook hier geldt dat archeologische vindplaatsen voornamelijk in de top van het dekzand verwacht kunnen worden. In een smalle strook rond de dekzandrug geldt ook een middelhoge verwachting. In dit gebied bevindt zich de overgang van de dekzandrug naar de dekzandvlakte of het stuifzandgebied maar omdat deze overgang niet precies begrensd kan worden is een bufferzone aangewezen. In het stuifzandgebied en in de dekzandvlakte geldt een lage archeologische verwachting. Dit wil niet zeggen dat er geen archeologische resten verwacht kunnen worden maar wel dat de trefkans laag is.

Voor de locatie van het voormalige klooster is op de verwachtingskaart een kleine cirkelvormige zone aangegeven rond punt 398. Met behulp van de kadastrale minuutkaart uit 1832 is echter een nauwkeuriger begrenzing opgesteld van de zone waar bebouwing uit de 19e eeuw en ouder verwacht kan worden. Deze nieuwe begrenzing is ook aangegeven op de uitsnede van de verwachtingskaart.

Volgens de verwachtingskaart zouden in het plangebied ook de resten van kasteel Spreeuwenburg verwacht kunnen worden (afbeelding 21; nr. 392) maar aanvullend bureauonderzoek heeft uitgewezen dat het voormalige kasteel meer naar het zuidoosten heeft gelegen en vermoedelijk bij de aanleg van de wetering en de nieuwe weg in de jaren '70 is verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002161-1501_0021.png"

Afbeelding 20: Terrein dat behoort bij het Klooster Koudewater zoals dit is afgebeeld op de kadastrale minuutkaart van 1832.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002161-1501_0022.jpg"

Afbeelding 21: De archeologische verwachtingskaart van de gemeente 's-Hertogenbosch met in blauw de globale grens van het bestemmingsplangebied Coudewater. 1. Zone met een hoge verwachting, 2. Zone met een middelhoge verwachting, 3. Zone met een lage verwachting. 4 Terrein van met een hoge verwachting voor het aantreffen van kloosters, kastelen of molens. Ter hoogte van nummer 392 werd het kasteel Spreeuwenburg verwacht maar aanvullend onderzoek heeft uitgewezen dat dit vermoedelijk meer naar het zuidoosten lag.

5.8.3 Algemeen archeologiebeleid gemeente 's-Hertogenbosch

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is in juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart (afbeelding 22). De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten, die onder de Tracéwet vallen, nader onderzoek worden verlangd.

5.8.4 Archeologiebeleid bestemmingsplan Coudewater

In de archeologische beleidsnota van de gemeente is aangegeven, dat bij het opstellen van elk bestemmingsplan zal worden bekeken in hoeverre de zones met een hoge en middelhoge verwachting nader kunnen worden uitgewerkt door het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek. Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Coudewater' is ook bekeken in hoeverre de bestaande verwachting nader is te specificeren. Zoals al eerder is aangegeven moet de locatie van het voormalige kasteel Spreeuwenburg op een andere plek gezocht worden dan op de verwachtingskaart en beleidskaart is aangegeven (waarneming 392). Als gevolg hiervan kan de categorie 4D op de beleidskaart worden bijgesteld naar 5A.

Omdat voor de zone ter hoogte van het voormalige klooster geen bodemkundige informatie beschikbaar is, is voor deze zone aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek is een noord-zuid gericht boorraai over het zuidwestelijke deel van het plangebied geplaatst. Het doel van het onderzoek was hoofdzakelijk het in kaart brengen van de geo(morfo)logische kenmerken en (de intactheid van) de bodemopbouw. Het onderzoek heeft uitgewezen dat in het bebouwde gebied sprake is van een ophogingspakket met een dikte tussen 0,35 en 1,20 meter. Plaatselijk zijn ook diepere verstoringen aanwezig die vermoedelijk samenhangen met de aanleg van het psychiatrisch ziekenhuis. Het onderzoek heeft de landschappelijke opbouw op hoofdlijnen bevestigd en daarmee ook de archeologische verwachtingszones. Op basis van het booronderzoek kan wel specifieker worden aangegeven tot welke diepte ingrepen mogelijk zijn zonder dat hierbij eventueel aanwezige archeologische waarden worden bedreigd. Indien in de toekomst blijkt, dat de archeologische verwachting voor (delen van) dit plangebied niet aansluit bij de bestaande verwachting dan zal worden bekeken hoe deze verwachting kan worden bijgesteld zodat een meer realistisch verwachtingsbeeld ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002161-1501_0023.png"

Afbeelding 22: Beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002161-1501_0024.jpg"

Tabel 1: Legende archeologische beleidskaart

Uitgaande van de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied het volgende (zie afbeelding 22 en tabel 1):

  • Voor het deel van plangebied Coudewater dat behoord tot categorie 4D geldt dat bij ingrepen groter dan 25 m² en dieper dan 50 cm beneden het maaiveld een omgevingsvergunning vereist is. Onderzoeken kleiner dan 25 m² worden door de gemeente uitgevoerd en betaald.
  • Voor die zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (categorie 5A) is bij ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm beneden huidig maaiveld een omgevingsvergunning vereist. Wanneer in het vigerende bestemmingsplan archeologische verwachtingen mogelijk strijden met bestaande bouwrechten, zal de gemeente op eigen kosten het waarderend onderzoek door middel van proefsleuven betalen. Dit laatste geldt alleen voor kleinschalige ingrepen (plangebieden kleiner dan 250m²) en indien de oppervlakte van het te bebouwen oppervlak niet groter is dan in het oude bestemmingsplan was toegestaan.
  • Voor de zones met een lage verwachting (categorie 6) zijn geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd.
  • In zijn algemeenheid geldt dat, indien tijdens werkzaamheden geïsoleerde, zogenaamde 'losse' archeologische vondsten worden gedaan, men wettelijk verplicht is dergelijke vondsten te melden aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ook de gemeentelijk archeoloog wordt in dit geval op de hoogte gebracht.