direct naar inhoud van 2.1 Geschiedenis
Plan: De Overlaet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002061-1401

2.1 Geschiedenis

2.1.1 Ontstaan en eerste bebouwing

Het gehucht Bruggen, deel uitmakend van Rosmalen, is gelegen op de grens van zandgronden in het zuiden en kleigronden in het noorden. Tijdens de laatste ijstijd (50.000 – 12.000 v. Chr.) werden er in het noorden van het huidige Brabant grote hoeveelheden zand afgezet. Dit zand vormde langgerekte heuvels, de zogenaamde dekzandruggen. Eén van die dekzandruggen loopt van Oss via ’s-Hertogenbosch naar Drunen. Ten noorden en ten zuiden van deze dekzandrug bevonden zich natte gebieden. Het gebied ten noorden van de dekzandrug stond onder invloed van de Maas, het gebied ten zuiden van de dekzandrug onder invloed van riviertjes die op de Maas trachten af te wateren.

Op de hoger gelegen en droge zandrug vestigden zich al vrij vroeg mensen. Dit geldt ook voor het gebied waar thans Rosmalen ligt. In de omgeving van Rosmalen zijn verschillende losse vondsten gedaan die er op wijze dat in de Steentijd (300.000 tot 2100 v. Chr.) en de Bronstijd (2100 tot 700 v. Chr.) hier al mensen verbleven. Andere vondsten, uit de IJzertijd, geven aan dat er in die tijd (700 v. Chr. tot het begin van de westerse jaartelling) sprake moet zijn geweest van permanente bewoning. Ook tijdens de Romeinse periode (0 tot 450 na Chr.) is er sprake van nederzettingen in dit gebied. Uit de periode 500 tot 750 zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op menselijke bewoning. Na 750 zijn weer sporen aangetroffen van nederzettingen op de zandruggen. Onder andere in het huidige gehucht Bruggen heeft een kleine nederzetting gelegen. Op zich is dat niet verwonderlijk. Op deze zandrug lag één van de weinige doorgaande oost-west verbindingen in dit gebied.

Langs de dijk van Bruggen zullen zich relatief weinig mensen hebben gevestigd. Afgaande op negentiende-eeuws kaartmateriaal concentreerde de bebouwing zich vooral nabij het wiel, bij de grens met het gehucht Kruisstraat. Ten zuidoosten van de dijk loopt, parallel hieraan, een zandpad, op de kadastrale kaart van circa 1830 aangegeven als de Bruggesche straat (thans Bruggensestraat). Ter hoogte van Bruggen splitst het pad. In noordelijke richting loopt het pad langs de dijk in de richting van Kruisstraat en Nuland en volgt de noordelijke rand van de dekzandrug. In zuidoostelijke richting volgt het pad de zuidelijke rand van het lager gelegen deel van de dekzandrug. Op de kaart is te zien dat langs de weg richting Kruisstraat aan beide zijden verspreid enkele gebouwen staan. Dit in tegenstelling tot Kruisstraat zelf, dat in de negentiende eeuw bestond uit lintbebouwing langs de dijk.

2.1.2 De Beerse Maas

Ten gevolge van verzanding van de Maas en het feit dat de Waal haar te veel aan water op de Maas loosde, kregen de bewoners in het Maasgebied steeds vaker te kampen met overstromingen. Om de wateroverlast tegen te gaan, werden er al in de twaalfde eeuw van west naar oost langs de Maas gefaseerd dijken opgeworpen. Eind vijftiende eeuw was ruwweg de Maas vanaf ’s-Hertogenbosch tot Grave bedijkt. In de nabijheid van Beers bleef een deel van de Maas onbedijkt. Dit deel ging als een overlaat functioneren. Bij hoge waterstanden op de Maas kon het water hier het land opstromen en werd het naar een lager punt weer terug geleid naar de Maas. Om een en ander enigszins in de hand te houden, werden al in het begin van de veertiende eeuw (polder)dijken opgericht die mensen en hun bezittingen in het binnenland tegen dit water moesten beschermen. Ook de dijk die langs de Herven via onder meer Bruggen naar Nuland liep, moest het water van de Beerse Maas keren.

Uit schriftelijke bronnen is bekend dat de dijk bij Bruggen al in 1309 bestond. Op kaartblad 569 (verkend 1867, herzien in 1895) van de historische atlas Noord-Brabant, wordt de dijk aangeduid met de naam ‘Zeedijk‘. Overigens liep de Beerse Maas normaal gesproken alleen van het najaar tot het voorjaar.

Vanaf circa 1900 overstroomde de Beerse Maas minder vaak, omdat enerzijds de Waal niet meer op de Maas haar te veel aan water loosde, anderzijds omdat verschillende verbeteringen aan de Maas zelf waren uitgevoerd. Uiteindelijk zou in 1942 de Beerse overlaat opgeheven worden, waarmee een eind kwam aan het lopen van de Beerse Maas door de Maaspolders.

Het (Beerse) Maaswater dat het laaggelegen poldergebied ten noorden van Bruggen overstroomde werd door middel van kleine sluizen uit deze polder geloosd. Bij Bruggen was ook zo’n sluis, genaamd de Bruggensche Sluis. Dit stenen sluisje was 1,45 meter breed en 1,40 meter hoog. Omdat de (polder)dijk op een zandige ondergrond was aangelegd, was er een groot gevaar van kwel. Een aantal maal deden zich dijkdoorbraken voor. De restanten hiervan zijn terug te vinden in de vorm van diverse wielen. Hiertoe behoort ook het wiel te Bruggen. Nadat de dijk was doorgebroken werd deze zo snel mogelijk hersteld. Vaak kwam daarmee het wiel binnendijks te liggen. Mede door het ontstaan van deze wielen (en door de meanderende rivier) kregen dijken hun karakteristieke kronkelige loop. Het wiel te Bruggen staat onder meer afgebeeld op de kadastrale kaart uit circa 1830. De dijk werd hier omgelegd langs de noordzijde van het wiel. Het wiel is mogelijk ontstaan tijdens een grote overstroming in juli 1757 of januari 1809.

Behalve met natuurlijke overstromingen/inundaties hadden de inwoners van Bruggen ook te maken met militaire inundaties. Vanaf het eind van de zestiende eeuw werden militaire onderwaterzettingen door de verdedigers van de vesting ’s-Hertogenbosch ingezet om de vijand op afstand te houden. Ook de gronden ten noorden en westen van Bruggen kwamen dan blank te staan.

2.1.3 Landgebruik

Tussen de (polder)dijk (onder meer bij Bruggen) en de Maasdijk uit de twaalfde eeuw lag een laaggelegen komgebied. Door het graven van weteringen werden de kommen ontwaterd en geschikt gemaakt voor landbouw. Men begon deze ontginningen vanaf de dijken. De oorspronkelijke verkaveling bestond uit lange, smalle percelen, die voornamelijk in gebruik waren als weidegebied. De oorspronkelijke strokenverkaveling ten noorden van Bruggen is goed te zien op de kaart uit 1838-1857.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002061-1401_0002.png"

Kaart van Bruggen uit 1838-1857. Het deel van Bruggen dat bij het huidige plangebied behoort is met een rode kleur weergegeven

Ten oosten van Rosmalen en ten zuiden van Bruggen bevindt zich een oud akkergebied. Het hoger gelegen akkercomplex, een zogenaamde es, is vanaf de dertiende eeuw ontstaan door regelmatige bemesting door middel van mest gemengd met heideplaggen. Bij Bruggen is de bebouwing geconcentreerd op met name de noordrand van de es.

Getuige de Topografische en Militaire Kaart uit 1838-1857 was het landschap ten noorden van de dijk in de negentiende eeuw in gebruik als hooiland en weidegebied. Ten zuiden van de dijk was de bodem zoals gezegd voornamelijk in gebruik als akkerland. Op onderstaande afbeelding is te zien dat het lager gelegen deel van de dekzandrug, ten zuidoosten van de zandweg, gebruikt werd voor hakhout en als weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002061-1401_0003.png"

Grondgebruik rond 1838-1857 geprojecteerd op de kadastrale kaart uit circa 1830

2.1.4 Veranderingen in de 19e en 20e eeuw

Bruggen lag tot de negentiende eeuw aan de belangrijkste oost-west verbindingsroute van ’s-Hertogenbosch via Rosmalen naar Kruisstraat en Oss. In de negentiende eeuw, de eeuw van de grote infrastructurele werken in Nederland, veranderde ook de omgeving van Rosmalen en dus ook die van het gehucht Bruggen. Op zo’n anderhalve kilometer afstand ten zuiden van de bestaande kernen werd in de eerste helft van de negentiende eeuw een nieuwe oost-west verbinding aangelegd in de vorm van een rijksweg die Nijmegen via Grave met ’s-Hertogenbosch verbond. Vervolgens werden ook de eerste verharde verbindingswegen naar het zuiden (Berlicum, Veghel) aangelegd.

De ontsluiting van het dorp Rosmalen door het spoor, enkele honderden meters ten zuiden van de bestaande kernen, leidde eveneens tot belangrijke veranderingen. In 1881 werd het station Rosmalen in gebruik genomen op de verbinding ’s-Hertogenbosch – Nijmegen, terwijl twee jaar later, in 1883, een tramverbinding Rosmalen in contact bracht met onder meer Helmond. Langzamerhand verplaatste zich het zwaartepunt van Rosmalen meer naar het zuiden. Dit kwam mede vanwege het feit dat de Beerse Maas het onmogelijk maakte om naar het noorden uit te breiden.

Afgaande op de kadastrale kaart van circa 1830 en de schattingskaart van 1880 veranderde er in de periode 1830-1880 in het gehucht Bruggen zelf nauwelijks iets. Er kwamen in die periode in elk geval geen nieuwe woningen/boerderijen bij. Mogelijk dat eind negentiende of eerste helft twintigste eeuw aldaar wel enige nieuwbouw heeft plaatsgevonden.

De Tweede Wereldoorlog zou een zware wissel trekken op het gehucht Bruggen. De Duitse bezettingstroepen hadden de oude dijk als verdedigingslinie ingericht tegen de oprukkende geallieerde troepen. Na inleidende schermutselingen op zaterdag 22 oktober 1944 braken de daarop volgende zondag de gevechten in alle hevigheid los. Die zondag werd Bruggen, of wat er van over was, bevrijd. Vele boerderijen waren totaal vernield, andere zwaar beschadigd. Van de zestig huizen, voornamelijk boerderijen, die in Rosmalen tijdens de bevrijding zouden worden vernield, stonden er 15 in Bruggen. Ook vele stuks vee waren in de strijd ten onder gegaan. Na de oorlog zijn verschillende van deze boerenbedrijven in de typische wederopbouwarchitectuur weer herrezen. Het grootste deel van de thans nog aanwezige panden stamt uit deze periode. Omdat na 1942 de Beerse Maas niet meer liep, werd het gebied ten noorden van de “Zeedijk” voor de landbouw beter bruikbaar. Nieuwe wegen werden aangelegd, de waterafvoer verbeterd en de ruilverkaveling doorgevoerd. Dit laatste betekende onder meer verplaatsing van een aantal boerderijen die langs de dijk gelegen waren. Ook werden enkele dijken afgegraven waaronder grote delen van de ‘Zeedijk’. Alleen op die plekken waar boerderijen dicht tegen de dijk aanlagen, werd deze gespaard. De grond die bij de afgravingen vrijkwam, werd onder meer gebruikt voor het dempen van oude sloten. Ook het wiel langs de dijk nabij Bruggen werd er mee gedempt. In Bruggen zelf werd de dijk weinig aangetast.

Van het toenmalige open karakter rondom Bruggen is thans weinig meer over, zowel aan de noord- als de zuidrand van de dekzandrug zijn nieuwe woonwijken ontstaan. Alleen een klein gebied ten zuiden van een deel van de Bruggensestraat geeft nog een indruk van hoe het vroeger moet zijn geweest. Dit gedeelte vertegenwoordigt thans zowel een visueel landschappelijke als cultuurhistorische waarde.

2.1.5 De huidige toestand

De dijk is nog steeds de spil van het onderzoeksgebied. Zij scheidt de lager gelegen komgronden van de hoger gelegen dekzandruggen. De dijk is in het onderzoeksgebied nog aanwezig in de vorm van een verhoging in het landschap en is in gebruik als doorgaande weg (de Bruggen).

Aan de oostzijde houdt de dijk vrij abrupt op waar de Kruisstraat begint. De huidige dijk heeft dezelfde loop als die op de kadastrale kaart van circa 1830, met uitzondering van de plaats waar het wiel lag. Het wiel is in de huidige situatie gedicht en de dijk is weer rechtgetrokken over het voormalige wiel heen. Ter plaatse van het grootste deel van het wiel groeit nu een vochtig loofbos.

De oorspronkelijke verkaveling ten noorden van de dijk is in grove lijnen nog herkenbaar. Vele smalle percelen zijn samengevoegd, maar de haakse ligging op de dijk is nog te zien. De verkaveling van de gronden ten zuidoosten van de huidige Bruggensestraat is geheel verdwenen. Daar waar dit gedeelte eerst nog bestond uit akkers, hakhoutbos en weiland, is het gebied nu geheel in gebruik als maïsakker. Het reliëf is nog wel herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002061-1401_0004.png"

Kadastrale kaart van Bruggen uit circa 1830 geprojecteerd op het huidige plangebied. Met een groene kleur zijn de nu aanwezige terpen weergegeven. De bruingroene cirkelvorm was in circa 1830 een wiel, een uitgesleten waterplas veroorzaakt door een dijkdoorbraak

De Bruggense straat, de zandweg op de kadastrale kaart van circa 1830, is nu nog in zijn oorspronkelijke vorm aanwezig als de Bruggensestraat. Dit onverharde pad past goed bij het landelijke karakter van het akkercomplex. Het vormt een geleidelijke overgangszone van agrarische activiteiten naar bewoond gebied en dient vanwege deze verweving het onverharde karakter te behouden. Langs het zandpad staan een aantal knotwilgen die het historische landgebruik door de mens nog eens benadrukken.

Langs de dijk zijn terpachtige verhogingen opgeworpen aan beide zijden. Deze zijn nog herkenbaar in het landschap. Op de terpen zijn woningen gebouwd. Ten zuiden van de dijk, gelegen in het midden van de akker, is ook een terp gesitueerd. Bovenop deze terp zijn nog restanten van een fundering zichtbaar en verspreid liggen er nog bakstenen en ander puin. Waarschijnlijk behoort dit metselwerk toe aan de bebouwing die volgens de kadastrale kaart uit circa 1830 op deze locatie heeft gestaan.

2.1.6 Bouwhistorische waarden

De bebouwing van de dorpsrand Bruggen dateert voor het grootste deel uit de tweede helft van de twintigste eeuw en is opgetrokken in de typerende wederopbouwarchitectuur. Een uitzondering is de negentiende-eeuwse boerderij die zich op het perceel van Bruggen 42 bevindt. Het gemoderniseerde exterieur van deze boerderij heeft in de huidige toestand weinig waarde maar mogelijk bevindt zich in het pand een oudere kern die teruggaat op de negentiende eeuw. Mocht bij toekomstig onderzoek blijken dat er sprake is van een oudere kern dan is deze te waarderen als voorbeeld van een kleine keuterij langs een verbindingsweg.

Kenmerkend voor de bebouwing is het sobere, kleinschalige karakter ervan. De meeste panden hebben een bescheiden oppervlakte en hebben niet meer dan twee bouwlagen. Naast de kleinschalige bebouwing bevinden zich er enige boerderijen. Het materiaalgebruik is voor vrijwel alle panden hetzelfde. Opmerkelijk is het feit dat het merendeel van de panden gelegen waren op een verhoging of terp.