direct naar inhoud van 6.2 Flora en fauna
Plan: Herontwikkeling Michiel de Ruyterstraat e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002131-1401

6.2 Flora en fauna

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren in Nederland te beschermen. In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen voor activiteiten die negatieve effecten hebben op beschermde planten en dieren. Dergelijke activiteiten zijn bijvoorbeeld het dempen van een sloot met beschermde vissen of het kappen van een boom met broedende vogels.

In de Flora- en faunawet worden ruimtelijke plannen niet genoemd, maar op basis van de onderzoeksverplichting (Wro) en de plicht tot het vaststellen van een uitvoerbaar plan dient bij de vaststelling van een projectbesluit te worden beoordeeld of de Flora- en faunawet in de weg kan staan aan de uitvoerbaarheid van de activiteiten die door het plan mogelijk worden gemaakt. Beoordeeld moet worden of de activiteiten tot (niet te vermijden) overtredingen van verbodsbepalingen leiden en zo ja of ontheffing kan worden verkregen.

Onderzoek

In de Zeeheldenbuurt komen naar verwachting diverse beschermde soorten voor, specifiek vleermuizen en vogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Om na te gaan wat de effecten zijn van de geplandeontwikkeling op deze beschermde soorten heeft een onderzoek3 plaatsgevonden. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen of en waar in het projectgebied beschermde soorten voorkomen en wat de functie is van het projectgebied voor deze soorten. Vervolgens is beoordeeld wat de effecten zijn van de ontwikkeling op deze soorten en de vastgestelde functies en of sprake kan zijn van overtreding van verbodsbepalingen. Indien dat laatste het geval is, worden zogenoemde mitigerende maatregelen getroffen om overtredingen te voorkomen door de functionaliteit van de verblijfplaatsen te behouden. Deze kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het behouden of herstellen van verblijfplaatsen en nestlocaties.

Conclusie onderzoek

De conclusies van het onderzoek zijn:

  • Als gevolg van de geplande ingreep wordt de functie van drie paarverblijfplaatsen en/of winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aangetast. Negatieve effecten op de instandhouding van de lokale populatie zijn niet uit te sluiten. Het aanbieden van vervangende verblijfplaatsen is nodig om het netwerk in stand te houden en zo overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen.
  • Als gevolg van de geplande ingreep worden de broedplaatsen van zes broedparen gierzwaluw en één broedpaar huismus vernietigd. Het aanbieden van vervangende verblijfplaatsen in de nieuwbouw wordt nodig geacht om overtreding van verbodsbepalingen tegen te gaan.
  • Bij het verwijderen van de beplanting in het plangebied moet rekening worden gehouden met het broedseizoen. In de beplanting zijn algemene broedvogels aangetroffen.
  • Als gevolg van de ingreep wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen beschermde soorten.

Voor de vleermuizen geldt dat op grond van de geplande ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing van de Flora- en faunawet kan worden verkregen. Aanbevolen wordt een ontheffing aan te vragen om de voorgestelde mitigerende maatregelen goed te keuren. Indien deze door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) worden goedgekeurd, zal een positieve afwijzing worden afgegeven.

Mitigerende en compenserende maatregelen Gewone dwergvleermuis

Om negatieve effecten op de gewone dwergvleermuis te voorkomen wordt geadviseerd de volgende maatregelen te treffen, waarmee het overtreden van verbodsbepalingen wordt voorkomen en tevens invulling wordt gegeven aan de zorgplicht:

  • De sloop van woningen wordt bij voorkeur in de periode maart-oktober uitgevoerd, in perioden waarbij de nachttemperatuur boven 8ºC is. Dit geldt alleen voor de locaties waar paarterritoria van de gewone dwergvleermuis zijn vastgesteld.
  • Voorafgaand aan de sloop van de bebouwing worden de boeiborden, dakpannen en daklijsten handmatig verwijderd, onder begeleiding van een vleermuisdeskundige. Dit geldt alleen voor de locaties waar paarterritoria van de gewone dwergvleermuis zijn vastgesteld.
  • Indien een of meerdere vleermuizen aanwezig zijn wordt door de ecoloog de afweging gemaakt of sloop uitgesteld dient te worden of dat aanwezige dieren worden opgevangen. Deze afweging zal afhangen van het aantal dieren, de toestand en de buitentemperatuur. In een relatief warme periode zijn dieren redelijk actief en minder gevoelig voor verstoring en opvang.
  • Voorafgaand aan de sloop worden per baltslocatie drie vleermuiskasten opgehangen aan bebouwing die niet wordt gesloopt.
  • In de nieuwbouw dienen maatregelen te worden getroffen om toekomstig gebruik door vleermuizen als paarverblijf mogelijk te maken. Dergelijke maatregelen kunnen bestaan uit het inbouwen van vleermuiskasten (zie Bijlage 3).

Mitigerende en compenserende maatregelen broedvogels

Om negatieve effecten op broedvogels zoveel mogelijk te voorkomen wordt geadviseerd de volgende maatregelen te treffen:

  • Aanbevolen wordt de bomen en/of beplanting niet te verwijderen als de vogels aan het broeden zijn.
  • Voor de gierzwaluw en huismus dienen in de nieuwbouw 12 “gierzwaluwdakpannen” geplaatst om het verlies aan de in totaal zeven nestplaatsen voldoende te kunnen compenseren (ook de huismus kan in een dergelijke dakpan nestelen).

Conclusie

Vastgesteld wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling niet zonder meer kan plaatsvinden. Er dienen mitigerende maatregelen te worden genomen. Indien deze maatregelen worden uitgevoerd kan overtreding van de Flora- en faunawet worden voorkomen.