direct naar inhoud van 6.2 Waterbeheerplan 2010-2015
Plan: Boschveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002120-1402

6.2 Waterbeheerplan 2010-2015

Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Aa en Maas uit 2010 beschrijft de hoofdlijnen voor het te voeren beleid voor de periode 2010-2015, met een doorkijk naar 2027. Het waterschap heeft acht uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. Wateroverlastvrij bestemmen. Bij de locatiekeuze van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie moet bij de locatiekeuze van een ontwikkeling worden gezocht naar een plek 'die hoog en droog genoeg' is. Is dit niet mogelijk of wenselijk, dan moet worden gezocht naar compenserende of mitigerende maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren.
  • 2. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater. Er wordt gestreefd naar de afvoer van vuil water via de riolering en de verwerking van schoon hemelwater binnen het plangebied zelf. Er is, afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse, in bestaand stedelijk gebied, een compromis mogelijk waarbij in elk geval vuil water en het schoon hemelwater gescheiden worden aangeboden op het reeds bestaande gemengde rioolstelsel. Waterschap Aa en Maas gaat niet akkoord met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.
  • 3. Doorlopen van de afwegingsstappen: 'hergebruik - infiltratie - buffering -afvoer'. In aansluiting op landelijk beleid (NW4, WB21) wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen altijd onderzocht hoe kan worden omgegaan met schoon hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer' doorlopen, afgeleid van de trits 'vasthouden - bergen - afvoeren'. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen zoals scholen en kantoorgebouwen en niet zozeer bij particuliere woningen. De grondwaterbeheerder, i.e. provincie Noord-Brabant, kan ingeval van grondwaterbeschermingsgebieden aanvullende kwalitatieve eisen stellen in de provinciale milieuverordening en kan ook een vergunning eisen.
  • 4. Hydrologisch neutraal ontwikkelen. Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet worden verlaagd en mag, bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied, de oorspronkelijke afvoer in de normale situatie niet worden overschreden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.
  • 5. Water als kans. Water wordt vaak benaderd als een probleem ('er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden en m² zijn duur'). Water kan echter meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. Zo is 'wonen aan het water' erg gewild. Een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door veel inwoners gewaardeerd.
  • 6. Meervoudig ruimtegebruik. Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer functies te gebruiken is het verlies van m² als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen mogelijk om een flauw talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte voor buffering van water maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden, bijvoorbeeld voor een fietspad dat alleen bij een hoge waterstand niet bruikbaar is.
  • 7. Voorkomen van vervuiling. Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.
  • 8. Waterschapsbelangen. Er zijn 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:
    • a. ruimteclaims voor waterberging;
    • b. ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ's en beekherstel;
    • c. aanwezigheid en ligging watersysteem;
    • d. aanwezigheid en ligging waterkeringen;
    • e. aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims ten behoeve van de afvalwaterketen in beheer van het waterschap.