Plan: | Bedrijventerrein De Rietvelden, De Vutter, Het Ertveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0796.0002071-1402 |
Op de archeologische verwachtingskaart is het lager gelegen gebied, de dekzandvlakte, aangegeven met een lage verwachting. Het tracé van de fossiele Diezebedding heeft een aanduiding middelhoge archeologische verwachting, aangezien in deze bedding resten van bijbehorende infrastructuur aangetroffen kunnen worden alsmede afvalpakketten. Vanwege de lage ligging en natte omstandigheden kunnen deze goed bewaard zijn gebleven.
De iets hoger gelegen oeverwal in het noordwesten is een locatie met een hoge verwachting. Het is niet uitgesloten dat hier bewoningssporen uit de prehistorie of vroege middeleeuwen kunnen worden aangetroffen.
Ook de plaatsen van de linies van het beleg van 1629 en de locaties van de molens hebben een hoge verwachting. De molens zijn op de verwachtingskaart aangeduid met de nrs. 77, 79 en 86. Nummer 77 betreft hier de locatie van circa 17 ros-watermolens en nummers 79 en 80 betreffen twee windwatermolens. Bovengenoemde locaties zijn bij benadering weergegeven. De plaatsen van de molens en linies hebben op de verwachtingskaart een hoge verwachting.
Figuur 14: Verwachtingskaart
Aangezien de bodem van het bestemmingsplan is opgehoogd voor het industrieterrein De Rietvelden, is de kans reëel, dat de ondergrond weinig verstoord is waardoor eventuele archeologische resten ongeschonden en informatief zijn. Uit vergelijking van het oorspronkelijke maaiveld onderzoek met de huidige hoogtes is gebleken dat de ophogingspakketten, variëren van 2 tot 2,5 meter.
Onderstaande uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart geeft inzicht in de maatregelen welke vanuit archeologische monumentenzorg voorgesteld worden in het geval van directe grondingrepen.
Figuur 15: Archeologische beleidskaart
In het bestemmingsplangebied liggen de navolgende van de vier AMZ-beleidscategorieën van de gemeente 's-Hertogenbosch:
Categorie 4D: Terreinen buiten de stads- of dorpskernen met een hoge verwachting voor het aantreffen van resten van kloosters, kastelen of molens.
Het betreft terreinen waarvan op basis van historische gegevens, oude kaarten, archeologische vondsten of nog aanwezige bebouwing bekend is, dat er in het verleden belangrijke gebouwen hebben gestaan. Op deze terreinen zijn in veel gevallen resten van stenen gebouwen, grachten en soms menselijke begravingen te verwachten. Deze resten zullen veelal vrij kort onder de oppervlakte aangetroffen kunnen worden. Verder zijn binnen een relatief klein gebied de archeologische resten erg geconcentreerd.
In principe is behoud van de archeologische resten in de grond voor deze terreinen het uitgangspunt. Dat betekent dat de funderingsdiepte en de plaats van de palen zoveel mogelijk wordt afgestemd op de aanwezige resten en de bouw van kelders alleen vergund wordt indien hierdoor de archeologische resten niet of slechts in geringe mate worden aangetast.
Categorie 4F: Plaatsen buiten de stads- of dorpskern met een hoge verwachting op het aantreffen van resten van vestingwerken uit de 16de- 19de eeuw.
Rondom de stad zijn vanaf de 16de eeuw vestingwerken aangelegd in de vorm van schansen, forten en verdedigingslinies. De meest uitgebreide dateren uit de periode van het beleg van 's-Hertogenbosch in 1629. Over deze werken is erg weinig bekend. Veel van de sporen zullen bestaan uit grachten en wallen, soms deels van steen. Ook kunnen soms bebouwingsresten verwacht worden. Bij werkzaamheden in de bodem kan waarderend archeologisch onderzoek hier duidelijkheid in bieden.
Categorie 5B: Terreinen met verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen in recent opgehoogde gebieden.
Deze gebieden waren in het verleden geschikte locaties voor bewoning. Meestal gaat het hierbij om hogere zandruggen, donken en oeverwallen. Vanaf de Late Middeleeuwen zijn sommige van deze terreinen als akker gebruikt waarbij door plaggenbemesting de gronden langzamerhand zijn opgehoogd en een zogenaamd esdek is ontstaan. Dit ophogingspakket heeft oudere bewoningssporen vaak goed geconserveerd. In het rivierengebied zijn de lagere koppen vaak afgedekt door een laag klei. Door de aanleg van woonwijken en industrieterreinen in de 20e eeuw is het maaiveld van deze gebieden opgehoogd. Het is in veel gevallen niet exact bekend wat deze ingrepen voor invloed hebben gehad op de archeologische resten en op welke diepte eventuele resten zich bevinden. Vooralsnog is geen beschermingsregeling opgenomen in het bestemmingsplan.
Categorie 6: Terreinen met een lage verwachting.
Deze terreinen waren in het verleden minder aantrekkelijk voor bewoning. Vaak waren ze relatief vochtig of extreem droog. Toch werden deze gebieden incidenteel gebruikt. Zo kunnen hier grafvelden voorkomen en liggen er diverse wegen. In enkele gevallen zijn resten aangetroffen van zeer vroege bewoning uit de Steentijd. De kans op het aantreffen van dergelijke sporen is relatief klein. Om die reden hebben dergelijke gebieden een lage verwachting gekregen. Overigens is er door de kleine kans dat in dergelijke gebieden archeologische resten worden aangetroffen erg weinig bekend over het gebruik van deze gebieden. Toevalsvondsten leveren hier dan ook vaak zeer veel nieuwe informatie op.
In deze gebieden zijn wat de archeologische monumentenzorg betreft geen maatregelen vereist in samenhang met het aanvragen van een bouw- of sloopvergunning of andersoortige directe bodemingrepen. In het geval dat alsnog archeologische grondsporen of materialen worden gevonden tijdens grondingrepen, dienen die altijd te worden gemeld op basis van artikel 52 van de Wet op de archeologische monumentenzorg.
In de planregeling zijn de terreinen die aangemerkt zijn met een hoge verwachtingswaarde voor het aantreffen van bebouwingsresten met archeologische waarden (AMZ-beleidscategorieën 4D en 4F) toebedeeld met de aanduiding 'archeologische waarden'. Op deze terreinen is het verboden zonder omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren op een diepte van meer dan 2 meter beneden peil en met een oppervlakte groter dan 50 m2.
Omgevingsvergunning kan daarbij alleen verleend worden indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voorts kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbonden worden met betrekking tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, het verplicht doen van opgravingen en de verplichting de vergunde werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.