direct naar inhoud van 8.4 Archeologische waarden en verwachtingen
Plan: Buitengebied noord en Kloosterstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002152-1401

8.4 Archeologische waarden en verwachtingen

In 2008 is een archeologische verwachtingskaart opgesteld voor het deel van de gemeente buiten de middeleeuwse stadskern van 's-Hertogenbosch (afbeelding 3). De archeologische verwachtingskaart bevat niet alleen de reeds bekende archeologische vindplaatsen maar geeft ook een overzicht van de gebieden waar archeologische vindplaatsen verwacht kunnen worden, de zogenaamde verwachtingsgebieden. Gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologie hoog is, worden aangeduid als gebieden met een hoge archeologische verwachting. Verder wordt nog een onderscheid gemaakt in gebieden met een middelhoge en gebieden met een lage archeologische verwachting. Of er ook daadwerkelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, moet archeologisch onderzoek uitwijzen maar de verwachtingsgebieden geven al wel aan in welke mate men met mogelijke archeologische resten rekening moet houden. Voor deze kaart is gebruik gemaakt van meest gedetailleerde en beschikbare bodemkundige en geo(morfo)logische gegevens zodat de archeologische verwachtingszones zo gedetailleerd mogelijk zijn begrensd.

De hoge oeverwallen van de Maas (al dan niet afgedekt door overslaggronden) en de dekzandruggen en -welvingen hebben een hoge archeologische verwachting. De lage oeverwallen (al dan niet afgedekt door overslaggronden) en de lagere delen van het dekzandgebied hebben een middelhoge archeologische verwachting. De komgebieden en de laagste delen van het dekzandgebied tot slot hebben een lage archeologische verwachting. De belangrijkste waarden in het plangebied zijn de gemeentelijk archeologische monumenten Sprokkelbosch en het voormalige klooster aan de Bosschestraat. Vervolgens zijn er nog de terreinen van hoge archeologische waarde ter hoogte van Sprokkelbosch en Kruisstraat 22b.

Op de dekzandruggen, -flanken en –welvingen kunnen in theorie vindplaatsen vanaf het Laat-Paleolithicum worden aangetroffen. Voor plangebied Buitengebied-Noord betekent dit dat er vrijwel continue bewoning heeft plaatsgevonden. Voor plangebied Kloosterstraat is vermoedelijk sprake van een hiaat in de bewoning tussen de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen. Mogelijk houdt dit verband met het natter worden van de leefomgeving en de hiermee samenhangende groei van veen.

De archeologische vindplaatsen uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen bevinden zich in het dekzandgebied in de top van het dekzand. Deze top bevindt zich naar verwachting, afhankelijk van het dekzandrelief en de dikte van een plaggendek of bouwvoor, tussen 0,3 en 1,0 m beneden het maaiveld. In de lager gelegen delen van het dekzandgebied kunnen oude bewoningsniveaus zijn afgedekt door veen en/of kleilagen. Sporen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd kunnen aan of direct onder het maaiveld voorkomen of op enige diepte in het plaggendek.

Op de oeverwallen van de Maas en de overslaggronden kunnen vindplaatsen vanaf de IJzertijd verwacht worden. De bewoonbaarheid van deze landschappen is overigens sterk afhankelijk van de hoogteligging. De hogere delen zullen beter geschikt zijn geweest voor bewoning dan de lagere delen. De lager gelegen delen kunnen wel gebruikt zijn voor het aanleggen van akkers. Vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen kunnen naar verwachting tot enkele meters onder het huidige maaiveld verwacht worden. Met name de hoge oeverwallen zijn intensief bewoond en herhaaldelijk opgehoogd zodat soms dikke afval- en ophogingslagen zijn ontstaan. De lagere oeverwallen en overslaggronden zullen veel minder intensief bewoond en opgehoogd zijn geweest en eventuele vindplaatsen zullen dan ook naar verwachting binnen 1 meter beneden het maaiveld aangetroffen kunnen worden.

Voor het hele plangebied geldt dat door (oudtijdse) ontzandingen, regulier grondgebruik en grootschalige ruilverkavelingen sterke verstoringen van de ondergrond zullen hebben plaatsgevonden. Met name hogere dekzandkoppen zijn hierbij vaak sterk aangetast waardoor van archeologische vindplaatsen alleen nog dieper ingegraven grondsporen bewaard zijn gebleven. Op de flanken van de dekzandkoppen kunnen echter nog wel intacte vindplaatsen aanwezig zijn. In gebieden die zijn afgedekt door een plaggendek kunnen vindplaatsen in de top van het dekzand verstoord zijn geraakt door de eerste aanleg van de akkers. De geleidelijke ophoging zal echter na verloop van tijd tevens als een beschermende buffer voor bodemingrepen zoals ploegen hebben gefungeerd zodat onder het plaggendek nog relatief intacte bewoningssporen zijn te verwachten.

In 2004 is in plangebied Kloosterstraat een uitgebreid archeologisch onderzoek uitgevoerd. In vrijwel het hele plangebied zijn boringen gezet en hieruit kwam naar voren dat als gevolg van de ruilverkaveling de archeologische verwachting flink moest worden bijgesteld (afbeelding 4). Gebieden met een hoge archeologische verwachting kwamen vrijwel te vervallen. Wat overbleef was een klein aantal zones met een middelhoge archeologische verwachting.