direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002150-1501

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens, en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. tuinen en erven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' tevens voor het hobbymatig houden van vee;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' op de begane grondlaag en de daaronder gelegen laag tevens voor een kinderdagverblijf en kantoor;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens voor maatschappelijke voorzieningen in de vorm van onderwijs, kinderdagverblijven naschoolse opvang, (para)medische voorzieningen en praktijkruimtes;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens voor detailhandel, niet zijnde volumineuze detailhandel;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor kantoren;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens voor een ondergrondse parkeervoorziening;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'garage' uitsluitend stalling van motorvoertuigen en fietsen, berging en opslag;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' tevens een onderdoorgang;
  • k. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen
  • a. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd;
20.2.2 Hoofdbebouwing/Hoofdgebouw

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij een maximum bebouwingspercentage is aangeduid, in dat geval mag het bouwvlak met de aanduiding van het maximum bebouwingspercentage worden bebouwd tot het betreffende percentage per bouwperceel;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de hoofdgebouwen van de woningen aaneen gebouwd te worden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' dienen de hoofdgebouwen van de woningen halfvrijstaand gebouwd te worden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dienen de hoofdgebouwen van de woningen vrijstaand gebouwd te worden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' dienen de hoofdgebouwen van de woningen gestapeld gebouwd te worden;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • h. de goothoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is uitsluitend een onderdoorgang toegestaan met dien verstande dat de situering en maatvoering ervan niet mogen afwijken zoals die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan waren;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' is uitsluitend een overbouwing toegestaan met dien verstande dat de situering en maatvoering ervan niet mogen afwijken zoals die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan waren;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' mag een overkapping worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakvorm' mogen de dakvorm, dakopbouw en de bouwhoogte niet worden aangepast;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkon' mag een balkon worden gebouwd met dien verstande dat de situering en maatvoering ervan niet mogen afwijken zoals die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan waren;
  • n. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - dakterras -1 mag op de bebouwing van de begane grondlaag een dakterras worden gebouwd;
  • o. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - dakterras -2 mag op de verdieping een dakterras worden gebouwd;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 1' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen vrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 4. de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder dan 2,5 meter bedragen en het totaal van de afstanden aan beiden zijden mag niet minder dan 10 meter bedragen.
    • 5. de diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15 meter;
    • 6. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4,25 meter;
    • 7. de dakhelling van een hoofdgebouw, uitgevoerd met een zadeldak, lessenaarsdak of hellend dak mag niet minder dan 30 graden en niet meer dan 50 graden bedragen.
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 2' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen vrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 50%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
    • 6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
    • 7. de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder dan 2,5 meter bedragen en het totaal van de afstanden aan beiden zijden mag niet minder dan 10 meter bedragen.
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 3' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen halfvrijstaand of vrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 75%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
    • 6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
    • 7. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan:
      • 2,5 meter aan beide zijden bij vrijstaande woningen;
      • 2,5 meter aan één zijde bij halfvrijstaande woningen.
  • s. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 4' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen vrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 50%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    • 6. de oppervlakte van de eerste verdieping mag niet meer bedragen dan 100 m2;
    • 7. de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen mogen niet minder dan 2,5 meter bedragen en het totaal van de afstanden aan beiden zijden mag niet minder dan 10 meter bedragen.
  • t. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 5' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen vrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 80%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
    • 6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan één zijde niet minder dan 4,5 meter bedragen.
  • u. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 6' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen vrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 50%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 8,5 meter;
    • 5. de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen mogen niet minder dan 2,5 meter bedragen en het totaal van de afstanden aan beiden zijden mag niet minder dan 10 meter bedragen;
    • 6. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
    • 7. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 8,5 meter.
  • v. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 7' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen vrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 50%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 5. de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen mogen niet minder dan 2,5 meter bedragen en het totaal van de afstanden aan beiden zijden mag niet minder dan 10 meter bedragen;
    • 6. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
    • 7. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 6,5 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.
  • w. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 8' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen vrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 50%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 5. de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen mogen niet minder dan 5 meter bedragen;
    • 6. in afwijking van het gestelde onder 5 mag aan één zijde een aanbouw worden gebouwd met dien verstande dat:
      • de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 meter;
      • de bouwhoogte van de aanbouw tenminste 1,5 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
    • 7. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
    • 8. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 8,5 meter.
  • x. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 9' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen aaneengebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 75%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 5. de gebouwen moeten voor tenminste 70% worden voorzien van een plat dak, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
    • 6. van het gedeelte van de gebouwen uitgevoerd met een hellend dak mag de nokhoogte niet meer bedragen dan 5,5 meter.
  • y. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 10' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen vrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 50%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 5. de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen mogen niet minder dan 2,5 meter bedragen en het totaal van de afstanden aan beiden zijden mag niet minder dan 10 meter bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 4,5 meter.
  • z. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 11' dienen de volgende regels ten behoeve van de hoofdbebouwing in acht te worden genomen:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. hoofdgebouwen dienen vrijstaand of halfvrijstaand gebouwd te worden;
    • 3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak, gemeten per bouwperceel niet meer bedragen dan 50%;
    • 4. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 7 meter;
    • 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan:
      • 2,5 meter aan beide zijden bij vrijstaande woningen;
      • 2,5 meter aan één zijde bij halfvrijstaande woningen.
    • 6. in afwijking van het gestelde onder 4 mag aan één zijde een aanbouw worden gebouwd met dien verstande dat:
      • de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 meter.
      • de bouwhoogte van de aanbouw tenminste 1,5 meer lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
    • 7. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
    • 8. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 8,5 meter.
  • aa. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag een ondergrondse parkeergarage worden gebouwd in één laag.
20.2.3 Bijgebouwen

Binnen deze bestemming mogen bijgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan in het bouwvlak en in het achtererfgebied;
  • b. voor bijgebouwen in het bouwvlak gelden de regels van lid 20.2.2 onder a tot en met n;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 1 t/m 11 gelden voor bijgebouwen in het bouwvlak de regels van lid 20.2.2 onder o tot en met y, met dien verstande dat:
    • 1. bijgebouwen tot aan de perceelsgrenzen mogen worden gebouwd, met uitzondering van hoekpercelen. Voor hoekpercelen geldt het bepaalde in artikel 20.4.2 onder a;
  • d. voor bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, gelden de regels onder e tot en met l in dit lid;
  • e. het bebouwingspercentage van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50%;
  • f. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m²;
  • h. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de resterende omvang van het bouwperceel achter het bouwvlak meer bedraagt dan 200 m², mag de gezamenlijke oppervlakte als bepaald onder g worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot in totaal 100 m²
  • i. de bouwhoogte van bijgebouwen met plat dak mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • j. voor bijgebouwen met twee of meer hellende dakvlakken geldt:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 2. de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter.
    • 3. de dakhelling ten opzichte van het horizontale vlak mag niet meer bedragen dan 50°.
  • k. bijgebouwen met één hellend dakvlak zijn uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen), met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter.
  • l. dakterrassen zijn niet toegestaan.
  • m. in afwijking van gestelde in dit lid onder a en d mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfbebouwing' bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels ten behoeve van bijgebouwen in acht dienen te worden genomen:
    • 1. het bebouwingspercentage op het erf gelegen voor de voorgevelrooilijn, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 30%;
    • 2. de afstand van bijgebouwen tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens dient ten minste 5 meter te bedragen;
    • 3. het grondoppervlak van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 35 m2;
    • 4. het maximum gezamenlijke grondoppervlak van bijgebouwen op het erf gelegen voor de voorgevelrooilijn, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 55 m2;
    • 5. de bouwhoogte van bijgebouwen met plat dak mag niet meer bedragen dan 3 meter ;
    • 6. de nokhoogte voor bijgebouwen met twee of meer hellende dakvlakken mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
    • 7. de dakhelling ten opzichte van het horizontale vlak mag niet meer bedragen dan 50°;
    • 8. dakterrassen zijn niet toegestaan.
  • n. in afwijking van gestelde onder a en d mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfbebouwing uitgesloten' geen bijgebouwen worden gebouwd;
  • o. in afwijking van gestelde onder a en d mogen ter plaatse van aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels ten behoeve van bijgebouwen in acht dienen te worden genomen:
    • 1. het vlak binnen de aanduidingsgrenzen mag volledig worden bebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.
20.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het achtererfgebied met uitzondering van erfafscheidingen;
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, vanaf de voet gemeten;
    • 2. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, vanaf de voet gemeten;
    • 3. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • c. het maximum oppervlak van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag per perceel niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied, niet zijde het bouwvlak;
  • d. in afwijking van het gestelde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfbebouwing' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • e. in afwijking van het gestelde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfbebouwing uitgesloten' geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen worden gebouwd;
20.2.5 Garage

Ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen bouwwerken worden gebouwd, die uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bebouwing dient te worden gebouwd binnen de aanduidingsgrens;
  • b. het vlak binnen de aanduidingsgrenzen mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Afwijken met betrekking tot parkeervoorzieningen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder 20.2.1 onder a, mits:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
20.4.2 Afwijken met betrekking tot de bijgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 20.2.3:

  • a. in de aanhef voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de bebouwing maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. voor het bouwen voor de zijgevellijn van het hoofdgebouw op hoekpercelen gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
      • het bijgebouw dient te worden opgericht achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die onder een hoek van 45° door het snijpunt van voorgevellijn en zijgevellijn van het hoofdgebouw gaat;
      • de voorgevel van het aangebouwde bijgebouw dient evenwijdig te zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
      • de maximale breedte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
      • nadere eisen kunnen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
  • b. onder e ten aanzien van het maximale percentage van 50%, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking slechts mogelijk is ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. de privacy van de omgeving niet onevenredig mag worden geschaad.
  • c. onder f ten aanzien van de maximale oppervlakte van 25 m2, met dien verstande dat:
    • 1. het achtererfgebied kleiner is dan 50 m²;
    • 2. de afwijking is slechts mogelijk ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • d. onder l voor dakterrassen bij woningen, waar de woonkamer op de eerste verdieping is gelegen en mits geen sprake is van onevenredige privacy-aantasting;
  • e. ten aanzien van daarin aangegeven maten en/of percentages, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er alleen mag worden afgeweken ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 2. de overschrijding maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de onder 20.2.3 onder i en j bepaalde maximum bouwhoogte een overschrijding tot maximaal 5,5 meter is toegestaan voor wat betreft erfbebouwing voorzover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
20.4.3 Afwijken met betrekking tot bouwwerken geen gebouwen zijnde

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 20.2.4:

  • a. onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het voorerfgebied, mits:
    • 1. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 18 m²;
    • 2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter bedraagt;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • b. onder b en c met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot respectievelijk 2,5 meter en 1,5 meter, uitsluitend voor open, pergola-achtige constructies.
20.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming;
  • b. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bepaalde in sub c.
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  • c. in afwijking van het gestelde in sub b onder 1 mag ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' het gehele aanduidingsvlak worden gebruikt ten behoeve van de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • d. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • e. Als met het plan strijdig gebruik wordt in ieder geval bedoeld het gebruik van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een supermarkt, detailhandel in volumineuze goederen, waaronder meubels, auto's, tenten, caravans, boten en dergelijke en de verkoop aan grootverbruikers.
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder lid 20.5 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden.
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
    • 4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
    • 5. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    • 6. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
  • b. Met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in lid 20.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.