5.2 Waterbeheerplan Aa en Maas
Het waterbeheerplan van het Waterschap Aa en Maas uit 2010 beschrijft de hoofdlijnen voor het te voeren beleid voor de periode 2010-2015, met een doorkijk naar 2027. Het waterschap hanteert in haar beleid acht uitgangspunten:
-
1.
Wateroverlastvrij bestemmen. Bij de locatiekeuze van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie moet bij deze locatiekeuze worden gezocht naar een plek 'die hoog en droog genoeg' is. Als dit niet mogelijk of wenselijk is, dan moet in de compenserende of mitigerende sfeer moeten worden gezocht naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nú al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.
-
2.
Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater. Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse is een compromis mogelijk waarbij (in bestaand bebouwd gebied) de inzet minimaal is gericht op het gescheiden aanbieden van vuil en schoon water aan het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Het waterschap gaat niet akkoord met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels
-
3.
Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer”. In aansluiting op het landelijk beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd moet worden onderzocht hoe met schoon hemelwater kan worden omgegaan. Hierbij hanteert ze de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer', afgeleid van de trits 'vasthouden - bergen - afvoeren'. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen en kantoren. Bij (particuliere) woningen stimuleert het waterschap dit niet. Binnen grondwaterbeschermingsgebieden kunnen door de grondwaterbeheerder (provincie) aanvullende kwalitatieve eisen gesteld worden in de Provinciale Milieuverordening. Ook kan een vergunning nodig zijn van de grondwaterbeheerder.
-
4.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen. Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet worden verlaagd en mag, bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied, de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet worden overschreden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.
-
5.
Water als kans. Water wordt vaak benaderd als een probleem ('er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden en m² zijn duur'). Water kan echter meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. Zo is 'wonen aan het water' erg gewild. Een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door veel inwoners gewaardeerd.
-
6.
Meervoudig ruimtegebruik. Door bij de inrichting van een projectgebied ruimte voor twee of meer functies te gebruiken is het verlies van m² als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen mogelijk om een flauw talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte voor buffering van water maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden, bijvoorbeeld als een fietspad dat alleen bij een hoge waterstand niet bruikbaar is.
-
7.
Voorkomen van vervuiling. Bij de inrichting, de bebouwing en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier al in de fase van de watertoets aandacht aan, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.
-
8.
Waterschapsbelangen. Waterschapsbelangen met een ruimtelijke component zijn de ruimteclaims voor waterberging en voor de aanleg van natte EVZ's en beekherstel en de aanwezigheid en ligging van het watersysteem, waterkeringen, infrastructuur en de ruimteclaims ten behoeve van de afvalwaterketen in beheer van het waterschap. Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijk plan, moet hieraan in het bestemmingsplan aandacht worden besteed.