Plan: | Boschkens - Surfplas |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0785.BP2016005Boschkens-vg01 |
Kader
Aan de noordzijde van de gemeente Goirle, tussen de kern Goirle en de rijksweg A58, wordt de woonwijk Boschkens in fasen ontwikkeld. Het totaalplan voorziet in een woonwijk vormgegeven als een ring rondom bosgebied 'De Boschkens' en bestaat uit zes fasen. Fase 1 betreft het project 'Kijk Boschkens' en bevindt zich langs de A58. Fase 2 bestaat uit de deelgebieden 'Boemerang' en 'Bospatio's' en vormt het meest oostelijk gelegen woongebied. Fase 3 wordt gevormd door een Brede School en woningbouw direct langs de Rillaersebaan (ten oosten van de Tilburgseweg). Deze fasen zijn inmiddels gerealiseerd. Direct ten noorden van de Rillaersebaan en ten westen van de Tilburgseweg bevindt zich fase 4. Het noordwestelijk gelegen deelgebied ligt nabij de rijksweg A58 en de Tilburgseweg en vormt fase 6 van het totaalplan. Deze fasen zijn in ontwikkeling.
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op het deelgebied 'Boschkens - Surfplas'. Dit is het meest westelijk geplande woongebied aan de surfplas. In afbeelding 1.1 zijn de verschillende fasen van het plan Boschkens gevisualiseerd.
Afbeelding1.1: fasen Boschkens met ligging plangebied (rood kader)
Bestemmingsplan Boschkens-Surfplas
Op 31 mei 2011 is het bestemmingsplan 'Boschkens-Surfplas' vastgesteld door de gemeenteraad. Het plangebied is opgedeeld in vijf deelgebieden. Van noord naar zuid betreft het de deelgebieden A tot en met E. Inmiddels is de realisatie van Boschkens-Surfplas gestart met deelgebieden A, B en C.
Afbeelding 1.2: Verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Boschkens-Surfplas' met deelgebieden
Na de vaststelling van het bestemmingsplan 'Boschkens-Surfplas' is gestart met de ontwikkeling van dit deel van Boschkens. Inmiddels zijn voor (delen van) de deelgebieden A, B en C omgevingsvergunningen verleend. Voor deelgebieden A en C zijn omgevingsvergunningen met buitenplanse afwijking verleend. De afwijkingen waren noodzakelijk, omdat bij het uitwerken van de plannen is gebleken dat voor deze plandelen een andere ruimtelijke invulling gewenst was, die niet past binnen het geldende bestemmingsplan.
Vanwege het feit dat de resterende deelgebieden door gewijzigde inzichten niet geheel binnen het geldende bestemmingsplan passen, is ervoor gekozen een nieuw bestemmingsplan op te stellen. In dit nieuwe plan zijn de verleende omgevingsvergunningen met afwijking en enkele (digitale) omissies uit het huidige plan tevens verwerkt. Daarnaast wordt de bestemmingsplangrens op enkele punten gewijzigd ter afstemming met het bestemmingsplan 'Boschkens fase 4' (zie ook afbeelding 1.5).
Afbeelding 1.3: Verleende vergunningen
Het plangebied ligt in de noordelijke randzone van de gemeente Goirle. Het betreft de gronden waar de woningbouwontwikkeling is beoogd tussen de Surfplas en het bosgebied. Het plangebied kent globaal de volgende begrenzing. Aan de oostzijde van het plangebied is het bosgebied 'De Boschkens' gelegen. Daarin bevindt zich aan de zuidzijde het Mill-Hill College. Het (toekomstige) bedrijventerrein Tradepark 58 van de gemeente Tilburg vormt de begrenzing van het plangebied aan de noord- en westzijde. De Surfplas ter plaatse van de gemeentegrens met Tilburg vormt tevens een deel van de westelijke begrenzing. Het gedeelte van de Surfplas dat tot de gemeente Goirle behoort, is onderdeel van het plangebied. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Rillaersebaan.
Afbeelding 1.4: Plangebied en directe omgeving
Tot het moment waarop voorliggend bestemmingsplan in werking treedt, gelden in het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
De percelen sectie E, nummers 5316 en 5317, in het bestemmingsplan 'Boschkens fase 4' bestemd tot 'Groen', worden in onderhavig bestemmingsplan opgenomen, zodat een aaneengesloten plangebied ontstaat.
Afbeelding 1.5: Plangrenzen 'Boschkens - Surfplas' (2011), 'Boschkens fase 4' (2015) en het nieuwe 'Boschkens - Surfplas' (van links naar rechts)
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en deze toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook de inhoud van het vigerend beleid beschreven en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
Deze toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader van rijk, provincie en gemeente. De thematische beleidskaders komen aan de orde in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. De opzet van de planregels wordt in hoofdstuk 7 besproken, gevolgd door de uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. Dit hoofdstuk beschrijft deze situatie door de historische ontwikkeling, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en (brede) omgeving toe te lichten.
De oorsprong
De naam Goirle is samengesteld uit de woorden "goer" (goir) en "loo". Het eerste betekent moeras of drassige grond, het tweede bos of open plek in het bos. Als plaatsnaam wordt Goirle voor het eerst genoemd in een charter uit 1298, waarin sprake is van de Ludensvoirt te Goirle. Voorts wordt de naam gebruikt in een oorkonde uit 1312 betreffende het goed Ter Loo op Abcoven aan de Leij en in een charter van 1315 als het goed Ter Venne genoemd wordt. Opgravingen die zijn gedaan bij de afbraak van de oude parochiekerk in 1896, toonden de aanwezigheid van een kerkje in de 12e eeuw. In die tijd maakte het kleine kerkdorpje deel uit van de heerlijkheid Tilburg. Reeds in 1795 bestonden er plannen om Goirle van Tilburg te scheiden, maar hiertegen werd door beide plaatsen geprotesteerd. Pas in 1803 werd Goirle een zelfstandige gemeente.
Afbeelding 2.1: kaart van de gemeente Goirle uit 1866 (Atlas van J. Kuiper)
18e eeuw: ontwikkeling vanuit de Grootte Akkers richting De Leij
De gemeente Goirle heeft een oppervlakte van ruim 2.544 ha en wordt begrensd door de gemeenten Alphen en Riel, Tilburg, Hilvarenbeek en Poppel (B). Zeer bepalend voor de ontwikkeling en vorming van het gebied waren de verschillende waterlopen. Vanaf de tijd dat Goirle nog deel uitmaakte van het hertogdom Brabant, tot aan de totstandkoming van de rijksweg Tilburg-Turnhout in 1853 zou er weinig veranderen in het straten- en wegenplan van het dorp. De waarschijnlijk oudste bebouwing is aangetroffen in het gebied van de vrij hoog gelegen Grootte Akkers. Door de verschuiving in de richting van de Leij ontstaan de wijken of herdgangen Abcoven en Kerk, en ten westen van de Grootte Akkers de herdgangen Dorp en Ven. In 1753 telde het dorp 132 woningen "daeronder begrepen kleijne hutten en keten" en maar een paar "stadsgewijze getimmerde huijzen". Met de aanleg van de rijksweg Tilburg-Turnhout verbeterde de infrastructuur in het dorp.
19e eeuw: groei van Goirle begint
Als na 1850 de bevolking van Goirle flink begint te groeien, wordt voornamelijk gebouwd langs de oude kerkwegen en langs de nieuw aangelegde Tilburgseweg. Vooral het aantal arbeiderswoningen nam sterk toe. De voornaamste initiatiefnemers tot de bouw waren de fabrikanten en de landbouwers. Op het einde van de 19e eeuw is ook begonnen met de bouw van woningen langs bestaande akkerwegen, zoals de Molenstraat (achter de heuf), Groeneweg en Koude Pad.
20e eeuw: planmatige woningbouw
Aan de woningbouw werd een nieuwe impuls gegeven door de Woningwet, die in 1901 tot stand kwam en waardoor het mogelijk werd om met rijkssteun woningen te bouwen en de volkshuisvesting te verbeteren. Dit resulteerde onder andere in de Kalverstraat, om de arbeiders dicht bij de fabriek te kunnen huisvesten, de Hoogstraat en de St. Jansstraat. In die periode vindt ook het Oranjeplein haar oorsprong. Het werd aangelegd als groot kermisterrein, met de verwachting dat het centrum van Goirle zich daar zou ontwikkelen. De oorspronkelijk grote maat van het plein is te verklaren doordat er ruimte werd gemaakt voor een parochiekerk die op de plaats van het huidige groene deel zou komen. Rondom het plein is op planmatige manier woningbouw gerealiseerd. Tot in het midden van de 20e eeuw is het dorp binnen de grenzen van het huidige centrumgebied gebleven.
Afbeelding 2.2: kaart van de gemeente Goirle uit begin 20e eeuw
Na de Tweede Wereldoorlog heeft Goirle grote groei gekend. Met de uitvoering van de bestemmingsplannen begon de groei van Goirle. Achtereenvolgens kwamen tot stand de woningen ten noorden van de Van Malsenstraat, plan West, de wijk Hoogeind, plan Abcoven en de wijken Grobbendonk, De Hellen en de Grootte Akkers. Tegelijkertijd begon rond 1970 de grootschalige sanering van de oudere wijken en straten. Een voorbeeld daarvan is de aankoop van de terreinen en opstallen van de voormalige Pijnenburg's Weverijen met woningen aan de Tilburgseweg, Groeneweg en Molenstraat in 1969. Op één villa na zijn alle gebouwen die bij de verkoop betrokken waren, verdwenen om plaats te maken voor de uitvoering van het centrumplan. Later zijn de wijken De Nieuwe Erven en De Hoge Wal tot stand gekomen.
De woonwijk Boschkens, aan weerszijden van de Tilburgseweg (ten noorden van de Rillaersebaan is aan het einde van de 20ste eeuw en in het begin van de 21ste eeuw gerealiseerd.
Het plangebied heeft betrekking op de reeds gerealiseerde en nog te realiseren bebouwing van Boschkens fase 5, water (een deel van de Surfplas) en groen (open (bouw)terrein, bosschages en een bosgebied). Onderstaande afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Afbeelding 2.3: Huidige situatie plangebied
Water
Het oostelijk deel van de surfplas maakt deel uit van het plangebied. De Surfplas is een voormalige zandwinlocatie die een totale omvang heeft van circa 14 ha. De diepte van de plas is ongeveer 15 à 16 m. Aan de zuid/westzijde van de Surfplas is binnen de gemeente Tilburg een surfvereniging gevestigd.
Groen
Een deel van het bestaande bosgebied 'De Boschkens' is onderdeel van het plangebied. Dit bosgebied wordt doorsneden door de Tilburgseweg. In het plangebied is los van dit bosgebied een groep bomen aanwezig die een plek krijgt in de plannen. Deze groep bestaat uit een meerstammige eik van minimaal 150 jaar oud en een ondersteunende groep eiken van minimaal 60 jaar oud. De totale groep eiken heeft een belangrijke waarde voor de biodiversiteit en het microklimaat van de directe omgeving.
In het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie.
Voor de ontwikkeling van Boschkens - Surfplas is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat deels is gerealiseerd en deels nog ontwikkeld moet worden. Onderstaande afbeelding toont het stedenbouwkundig plan voor Boschkens - Surfplas (voorlopige eindsituatie).
Afbeelding 2.4: Stedenbouwkundige verkaveling Boschkens-Surfplas
Het plangebied 'Boschkens - Surfplas' vormt binnen het het totaalplan Boschkens één duidelijk herkenbare eenheid die verdeeld is in vijf deelgebieden (A t/m E) waarbinnen in totaal 192 woningen worden gerealiseerd. De ruimtelijke opzet kenmerkt zich door een open oost-weststructuur die het bos en het water met elkaar verbindt. De verschillende deelgebieden worden van elkaar gescheiden door groene wiggen. De bebouwing wordt trapsgewijs naar het water geleid: hiermee wordt het beeld van aflopende straten richting het water benadrukt.
Het plangebied wordt onsloten via de Boschring die aan de zuidzijde aansluit op de Rillaersebaan.
Deelgebied A
Deelgebied A vormt het meest noordelijk gelegen deelgebied en bevat 32 rijwoningen, die zijn verdeeld over twee bouwblokken met respectievelijk 10 en 22 woningen. De twee bouwblokken zijn gesitueerd rondom een driehoekig hofje met daarin groen, ontsluiting en parkeren. De maximale goot-/bouwhoogte binnen dit deelgebied bedraagt 10 meter.
Afbeelding 2.5: Stedenbouwkundige invulling deelgebied A
Deelgebieden B, C en D
De drie middelste deelgebieden B, C en D zijn vergelijkbaar qua ruimtelijke opzet. Deze deelgebieden worden gekenmerkt door elk twee oost-west geörienteerde blokken met rijwoningen. Op de koppen bevinden zich aan de oostzijde vrijstaande woningen met een oriëntatie op het bos. Aan de westzijde - grenzend aan de Surfplas - bevinden zich zogenaamde waterwoningen, die de afronding van de 'vingers' naar het water vormen.
Het aantal woningen binnen de deelgebieden B, C en D bedraagt respectievelijk 43, 39 en 36. De maximale goot-/bouwhoogte van de waterwoningen en vrijstaande boswoningen aan de oostzijde bedraagt 10 meter. De maximale goot-/bouwhoogte van de tussengelegen rijwoningen bedraagt 7 meter.
De deelgebieden B, C en D worden ontsloten door een ringstructuur die op twee punten aansluit op de Boschring. De parkeerkoffers die zich aan de achterzijde van de rijwoningen bevinden, sluiten aan op de ringstructuur.
Afbeelding 2.6: Stedenbouwkundige invulling deelgebieden B, C en D
Deelgebied E
Het meest zuidelijke deelgebied E wordt ingevuld met maximaal 42 woningen, die zowel de Boschring zal begeleiden als een 'muur' zal vormen naar het groen aan de oostzijde. De maximale goot- en bouwhoogte binnen dit deelgebied bedraagt respectievelijk 6 en 11,5 meter. De typologie bestaat uit geschakelde en twee onder één kap woningen.
Afbeelding 2.7: Stedenbouwkundige hoofdstructuur deelgebied E
Dit hoofdstuk geeft een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 zou moeten uitzien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarbij streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.
De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Goirle.
Conclusie
Dit rijksbeleid werkt niet direct door in onderhavig plan. De afweging vindt voor onderhavige planontwikkeling decentraal plaats.
AMvB Ruimte
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels voor die betrekking hebben op de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.
Conclusie
Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben betrekking op onderhavig bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame ontwikkeling
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conclusie
In paragraaf 4.3 wordt beschreven in hoeverre met onderhavig plan wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Crisis- en herstelwet
Met de Crisis- en herstelwet (Chw) wil het kabinet de procedures voor grote projecten versnellen. Hiermee wordt een stap gezet om de gevolgen van de economische crisis te bestrijden. De Chw beoogt onder andere een impuls aan integrale gebiedsontwikkeling te geven. De regels uit de Chw hebben overwegend betrekking op het bestuursprocesrecht en hebben als doel om proceduretijden van bij wet aangewezen projecten te verkorten. In Bijlage I van de Chw zijn de categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waar de stroomlijning van procedures voor geldt. Artikel 3.1 van deze bijlage noemt daarin de bouw van 11 of meer woningen als een van de ruimtelijke projecten, waarop de procedurele versnellingen van toepassing zijn.
Conclusie
De Crisis- en herstelwet is van toepassing op onderhavig bestemmingsplan, voor wat betreft de procedurele versnellingen. Dit is van toepassing op alle besluiten, die vereist zijn voor de verwezenlijking van woningen. Het onderhavig project is niet aangemeld bij het ministerie als bijzondere voorziening. Het project is daarmee geen experimenteerproject in het kader van de Chw.
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (SVRO) in werking getreden, nadat provinciale staten de structuurvisie op 7 februari hebben vastgesteld. De SVRO schetst de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtsreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wro biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening ruimte 2014 zijn de kaderstellende elementen uit de structuurvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De provincie stuurt door middel van vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. In deze structuren worden de belangrijkste, maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. Hiermee wil de provincie een gevarieerd en aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat ontwikkelen waarin een kennisinnovatieve economie centraal staat voor een duurzaam Brabant. Het principe van 'behoud en ontwikkeling' staat hierin centraal. De SVRO merkt het plangebied aan als onderdeel van het stedelijk concentratiegebied, gemengd landelijk gebied en zoekgebied verstedelijking (zie afbeelding 3.1).
In de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:
Afbeelding 3.1: uitsnede SVRO met aanduiding van het plangebied
Bij verstedelijking wordt het accent verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Daarnaast wordt door middel van gebiedspaspoorten aangegeven welke landschapskenmerken de provincie bepalend vindt en welke ambities de provincie heeft voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteiten in deze gebieden. De ruimte binnen deze gebieden moet zo goed mogelijk benut worden waarbij rekening gehouden moet worden met de gebiedskenmerken en de kwaliteiten van de omgeving.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling vindt plaats in een gebied dat in de structuurvisie is aangeduid als stedelijk concentratiegebied en daarmee als bestaand stedelijk gebied. De behoefte aan woonruimte en andere stedelijke voorzieningen moet in dit gebied worden opgevangen, het initiatief voorziet hierin. Een deel van het plangebied wordt aangeduid als gemengd landelijk gebied. In dit deel zijn geen stedelijke ontwikkelingen voorzien. Dat betekent dat de voorgenomen ontwikkeling past in het beleid zoals dat in de SVRO geformuleerd is.
Verordening ruimte
In de Wro is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening Ruimte opgesteld.
De regels van de Verordening Ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de SVRO, op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in kaarten behorende bij de Verordening Ruimte. In de verordening zijn ook het bestaande stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd. In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaande stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Bestaand stedelijk gebied is gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Op deze gronden mogen stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Afbeelding 3.2: uitsnede kaart Verordening Ruimte met ligging plangebied
Conclusie
In de Verordening is het deel van het plangebied, waar de woningbouw is voorzien, aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied: stedelijk concentratiegebied'. Tevens zijn delen van het plangebied aangeduid als 'ecologische hoofdstructuur', 'integratie stad-land' en 'beperkingen veehouderij'. In paragraaf 5.8 is beschreven wat de consequenties zijn voor de aanduiding ecologische hoofdstructuur (inmiddels Natuurnetwerk Brabant).
Structuurvisie
De structuurvisie, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juli 2010, biedt het kader voor het te voeren ruimtelijk beleid tot 2020. Het omvat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid.
Opgaven in de kern van Goirle zijn om de woonfunctie uit te breiden binnen de begrenzingen van het bestaand stedelijk gebied en om ruimte in het bestaand stedelijk gebied nog beter te benutten door ruimte te bieden aan inbreidings- en herstructureringsopgaven. Voorwaarde bij inbreidings- en herstructurerings- opgaven is dat zij passen bij het karakter van Goirle.
Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen voor het beheer en de intensivering van het stedelijk gebied.
Afbeelding 3.3: structuurvisiekaart met globale ligging plangebied (witte stip)
Conclusie
Volgens de structuurvisie is er op de locatie van het plangebied ruimte voor herstructurerings- en inbreidingsinitiatieven. De voorgestane ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door dit bestemmingsplan past in het ruimtelijk beleid zoals dat in de structuurvisie vastgelegd is; het betreft één van de gebieden in Goirle die zijn aangewezen voor woningbouw.
Bestemmingsplan
Tot het moment waarop het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, zijn op het plangebied de bestemmingsplannen 'Boschkens-Surfplas' en 'Boschkens fase 4' van toepassing. In gevolge die plannen heeft het plangebied de bestemmingen 'Wonen', 'Verkeer', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Groen', 'Natuur' en 'Water'. De geldende bestemmingsplannen bieden onvoldoende mogelijkheden om de gewenste stedenbouwkundige ontwikkeling te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze wens. Binnen onderhavig plan zijn tevens de gebieden waarvoor een afwijkingsprocedure is doorlopen op de juiste manier bestemd. Tenslotte zijn de plangrenzen van onderhavig bestemmingsplan afgestemd op het naastgelegen bestemmingsplan 'Boschkens fase 4'.
Toekomstvisie
In 2013 is door de gemeenteraad de “Toekomstvisie gemeente Goirle 2020” vastgesteld onder de titel “Thuis in Goirle: groen, sociaal, ondernemend”. Kortweg werd aan dit document de subtitel “Toekomstvisie 2020” gegeven. Deze visie - gebaseerd op de drie kernbegrippen 'groen, sociaal en ondernemend' – dient als leidraad voor de toekomstige beleidsontwikkeling. De ambitie voor Goirle in 2020 luidt: Onze inwoners voelen zich thuis in de gemeente Goirle, want Goirle is een groene, sociale en ondernemende gemeente.
Goirle is Groen
De gemeente Goirle wordt gekenmerkt door het dorpse en landschappelijke karakter en is een prettige en groene woonomgeving, gelegen in het prachtige groen (bossen, beken, Regte Heide) en nabij de grote stad.
Goirle is Sociaal
De gemeente Goirle is een dynamische en levendige gemeente. De onderlinge sfeer is goed, open en positief. Ieder handelt vanuit zijn of haar verantwoordelijkheid. Problemen worden door onze inwoners zoveel als mogelijk zelf opgelost. In laatste instantie biedt de gemeente een vangnet voor diegenen die daarop zijn aangewezen. We denken en handelen vanuit de ´menselijke maat´. De inwoners kennen elkaar en zijn betrokken bij hun directe naaste omgeving maar zijn ook betrokken bij hun buurten en wijken. We zijn er voor elkaar en zorgen voor elkaar als dat nodig is. Goirle heeft een actief verenigingsleven en er zijn veel vrijwilligers. We zijn trots op ons eigen karakter en onze eigen identiteit en houden deze graag in stand.
Goirle is Ondernemend
Binnen de gemeente Goirle zijn voldoende voorzieningen voor wonen, leven, onderwijs, recreatie en zorg aanwezig voor jong en oud, voor ieder wat wils. Economische ontwikkelingen in dat kader worden waar mogelijk ondersteund. In onze afwegingen maken we een verantwoorde keuze gericht op duurzaamheid. Daarbij wegen we economische en ecologische argumenten in samenhang en zorgen we voor balans. We staan open voor nieuwe initiatieven van burgers, organisaties en ondernemers; soms initiëren we deze initiatieven zelf als we kansen zien of iets willen bereiken. Als gemeente kiezen we hierbij bij voorkeur een regierol.
Conclusie
Concreet voorziet het plan in de bouw van een woongebied met maximaal 192 woningen, waarbij de inpassing van bestaand en nieuw groen prioriteit heeft. Door de voorgenomen ontwikkeling te faciliteren, geeft de gemeente Goirle uiting aan de regierol zoals de toekomstvisie die omschrijft.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van de kaders. De relevante milieuaspecten en water komen aan bod in de volgende hoofdstukken.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Algemeen
Boschkens-Surfplas heeft een waaierachtige vorm, die vanuit het bosgebied richting het water uitloopt. Het gebied steekt als het ware met zijn 'vingers' in de Surfplas. Daarnaast loopt het terrein geleidelijk richting de plas af. De ruimtelijke opzet kenmerkt zich door een open oost-weststructuur die het bos en het water met elkaar verbindt.
Het plangebied vormt één ruimtelijke eenheid die in de hoeken (deelgebieden A en E) verbijzonderd wordt met haakvormige objecten (hoven). Het deelgebied heeft vier groene doorsnijdingen; twee brede wigvormige structuren in het middendeel en twee groene stroken die de hoeken van het middengebied scheiden.
Het middengebied bestaat uit drie bebouwingsblokken die aan de waterkant met bijzondere waterwoningen eindigen. Langs de Boschring vormen vrijstaande woningen met oriëntatie op het bos het beeld. Deze woningen zijn onderdeel van de drie bouwblokken die richting het water bestaan uit rijtjeswoningen.
De bebouwing wordt trapsgewijs naar het water geleid; hiermee worden de aflopende straten richting het water versterkt.
De ontsluiting van het gebied gebeurt deels vanaf de Boschring en deels via twee straten richting het water die een lus met elkaar vormen. Vervolgens worden de parkeerstraten binnen de blokken via deze lus ontsloten.
Specifieke uitgangspunten
De volgende specifieke stedenbouwkundige uitgangspunten gelden voor het plangebied:
In paragraaf 2.4 is de stedenbouwkundige verkaveling van Boschkens-Surfplas nader beschreven en gevisualiseerd.
Welstand
Bouwplannen moeten onder meer worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', aldus de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de bouwplannen die in de gemeente worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In Goirle is dat gebeurd op 11 maart 2014. De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa's in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa's passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hiertoe in verschillende soorten gebieden, ieder met hun eigen gebiedsgerichte criteria. Voor de gedetailleerde regeling wordt verwezen naar de welstandsnota.
Archeologie
Omdat in groeiende mate het Europese archeologische erfgoed werd bedreigd, is in 1992 het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologische belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen plaats te laten vinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, in casu de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
In wetgeving is de omgang met archeologisch erfgoed geregeld en zijn enkele uitgangspunten en doelstellingen gesteld. Zo kan iedere initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem verstoord wordt, verplicht worden gesteld om een rapport aan te dragen, waaruit de archeologische waarde van het te verstoren terrein (het plangebied) blijkt. Voor een dergelijk rapport is archeologisch onderzoek vereist. Dit bestaat in de eerste plaats uit vooronderzoek: het bureauonderzoek en/of inventariserend veldonderzoek, elk met bijbehorende standaardrapportages. Tijdens het bureauonderzoek wordt onderzocht wat er in historisch, archeologisch en aardwetenschappelijk opzicht al bekend is over het plangebied. De volgende fase bestaat in veel gevallen uit een veldonderzoek. Dergelijk onderzoek heeft als doel kansrijke en kansarme zones te karteren. Hierbij kan booronderzoek plaatsvinden alsmede proefsleuvenonderzoek. De resultaten dienen vervolgens te worden gewaardeerd. Tijdens de waarderende fase wordt van de aangetroffen vindplaatsen, ook wel site genoemd, de omvang, aard, datering en fysieke kwaliteit vastgesteld om zo tot een oordeel over de behoudenswaardigheid te komen. Op basis van dit oordeel neemt de betrokken overheid een (selectie)besluit hoe met eventueel aanwezige vindplaatsen omgegaan dient te worden.
In aansluiting hierop streeft ook de provincie Noord-Brabant naar versterking van de relatie ruimtelijke ordening en archeologie. Concreet betekent dit dat de bescherming van het archeologisch erfgoed vastgelegd dient te worden en dat bij ruimtelijke afwegingen rekening gehouden wordt met archeologische waarden (aandacht voor de onderste lagen, zie streekplan Noord-Brabant 2002).
Ter effectuering van dit beleid zijn de door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) opgestelde Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) beschikbaar als toetsingskader bij beoordeling van ruimtelijke plannen en projecten. Deze kaarten zijn door de provincie Noord-Brabant samengevoegd tot de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (CHW). Op de CHW staan alle thans bekende terreinen in Noord-Brabant die archeologisch van belang zijn of waar sprake is van een trefkans of verwachtingswaarde op aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt moeten in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge verwachtingswaarde voor archeologisch erfgoed, de archeologische waarden door middel van een vooronderzoek in kaart worden gebracht.
Afbeelding 4.1: fragment Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant
Een deel van het plangebied is op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) aangemerkt als een archeologisch monument (zie afbeelding 4.1). Op de IKAW is het plangebied aangegeven als een gebied met een hoge trefkans op aanwezigheid van archeologisch waardevolle resten. Verder blijkt uit de Cultuurhistorische Waardenkaart dat een deel van het plangebied is aangemerkt als historisch groen. In dit bestemmingsplan houden deze gronden een groene bestemming. De historische stedenbouw is gelegen in de directe omgeving van het plangebied, maar heeft geen invloed hierop.
In het kader van het bestemmingsplan 'Boschkens-Surfplas' heeft een archeologische inventarisatie plaatsgevonden, bestaande uit een bronnenonderzoek en een verkennend booronderzoek. Op basis hiervan is geconstateerd dat aanvullend archeologisch onderzoek diende plaats te vinden. Hierop is onderstaand ingegaan.
Inventariserend Veldonderzoek
Ten tijde van uitvoering van het inventariserend veldonderzoek (IVO) is gebleken dat het plangebied grotendeels uit akkerland met een goede vondstzichtbaarheid bestond. Hierdoor kon op het overgrote deel van het plangebied een vlakdekkende oppervlaktekartering worden uitgevoerd. Zowel tijdens het booronderzoek als tijdens de oppervlaktekartering is slechts modern, van elders aangevoerd materiaal aangetroffen. Er is geen vondstmateriaal aangetroffen dat als archeologisch relevant kan worden beschouwd. De resultaten van het onderzoek geven derhalve geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
Aanvullende Archeologische Inventarisatie
Uit de uitgevoerde Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) is gebleken dat, voor het gebied dat voor onderhavig bestemmingsplan van belang is, het bodemprofiel met een enkeerdgrond met een gemiddelde dikte van 96 cm volledig intact is. De boringen vertonen een onverstoord profiel. Eventueel aanwezige archeologische overblijfselen zullen naar verwachting goed geconserveerd zijn.
Aanvullend Archeologisch Onderzoek
Het Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) was een inventariserend veldonderzoek, door middel van karterende en waarderende proefsleuven. Deze hadden tot doel de aard, de conservering en de ruimtelijke spreiding van het bodemarchief te onderzoeken als basis voor een definitief selectieadvies. Uit dit onderzoek is gebleken dat de sporen ter plaatse onduidelijk zijn en de gaafheid slecht. Hieruit volgt een lage waardering.
Afbeelding 4.2: locaties van het uitgevoerde archeologisch onderzoek
Selectieadvies
Het selectieadvies bevat de waardering en het selectieadvies voor de aangetroffen archeologische resten van de Aanvullende Archeologische Inventarisatie en het Aanvullend Archeologisch Onderzoek. Hieruit blijkt dat de terreinen die binnen het plangebied van dit bestemmingsplan vallen als niet behoudenswaardig zijn aan te merken.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de planvorming niet in de weg. Op basis van de diverse verrichtte archeologische onderzoeken, is gebleken dat de terreinen binnen het plangebied als niet behoudenswaardig zijn aan te merken, ondanks de aanduiding tot archeologisch monument.
Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet 1988, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader. In het plangebied komt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouw ing voor.
Monumenten
In het plangebied komen geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het toepassingsbereik van de Ladder is in de afgelopen jaren uitgekristalliseerd. In het artikel De Ladder voor duurzame verstedelijking, een trede terug? (mr. R.J.J. Aerts en mr. L van der Meulen, 2016) is de jurisprudentie omtrent de Ladder uiteengezet. De essentie ervan is dat het opnieuw bestemmen van een planologische mogelijkheid die reeds onder een voorheen vastgesteld bestemmingsplan gerealiseerd kon worden niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gezien en daarmee niet getoetst hoeft te worden aan de Ladder.
De woningbouwaantallen voor Boschkens fase 5 zijn reeds planologisch verankerd in het geldende bestemmingsplan 'Boschkens - Surfplas'. De ontwikkeling is hiermee niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan artikel 3.1.6 Bro is daarmee niet aan de orde.
Woonvisie gemeente Goirle 2015
Het gemeentelijk woonbeleid volgt uit de vierjaarlijkse woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie is gekozen voor vier hoofdthema's:
Gestreefd wordt naar een gemeente waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden.
De woonvisie is gebaseerd op de uitkomsten van een woonbehoefteonderzoek dat de gemeente Goirle in samenwerking met andere gemeenten in de regio Hart van Brabant heeft laten uitvoeren. Dit woonbehoefteonderzoek dateert van 2014.
Wonen en woonomgeving
In de woonvisie stelt de gemeente als doel een gemeente te zijn die aantrekkelijk is voor jong en oud in een prettige en groene omgeving. Niet alleen voor de eigen inwoners, maar ook om een goede vestigingsgemeente te zijn voor jonge gezinnen. Op de tevredenheid over wonen en de aantrekkelijkheid van de gemeente, zijn veel verschillende factoren van invloed. De woning zelf speelt hierin uiteraard een rol, maar ook de locatie, de woonomgeving en de voorzieningen in de woonomgeving zijn hierbij van belang.
Duurzaamheid en nieuwbouw
Het streven is gericht op voldoen aan de behoefte van betaalbare woningen en aan verschillende woningtypen door invulling van het woningbouwprogramma op basis van geconstateerde behoeften in woningbehoeftenonderzoeken. Daarnaast moet worden voldaan aan de behoefte aan verschillende woningtypen. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor gemeente prioritaire gebiedontwikkeling.
Fase 5 van Boschkens bevat een gedifferentieerd woningaanbod dat aansluit op de vraag naar woningen binnen de gemeente. De locatie wordt gekenmerkt door een prettige en groene omgeving. Met deze ontwikkeling wordt aangesloten bij de ambities van de gemeente Goirle.
Notitie prioritering woningbouwlocaties 2016-2021
De notitie prioritering woningbouwlocaties is de gemeentelijke uitwerking / invulling van de regionale woningbouw afspraken (aantal). Van deze notitie wordt jaarlijks een 'stand van zaken' gemaakt. Hierin worden de nieuwe afspraken genoemd, wordt gekeken of er wat veranderd is en gekeken of er aanpassing nodig is. In de Notitie Prioritering Woningbouwlocaties 2016-2021 is daarnaast op een kaart de ligging van potentiële woningbouwlocaties aangeduid. De gronden van het plangebied zijn niet meer als zodanig aangegeven op deze kaart, omdat de woningbouwontwikkeling Boschkens in de notitie wordt gezien als een lopend project, waarin de aantallen woningen niet meer ter discussie staat.
De gemeenteraad heeft op 11 maart 2014 het Groenstructuurplan vastgesteld. Dit plan bevat de langetermijnvisie op het gemeentelijk groen binnen de bebouwde kom.
Het openbaar groen van de gemeente Goirle fungeert als visitekaartje van de gemeente en is bepalend voor de sfeer en beleving van de openbare ruimte.
De wijken in de kernen in de gemeente Goirle hebben allemaal hun eigen karakteristieken. Het plangebied ligt volgens het groenstructuurplan in de wijk “Boschkens”. Boschkens wordt gekenmerkt door:
Sterkten van het gebied Boschkens zijn de historische straatbeelden met groene accenten zoals de oude laanbeplanting van zomereiken langs de Tilburgseweg. In het bosgebied zijn meer oude lanen aanwezig. Deze geven de wijk een historisch karakter. Aan de buitenrand van de woningen heeft het groen een open landschappelijke uitstraling. Aan de binnenzijde heeft het een bosrijke uitstraling. Langs de ontsluitingsring heeft de beplanting een strakkere en nettere uitstraling. Veelal hebben de groengebieden tevens een dubbelfunctie als ecologisch groen en waterberging.
De groenstructurenkaart van Goirle (afbeelding 4.3) laat verder zien dat binnen het plangebied 'Boschkens - Surfplas' een cultuurhistorisch waardevol groenelement gesitueerd is. De eikengroep (zoals beschreven in paragraaf 2.2) vormt een cultuurhistorisch waardevolle lijn. Deze wordt in de plannen geïntegreerd. Daarnaast laat de groenstructurenkaart zien dat er in het plangebied wijkgroen gewenst is. Dit wordt gerealiseerd in onderhavig plan door middel van de groene wiggen.
Afbeelding 4.3: uitsnede uit de groenstructurenkaart van Boschkens in Goirle
Verkeer
Op 10 december 2013 heeft de gemeenteraad van Goirle het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het doel van het GVVP is het vastleggen van her verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Goirle voor de periode 2013 tot 2023. Het beleid moet aansluiten bij de ambities en de speerpunten die de gemeente heeft en moet tevens passen binnen de kaders die hogere overheden in hun beleid stellen.
In het GVVP worden de thema's verkeersveiligheid, fiets, bereikbaarheid en verkeerscirculatie, voetgangers/mindervaliden, parkeren, openbaar vervoer en leefbaarheid en milieu besproken.
Parkeren
Bij de vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals deze zijn opgenomen in de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Dit is in de planregels opgenomen.
Ten aanzien van verkeer en parkeren wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het plan.
Openbaar vervoer
Het woongebied is gelegen op een gemiddelde loopafstand van tien minuten van de dichtbijzijnde bushaltes naar Tilburg, Breda, Riel en Hilvarenbeek.
Dit hoofdstuk geeft aan hoe de milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Algemeen
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Onderzoek
Invloed van de omgeving op nieuwbouwplan
Aan de noord- en westzijde van het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein Tradepark 58. Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven in de categorieën 2 tot en met 3.2 toegestaan, met uitzondering van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de wet geluidhinder. De categorieën zijn per bestemmingsvlak aangegeven in het bestemmingsplan.
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een bestemmingsvlak waar bedrijfscategorie 3.2 is toegestaan. Hiervoor geldt een minimale richtafstand voor geluidsgevoelige objecten van 100 meter. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een bestemmingsvlak waar bedrijfscategorie 3.1 is toegstaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter (zie afbeelding 5.1). De opgenomen bouwvlakken voor de geplande woningbouw binnen onderhavig bestemmingsplan zijn dusdanig geprojecteerd dat wordt voldaan aan de richtafstanden van de bedrijvigheid op Tradepark 58.
Afbeelding 5.1: Ligging plangebied ten opzichte van het bedrijventerrein Tradepark 58
Invloed van het voornemen op omgeving
Gelet op de geplande woonfunctie binnen het plangebied leidt dit niet tot milieuhinder voor de omgeving.
Conclusie
Er bestaan geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.
Plaatsgebonden risico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
Inrichtingen
In dit bestemmingsplan liggen geen risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen. Op circa 500 meter ten noorden van het plangebied bevind zich het bedrijf Van Doorne's Transmissie. Bij deze inrichting vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats (onder andere ammoniaktanks). De PR 10-6-contour ligt, aan de zijde van het plangebied, niet buiten de inrichting. De omvang van het invloedsgebied bedraagt 850 meter en reikt daarmee tot het plangebied. Het groepsrisico van Van Doorne's Transmissie, dat zich onder de oriëntatiewaarde bevindt, neemt niet toe ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen (ontwikkelingen op dergelijke afstanden hebben geen invloed op de hoogte van het groepsrisico).
Verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 13 van het Bevi verplicht omdat het invloedsgebied van het bedrijf tot het plangebied reikt.
Op circa 300 meter ten noordwesten van het plangebied ligt een schakelstation van Essent. Deze inrichting brengt slechts zeer beperkte risico's met zich mee en levert geen belemmeringen op voor de inrichting van het plangebied.
Afbeelding 5.2: Uitsnede risicokaart met de ligging van het plangebied ten opzichte van de risicovolle inrichtingen
Transport
Het niet-leiding gebonden transport van gevaarlijke stoffen in Goirle vindt plaats over de weg. In de gemeente is geen sprake van vervoer per spoor en vervoer over water.
Over de nabijgelegen A58 (op circa 400 meter afstand) worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Regeling basisnet volgt dat de A58 ter hoogte van het plangebied een maximale PR 10-6-contour heeft van 24 meter. Deze contour reikt niet tot het plangebied, het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmeringen. De voorgenomen ontwikkelingen veroorzaken, gezien de afstand tot de A58 (> 200 meter), geen toename van het groepsrisico. Het GR behoeft conform artikel 8, lid 1 van het Bevt geen nadere beschouwing.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. In en rond het plangebied liggen geen leidingen welke relevant zijn voor de externe veiligheid.
Vuurwerk
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Hierin zijn veiligheidsafstanden opgenomen, die moeten worden aangehouden tussen opslagplaatsen voor vuurwerk en kwetsbare objecten (zoals woningen, bedrijfsgebouwen, maar ook winkels, scholen en cafés). Bestaande vuurwerkbedrijven (inclusief detailhandel) kunnen positief worden bestemd, mits aan de veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare objecten wordt voldaan. Indien in een bestaande situatie niet wordt voldaan aan de geldende veiligheidsafstanden, dient een verandering in de inrichting te worden doorgevoerd, waardoor wel aan de veiligheidsafstand wordt voldaan, of dient het bedrijf te worden verplaatst. De veiligheidsafstanden worden gemeten vanaf de deuropening van de (buffer)bewaarplaats. Voor bedrijven waar niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, geldt een vaste afstand van 8 meter in de voorwaartse richting tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten.
Voor bedrijven die meer dan 10.000 kg opslaan, geldt een vaste afstand van 20 meter in voorwaartse richting, indien het uitsluitend verpakt consumentenvuurwerk betreft. Indien er (ook) sprake is van onverpakt vuurwerk, dient een grotere afstand te worden aangehouden, afhankelijk van de hoeveelheid vuurwerk in de bufferbewaarplaats (deze afstand kan oplopen tot 48 meter voorwaarts).
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die vuurwerk verkopen.
Groepsrisicoverantwoording
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Tevens dienen de maatregelen ter beperking van het groepsrisico te worden meegenomen. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio.
Verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de Bevi-inrichting Van Doorne's Transmissie en de Rijksweg A58. Het plangebied ligt binnen het toxisch invloedsgebied van deze risicobronnen. Onderstaand wordt achtereenvolgens ingegaan op de volgende aspecten:
Toxisch scenario
Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval een tank lek raakt en er een gaswolk ontstaat. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij een toxisch scenario zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Mogelijkheden voor de zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. De geprojecteerde ontwikkeling (woningbouw) voorziet niet in het langdurig verblijf van groepen beperkt zelfredzame personen.
Gerichte risicocommunicatie met bewoners (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het gewenste handelingssperspectief. Mensen op grotere afstand van de risicobron kunnen bij een tijdige waarschuwing het gebied op tijd ontvluchten (via de Boschring). Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. (Nieuwe) woningen worden beschouwd als geschikte schuillocatie. Belangrijk daarbij is dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden. Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
Mogelijkheden tot de voorbereiding van bestrijding van een ramp
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). De opkomsttijd van de brandweer bedraagt voor het plangebied minder dan twaalf minuten, daarmee wordt voldaan aan de opkomsttijd voor nieuwe woonfuncties conform het Dekkings- en spreidingsplan 2015-2019 (twaalf minuten).
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Goirle in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de risicobronnen is het standaardadvies 2016 van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant van toepassing. Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
Conclusie
Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling en de vaststelling van dit bestemmingsplan. Voldaan wordt aan de grenswaarde voor het PR en de planontwikkeling leidt niet tot een toename van het GR van de verschillende risicobronnen. Het GR is verantwoord en wordt geaccepteerd.
In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen en lopen tevens geen relevante straalpaden.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, industriële activiteit en railverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de invloed van de omliggende geluidbronnen te bepalen (Bijlage 1). Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies.
Onderzoek
Het nieuwbouwplan ligt in het noordwesten van Goirle in de wijk Boschkens-West. De locatie is opgedeeld in blokken (A t/m E). Voor de gebieden in het rode kader binnen afbeelding 5.3 is reeds een omgevingsvergunning verleend. Op deze locaties zijn (deels) al woningen gerealiseerd of zijn in aanbouw. Een onderzoek voor deze woningen en/of gebiedsdelen is niet nodig en is daarom niet in het geluidonderzoek betrokken. Het onderzoek richt zich op de volgende gebieden; de bouwvlakken aan de westkant van blokken C en D en blok E (woongebied).
Afbeelding 5.3: onderzochte deelgebieden geluidonderzoek
Wegverkeer
De nog niet ontwikkelde/vergunde locaties bevinden zich buiten de geluidzone van de A58 (600 m meter). De Rillaerse Baan, Kempenlaan en Droogdokkeneiland zijn wel relevant. Ten oosten van het nieuwbouwplan bevindt zich tevens de 30 km/uur weg de Boschring (niet zoneplichtig).
Rillaerse Baan
Voor deelgebied E is de Rillaerse Baan van invloed. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden in het zuiden van het woongebied. De geluidbelasting ten gevolge van deze weg bedraagt ten hoogste 54 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Kempenlaan & Droogdokkeneiland
De geluidbelasting ten gevolge van de Droogdokkeneiland en de Kempenlaan voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Boschring
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten hoogste 54 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt ten gevolge van de Boschring. De geluidbelasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wgh, maar lager dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wgh. Daarmee kan gesteld worden dat bij de nieuw te bouwen woningen sprake is van een aanvaardbaar woonen verblijfsklimaat, mits er wordt voldaan aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau.
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de Rillaerse Baan is onderzocht welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren.
Maatregelen
Er kan uitsluitend een hogere grenswaarde worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege een weg, onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Om de geluidbelasting vanwege een weg te beperken, kunnen de volgende maatregelen worden getroffen:
Bronmaatregelen
Op de Rillaerse Baan is reeds een bronmaatregel toegepast, namelijk de asfaltverharding SMA-NL8 G+. De geluidreductie van SMA-NL8 G+ ten opzichte van het referentiewegdek (DAB) bedraagt circa 2,5 dB (voor licht verkeer). De geluidoverschrijding op de Rillaerse Baan bedraagt ten hoogste 6 dB. Het toepassen van een meer geluidreducerende wegdekverharding zou niet voldoende zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Daarnaast vindt de overschrijding plaats op 5 woningen, waardoor een dusdanige maatregel niet in verhouding is met de (mogelijke) kosten voor een nog stiller wegdek.
Op de Rillaerse Baan bevindt zich ten zuiden van het woongebied de rotonde Rillaerse Baan-Kempenlaan. Op een rotonde is sprake van veel optrekkend en afremmend verkeer. Een type stil asfalt is niet bestand tegen dit soort wringende krachten. Het toepassen van stil asfalt is op een rotonde is derhalve niet doelmatig.
Overdrachtsmaatregelen
Om de geluidbelasting in het zuiden van het woongebied te verlagen kan langs de Rillaerse Baan een scherm geplaatst worden. Echter moet dit scherm dan ter hoogte van de rotonde worden geplaatst. Een scherm op deze locatie is echter vanuit stedenbouwkundig oogpunt en in het kader van de verkeersveiligheid (belemmering van zicht) niet gewenst. In deze situatie kan daarom gesteld worden dat een scherm niet doelmatig is.
Ontvangermaatregelen
Het binnenmilieu wordt beschermd door de eisen opgelegd vanuit het Bouwbesluit. De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB. Gelet op de voorgenomen samenstelling van de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuw te realiseren bebouwing, dient te worden beoordeeld of met de beoogde (bouw)materialen kan worden voldaan aan de aanvullende eis betreffende het ten hoogst toelaatbare binnenniveau voor woningen.
Hogere waarden
Indien maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van plangebied terug te brengen niet of beperkt mogelijk of doelmatig zijn, dient het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vast te stellen voor de woning(en) waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. In afbeelding 5.4 zijn bij een overschrijding de hoogste waarde per toetspunt weergegeven. In tabel 4 van (Bijlage 1) is de hogere waarde per toetspunt weergegeven. Deze waarden worden vastgesteld door het college.
Afbeelding 5.4: hogere waarden vanwege Rillaerse Baan (incl aftrek ex artikel 110g Wgh)
Gecumuleerde geluidbelasting
Om te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat bij een geluidgevoelige bestemming is het van belang dat wordt gekeken naar het akoestisch klimaat van alle geluidbronnen samen (cumulatie). Het plangebied is gelegen binnen de zone van verschillende wegverkeerbronnen.
Aangezien er sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is de cumulatieve geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. De cumulatieve geluidbelasting is van belang bij de toets aan het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt bij nieuwbouw dat het binnenniveau vanwege buitengeluid ten hoogste 33 dB mag bedragen. Tevens dient een nieuwbouwwoning te beschikken over een gevelwering van minimaal 20 dB. Op basis van de verleende hogere waarden wordt de geluidwering van de gevel bepaald om een binnenniveau van 33 dB te garanderen.
De cumulatieve geluidbelasting bedraagt bij op de zuidgevel van woningen direct langs de Rillaerse Baan ten hoogste 60 dB excl. aftrek ex artikel 110g Wgh. Voor deze woning zal een gevelwering van minimaal 27 dB nodig zijn om het binnenniveau van 33 dB te halen. De cumulatieve geluidbelasting op de oostgevel van woningen direct langs de Boschring bedraagt ten hoogste 59 dB excl. aftrek ex artikel 110g Wgh. Voor deze woning zal een gevelwering van minimaal 26 dB nodig zijn om het binnenniveau van 33 dB te halen.
Bij de woningen aan de westkant van blok E bedraagt de cumulatieve geluidbelasting ten hoogste 53 dB excl. aftrek ex artikel 110g Wgh. Met een standaard gevelwering van minimaal 20 dB wordt het binnenniveau van 33 dB gehaald. Hiermee kan worden gesteld dat er een aanvaardbaar akoestisch klimaat heerst bij de geluidgevoelige bestemmingen.
Voor alle woningen die in het plangebied worden gerealiseerd met een geluidbelasting boven de 53 dB voor wegverkeer exclusief correctie ex artikel 110g Wgh, wordt met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek onderzocht of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen.
Industrie
Het plangebied ligt niet in een zone/contour van een ingevolgde de Wgh gezoneerd industrieterrein. Ook zijn er in of in de directe omgeving van het plangebied geen nieuwe industrieën voorzien. In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van andere geluidhinderlijke inrichtingen die van invloed zijn op de ontwikkelingen binnen het plangebied.
Railverkeer
In de gemeente Goirle bevinden zich geen spoorwegen. Ook laat het bestemmingsplan geen nieuwe spoorwegen toe. Een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is niet aan de orde.
Conclusie
Vanuit het aspect akoestiek bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Het college zal hogere waarden vaststellen voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
Algemeen
Om de ontwikkeling van nieuwe functies mogelijk te maken, dient de luchtkwaliteit in beschouwing te worden genomen. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. Doel ervan is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging.
In de Regeling NIBM (niet in betekenende mate) is een lijst met categorieën opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Onderzoek
Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch mogelijk maken van een dermate laag aantal woningen, dat dit niet behoort tot een categorie van gevallen waarvoor een luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Het bestemmingsplan draagt derhalve “niet in betekende mate” bij aan een (verslechtering) van de luchtkwaliteit en kan op dit vlak dus onbelemmerd doorgang vinden.
Conclusie
Er bestaan voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmeringen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
Industriële geur
Het plangebied ligt niet binnen de invloedzone van bedrijven met geurhinder. Geurhinder van industriële bedrijvigheid vorm derhalve geen belemmering.
Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij ( 5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijke norm met een verordening. De gemeente Goirle heeft geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven in de vorm van veehouderijen. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen een geurcontour van een agrarisch bedrijf.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van agrarische bedrijven. Geurhinder van agrarische bedrijven vorm daarmee geen belemmering.
Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet -ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening- worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt dient te zijn voor de beoogde functie.
Onderzoek
Er is onderzoek (Bijlage 2) uitgevoerd met als doel om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) te onderzoeken en na te gaan of de locatie geschikt is voor de toekomstige functie (wonen met tuin). In 2011 is in het plangebied reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, maar omdat dit onderzoek gedateerd is, is voor de nog te bebouwen terreindelen opnieuw een onderzoek te worden uitgevoerd.
Bij het zintuiglijk onderzoek zijn slechts zeer lokaal sporadisch minimale hoeveelheden baksteen aangetroffen. Bij het chemisch onderzoek is in de ondergrond (leem) een licht verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond (>AW). In de overige monsters (zand) van de boven- en ondergrond is geen van de geanalyseerde parameters boven de achtergrondwaarde aangetoond.
In het grondwater zijn plaatselijk licht verhoogde concentraties aan barium en zink aangetoond. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Op basis van het onderhavig onderzoek kan de hypothese “onverdacht” voor de locatie gehandhaafd blijven en is de locatie geschikt voor de toekomstige functie 'wonen met tuin'.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de milieukwaliteit van de bodem op deze locatie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Algemeen
Ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er dient onderzocht te worden of het plan effect heeft op beschermde soorten of beschermde gebieden (Wet natuurbescherming; Wnb en Natuurnetwerk Brabant). Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties. Dit wordt gedaan op basis van een Natuurtoets.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Brabant (NNB, voorheen de Ecologische hoofdstructuur) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. De Wnb kent tevens een zogenaamde "externe werking", wat betekent dat ook projecten buiten beschermde gebieden vergunningplichtig kunnen zijn wanneer zij een negatief effect hebben op deze gebieden.
Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Binnen het plangebied is de bosschage in het oostelijke deel aangewezen als Natuurnetwerk Brabant (NNB) (zie figuur 5.5). Dit gehele bosgebied is aangewezen als het beheertype 'Droog bos met productie' (N16.01). Ook de Surfplas, ten westen van het plangebied, is aangewezen als Natuurnetwerk Brabant (NNB). Deze is aangewezen als beheertype 'N04.02 Zoete Plas'.
Figuur 5.5: ligging plangebied t.o.v. NNB (groen)
Natura 2000
Het plangebied is niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het “Regte Heide en Riels Laag”. Dit gebied bevindt zich op een afstand van circa 1,2 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het Natura 2000-gebied 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' bevindt zich op een afstand van circa 6 kilometer ten oosten van het plangebied (zie figuur 5.6). Beide Natura 2000-gebieden zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied.
Figuur 5.6: ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden
Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming vindt bescherming van soorten plaats via de Wet natuurbescherming. Deze wet bundelt de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. Ook is in deze wet opnieuw vastgesteld welke planten- en diersoorten in Nederland beschermd zijn. Belangrijkste consequentie van deze wet is dat ontheffing moet worden aangevraagd voor uitvoeringswerkzaamheden in de meest brede zin van het woord, als een soort of leefgebied van een beschermde soort door deze werkzaamheden kan worden aangetast. Voor ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied die negatieve effecten kunnen opleveren voor soorten uit de categorie 'streng beschermde soorten' is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, waarbij een uitgebreide toets geldt. Voor de categorie 'beschermde soorten' is een vrijstelling van toepassing, indien er gewerkt wordt volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Ontheffing voor deze soorten is alleen nodig voor werkzaamheden die anders dan voorheen worden uitgevoerd en voor grootschalige veranderingen.
Onderzoek
In het kader van de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 3) om te bepalen of er sprake is van aantasting van beschermde soorten en/of gebieden.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Brabant (NNB; voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden.
Natuurnetwerk Brabant
Bosgebied
Voor wat betreft de NNB is alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Binnen het plangebied is NNB aanwezig. Dit gebied is aangewezen als 'Droog bos met productie' (N16.01). Dit bosgebied blijft behouden. Er is van directe aantasting van de NNB dan geen sprake. Het plan maakt woningbouw mogelijk. Hierdoor zal binnen het plangebied een toename zijn in de uitstraling van geluid en licht. In de huidige situatie is al sprake van uitstraling van geluid en licht. Waardoor een beperkte toename in uitstraling niet leidt tot een toename in verstoring. Tevens is de noordzijde van het plangebied omgevormd tot NNB gebied met een ecologische verbindingsfunctie wat bijdraagt aan het functioneren van het NNB lokaal. In het totaal zal tevens geen sprake zijn van een indirecte aantasting van het Natuurnetwerk Brabant. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNB geen belemmeringen.
Surfplas
Aan de westzijde van het plangebied - ter plaatse van de te realiseren waterwoningen - geldt voor 2.003 m2 van het plangebied de 'Natuurnetwerk Brabant' op grond van de Verordening ruimte (zie figuur 5.7).
Figuur 5.7: aanduiding 'Natuurnetwerk Brabant' binnen plangebied (rode contour)
De Surfplas is binnen het NNB aangeduid als 'Zoete Plas'. Zoete plassen komen vooral voor in het lage deel van Nederland. Het gaat om grote en kleine wateren met voedselrijk, vrij helder, (vrijwel) stilstaand water, waarin waterplanten groeien en verlanding vanaf de oever plaatsvindt. De meeste van deze plassen - waaronder de Surfplas - hebben zulke steile oevers en zijn zo diep dat ze nauwelijks van ecologische betekenis zijn.
De aanwijzing van de gronden binnen het plangbebied als NNB komt naar alle waarschijnlijk voort uit de onnauwkeurigheid van de provinciale kaarten behorend bij de Verordening ruimte. Vanuit dit oogpunt wordt de provincie verzocht mee te werken aan de wijziging van de Verordening ruimte. Vanwege enerzijds de beperkte ecologische betekenis van de NNB-gronden binnen het plangebied alsmede het feit dat in het nu geldende bestemmingsplan 'Boschkens Surfplas' uit 2011 ook al een woonbestemming voor de gronden is opgenomen, wordt de provincie verzocht om de aanpassing van de Verordening ruimte. Omdat aan de noordzijde een deel van het plangebied in het verleden reeds is omgevormd tot NNB met een ecologische verbindingsfunctie is er per saldo sprake van een beter functionerend NNB op lokale schaal.
In bovenstaand kader is binnen dit bestemmingsplan voor de rood aangeduide gronden uit figuur 5.7 de aanduiding 'Overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen Natuur Netwerk Brabant' opgenomen.
Natura 2000
Het plangebied is niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het “Regte Heide en Riels Laag”. Dit gebied bevindt zich op een afstand van circa 1,2 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het Natura 2000-gebied 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' bevindt zich op een afstand van circa 6 kilometer ten oosten van het plangebied. Beide Natura 2000-gebieden zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied.
Op basis van de afstand tot het Natura 2000-gebied 'Regte Heide & Riels Laag' kunnen negatieve effecten als gevolg van veel verstoringsfactoren zoals verstoring door geluid, licht en trillingen op voorhand worden uitgesloten. Het plan dat woningbouw mogelijk maakt en een verkeersaantrekkende werking heeft, zal ook leiden tot een toename van de emissie van stikstof. Hiermee kan het voornemen leiden tot een bijdrage aan de stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten als gevolg van stikstof kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de bijdrage van het voornemen berekend te worden met AERIUS Calculator. Het stikstofonderzoek is opgenomen als Bijlage 4. De berekeningen zijn uitgevoerd met AERIUS Calculator, versie 2016L, voor het rekenjaar 2018. In de bijlagen bij het onderzoek zijn de uitgangspunten terug te vinden die in AERIUS zijn gehanteerd. Hierin is per wegvak aangegeven hoeveel extra motorvoertuigbewegingen zijn gehanteerd en wat de emissie is van de functies zelf. Uit de berekening komt naar voren dat de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied ‘Regte Heide & Riels Laag’ niet wordt overschreden. Op basis van de berekende bijdrage is voor dit project geen melding of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig.
Uit de berekening volgt dat er geen sprake is van een relevante bijdrage aan stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Het plan is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de effecten van stikstof op Natura 2000-gebieden.
Soortbescherming
Het onderzoek heeft aangetoond dat in het plangebied geen beschermde soorten voorkomen die negatieve effecten ondervinden en een belemmering vormen voor de herziening van het bestemmingsplan. Er dient tijdens de realisatiefase enkel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van (algemene) broedvogels op het plangebied.
Conclusie
Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Brabant
Vanwege de aanduiding NNB die ligt op een deel van de kavels van de waterwoningen wordt de provincie verzocht mee te werken aan een wijziging van de Verordening ruimte. De argumenten om hier medewerking aan te verlenen, zijn:
De NNB aan de westzijde van het plangebied (bosgebied) blijft onaangetast. Er is van directe aantasting van het NNB dan ook geen sprake. Per saldo is er geen sprake van een negatief effect op het NNB.
Natura 2000
Berekeningen hebben aangetoond dat er geen sprake is van significant negatieve gevolgen voor de omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van de planontwikkeling.
Soortbescherming
Vanuit de soortbescherming zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Het plan is vanuit de geldende natuurwetgeving uitvoerbaar.
Algemeen
Bij besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer ín lijn brengen 'van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder ander de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
Onderzoek
De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., zijnde "de aanleg , wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."
Vanuit de zogenaamde C-lijst geldt voor de ontwikkeling geen directe m.e.r.-plicht. De activiteit valt vanwege de omvang ervan eveneens buiten de D-lijst (D11.2), omdat de activiteit geen betrekking heeft op:
Een verplichting tot het opstellen van een (vorm)vast m.e.r. is niet aan de orde. Wel dient (vormvrij) gemotiveerd te worden dat er niet alsnog sprake is van belangrijk negatieve effecten op het milieu die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport (MER).
De effecten die het voornemen op de omgeving heeft zijn beperkt. De locatie ligt in bestaand stedelijk gebied en de verkeersaantrekkende werking van het voornemen is beperkt.
Op grond van de in dit kader van het onderhavige bestemmingsplan beschreven aspecten (zie vorige paragrafen) en het verschil tussen de daadwerkelijke activiteit in relatie tot de drempelwaarden waaruit een m.e.r.-beoordelingsplicht voortvloeit, wordt geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieueffecten optreden die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Voor het project is geen aanleiding om een MER op te stellen.
Conclusie
Vanuit de m.e.r. wet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan. De resultaten van het nog nader uit te voeren stikstofonderzoek worden later aan deze paragraaf toegevogd.
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
In het plangebied wordt het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer gevoerd door het Waterschap De Dommel. Dit bestemmingsplan betreft overigens alleen fase 5 van de totale ontwikkeling van het plan Boschkens. Het waterschap heeft zich schriftelijk akkoord verklaard (brief d.d. 21 oktober 2008, kenmerk U-08-09225) met het Regenwaterhuishoudingsplan (Boschkens West, Definitieve uitwerking regenwaterhuishouding; IT-leidingen met wadi's, brief Civil Support 16 juli 2008), waarvan de relevante aspecten zijn beschreven in deze waterparagraaf. De uitgangspunten van het plan zijn onveranderd ten opzichte van het bestemmingsplan van 2011 en de aanpassing waarvoor in 2015 een watervergunning is verleend. In het kader van de verplichte watertoets is in het kader van het bestemmingsplan 'Boschkens-Surfplas' uit 2011 overleg gevoerd met de waterbeheerder. Het waterschap zal voor onderhavig plan een wateradvies geven in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro.
Rijk en provincie
Het nationale en provinciale waterbeleid is beschreven in het Nationaal Waterplan en in het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021.
Nationaal Waterplan
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.
Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 18 december 2015, geeft de hoofdlijnen van het milieu- en waterbeleid in de provincie. Hoofddoelen van dit plan zijn:
Structuurvisie
De provincie gaat ervan uit dat de wateroverlast in de regionale watersystemen in 2015 aangepakt is waarbij de trits "vasthouden, bergen, afvoeren" als uitgangspunt geldt. Het vasthouden van het water vindt zoveel als mogelijk bovenstrooms op de hoger gelegen gebieden plaats in de zogenaamde brongebieden. Hier liggen kansen voor de koppeling met natuurontwikkeling en droogtebestrijding. Ook in de nabijheid van de grote steden liggen kansen voor het bovenstrooms vasthouden en bergen van het water. Hier liggen mogelijkheden voor de koppeling met bijzondere woon- en werkmilieus, de vergroting van het recreatief uitloopgebied en bestrijding van de verdroging in het omliggende landelijk gebied.
Waterschap De Dommel
Waterschap De Dommel is waterbeheerder in het plangebied en is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Het beleid van het waterschap is verwoord in de volgende documenten en wordt hierna kort besproken:
Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016 - 2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu- en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
De belangrijkste uitdagingen zijn:
Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl
Handreiking watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De initiatiefnemer verwoordt in een waterparagraaf zijn afweging van de waterhuishoudkundige aspecten. Het waterschap geeft hierover een wateradvies. De Handreiking watertoets, die door het waterschap De Dommel is opgesteld, is een middel om te komen tot een evenwichtige watertoets.
De handreiking is te vinden op de website van het waterschap www.dommel.nl
Keur
Een van de instrumenten van het waterschap om zijn taken uit te oefenen is de Keur. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder vergunning geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen, die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een vergunning bij het waterschap moet worden gevraagd.
Voor een aantal werkzaamheden is een vergunning vereist van het waterschap op grond van de Keur. Wanneer aan de bepalingen van de algemene regels van de Keur wordt voldaan, is geen vergunning vereist. Voorbeelden van situaties waarbij de Keur van toepassing is, zijn:
Gemeente
Verbreed gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019
Als antwoord op de zorgplicht voortkomend uit de Wet milieubeheer, is door de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019 (VGRP) vastgesteld. Doelstelling van het VGRP zijn:
De gemeente Goirle en waterpartners streven naar een integrale en duurzame benadering van het watersysteem en de afvalwaterketen. Hierbij wordt nadrukkelijk samenwerking tussen de ketenpartners gezocht. Integraliteit en samenwerking zijn hierbij geen doelen op zich, maar essentiële randvoorwaarden om kosten en kwetsbaarheid te verminderen en de kwaliteit en kennisuitwisseling te verbeteren.
Door klimaatverandering wordt het bestaande rioolstelsel steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Het blijven verruimen van de ondergrondse riolering is
geen optie, de afvoercapaciteit zal tijdens extreme neerslagomstandigheden niet toereikend zijn en het is bovendien te kostbaar. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden niet afgewenteld op het bestaande watersysteem en rioolstelsel.
Om droge voeten te houden en schade te voorkomen wordt ruimte gecreëerd in het groen, oppervlaktewater en/of de openbare ruimte. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater, aanpassing van waterpartijen en/of bovengrondse water regulerende constructies (bovengrondse waterslimme oplossingen). Indien doelmatig draagt de perceelseigenaar een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave. Afkoppelen is hierbij een van de middelen.
Nieuwe ontwikkelingen en reconstructies worden hydrologisch neutraal ingepast. Gestreefd wordt om de menselijke activiteiten zo veel mogelijk af te stemmen op de natuurlijke (grond)waterfluctuaties.
Verdeling verhard oppervlak
Het plangebied ligt tussen de stedelijke kernen van Goirle en Tilburg, aan de oostzijde van de surfplas. De locatie is momenteel deels bebouwd conform het bestemmingsplan 2011. De deelgebieden 5b, 5c en 5d zijn reeds bebouwd en dusdanig ingericht. Deelgebied 5a zijn de woningen gebouwd en bouwwegen aangelegd. Alleen fase 5e dient nog in zijn geheel te worden ontwikkeld. Als gevolg van deze ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe. Voor de toename van verhard oppervlak door deze ontwikkeling moet extra berging worden gecreëerd. In 2008 is met het Waterschap besproken dat de aangrenzende surfplas mag worden gebruikt om water vanuit het plangebied te bergen. Deze surfplas heeft veel meer capaciteit aan berging dan dat er benodigd is om het verhard oppervlak wat gerealiseerd wordt/is binnen het plangebied te compenseren. (zie uitleg onder "waterberging') Derhalve is in 2008 geen verdere bergingseis vanuit het waterschap geëist. (zie verslag d.d. 1 juli 2008) Wel is vanuit het waterschap in 2008 de wens uitgesproken om zoveel mogelijk water in het plangebied zichtbaar te maken en te infiltreren. Om deze wensen te realiseren,zijn in het plangebied conform het bestemmingsplan uit 2011 bergings- en infiltratievoorzieningen aangelegd in de vorm van wadi's en infiltratieriolen. In het gehele gebied zijn de rioleringen (fase 5e uitgezonderd) en wadi's gerealiseerd. De woningen en bouwwegen zijn inmiddels gerealiseerd. Alleen fase 5e dient nog deels ontwikkeld te worden.
Door de wijziging van het plan in fase 5e neemt het verhard oppervlak ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2011 toe. Het verhard oppervlak wat afwatert op de infiltratieriolen en wadi's neemt echter niet toe. Een groot deel van de wegverharding van fase 5e zal zo worden aangelegd dat regenwater afstroomt naar het aangrenzende groen (ruimschoots aanwezig) aan de westzijde en daar in de bodem infiltreert.
Bodem en grondwater
De maaiveldhoogte varieert tussen circa NAP +14,3 m in het noorden en NAP +16,5 m in het zuiden van het plangebied. De bodem bestaat ter plaatse uit zand.
De gemeente Goirle heeft in het vGRP ontwateringsnormen opgenomen voor nieuwbouw. De ontwateringsnorm voor woningen met kruipruimte bedraagt 0,7 m, voor tuinen en groenvoorzieningen 0,5 m, voor hoofdwegen 1,0 en voor secundaire wegen en woonstraten 0,7 m. Op basis van de beschikbare grondwatergegevens is de GHG in te schatten. Op basis van de beschikbare grondwatergegevens en de Bodemkaart van Nederland valt op te maken dat ter plaatse van het plangebied sprake is van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature meer dan 1,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,6 m beneden het maaiveld ligt. Daarmee is de ontwateringsdiepte in het plangebied voldoende.
Het plangebied is niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied gelegen (Provinciale Milieuverordening 2010).
Oppervlaktewater en watergangen
De locatie ligt in vrij afwaterend gebied. Dit betekent dat er geen gemalen nodig zijn om het water af te voeren. Ten westen van het plangebied ligt een surfplas. De surfplas is ontstaan door zandwinning in het verleden en heeft een hoogst gemeten waterpeil van NAP +12,25 m. De surfplas wordt gezien als retentievijver. De oppervlakte bedraagt 11,5 ha. Vanuit de surfplas is een overstort aanwezig op de noordelijk gelegen A-watergang NL19. De hoogte van de overstortdrempel bedraagt NAP +13,10 m. De bergingscapaciteit bedraagt derhalve 97.750 m3 (11,5 ha x 0,85m). De woningbouwlocatie ligt niet in het attentiegebied van een natte natuurparel (NNP). Dit betekent dat de ingrepen in de waterhuishouding binnen het plangebied niet hoeven te worden getoetst op mogelijke effecten op de NNP.
Afvalwater
De nieuwe riolering is en wordt aangelegd volgens de geldende richtlijnen. Voor nieuwe ontwikkelingsgebieden binnen de bebouwde kom betekent dit in principe een (verbeterd) gescheiden rioolsysteem. Bij kleinschalige in/uitbreidingen kan aansluiting op het bestaande (gemengde) systeem acceptabel zijn.
De vuilwaterafvoer bij de voorgenomen ontwikkeling wordt, gescheiden van de hemelwaterafvoer, aangesloten op het gemengd stelsel gelegen in de omgeving van het plangebied.
Hemelwater
Met de realisering van de ontwikkeling zal het verhard oppervlak worden vergroot. Deze toename in de hoeveelheid verharding dient gecompenseerd te worden in de vorm van extra berging. Bij nieuwe ontwikkelingen is, om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren, de trits "eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren" richtinggevend voor het waterbeheer. De bebouwing in het plangebied zal worden voorzien van een gescheiden rioolsysteem conform de "Handreiking omgaan met regenwater op verhard gebied". Het hemelwater wordt afgevoerd en geïnfiltreerd in de bodem. De toepassing van wadi's is een uitdrukkelijke wens van waterschap De Dommel. De uitgangspunten voor de werking van het waterhuishoudkundig systeem zijn gelijk aan die van het oude plan waarvoor in 2011 en 2015 door het waterschap vergunning is verleend.
In het Regenwaterhuishoudingsplan is bekeken waar hemelwater via een wadi kan infiltreren. In het ontwerp zijn wadi's toegepast op locaties waar dit mogelijk blijkt. Op locaties waar infiltratie via wadi's niet mogelijk blijkt, wordt het hemelwater geïnfiltreerd via infiltratieleidingen (IT-riolen). Binnen het plangebied voert de ontsluitingsweg (Boschring) het hemelwater oppervlakkig af naar wadi's. De westelijke woonstraat van fase 5e voert het hemelwater rechtsreeks naar de naastgelegen groenzone af. De andere woonstraten en de woningen voeren het hemelwater af naar de infiltratieleidingen. De wadi's doen ook dienst als overstort van de IT-riolen, indien deze de hoeveelheid water niet meer kunnen verwerken.
De infiltratieleidingen zijn gerealiseerd onder nagenoeg alle wegen. De wadi's zijn en worden verspreid in en rondom het plangebied aangelegd.
Door het hemelwater te infiltreren, wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. De infiltratievoorzieningen zijn ontworpen voor de woningbouwontwikkeling als geheel. De infiltratieleidingen hebben interne overstortdrempels om de berging van de leidingen maximaal te benutten. Aan de zuidwestzijde van het plangebied wordt een overstort (van de infiltratieleiding) naar de surfplas gerealiseerd. Afvoer van regenwater op de plas vindt pas plaats wanneer het systeem van IT-riolen en wadi's niet meer afdoende is. Er wordt dan ook geen hemelwater rechtstreeks op de surfplas afgewaterd. Uitzondering daarop zijn kleine uiteinden van de twee zogenaamde groene vingers gelegen tussen de waterwoningen. Het betreft dan het gedeelte tussen de plas en de weg waarin een IT-riool is gelegen. Overigens heeft de surfplas een grote bergingscapaciteit en mag deze voor het plangebied benut worden zoals eerder met het waterschap is overeengekomen. Met de surfplas wordt de berging voor het plan ruimschoots gewaarborgd (zie "Oppervlaktewater en watergangen") De berging in de gerealiseerde wadi's en IT-riolen is extra om de wens van het waterschap zoveel mogelijk water binnen het plan zichtbaar vast te houden en te infiltreren.
Door Ingenieursbureau Moons is een controleberekening uitgevoerd ("Controleberekening riolering (actualisatie, Boschkens-West Goirle, projectnr. 15MB10046, rapportnummer 09-10486-JV d.d. 13-05-2015"). Deze berekening is door de ongewijzigde uitgangspunten nog steeds van toepassing. Doordat de westelijke rijbaan van fase 5e zal afwateren op het naastgelegen groen en niet op de IT-riolen en wadi's, heeft de wijziging van het plan van fase 5e geen invloed op de berekening.
Waterberging
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op fase 5 van het plan Boschkens West. Waterhuishoudkundig dienen de fases 4,5 en 6 echter gezamenlijk bekeken te worden, omdat de waterbergingen onderling met elkaar in verbinding staan (zie Bijlage 5 Waterhuishouding Boschkens). Voor de berekening van de benodigde berging voor het plan waarvoor in 2015 een vergunning is verleend door het Waterschap is uitgegaan van een bui van 35,7 mm. Ten opzichte van het oude bestemmingsplan is de hoeveelheid verhard oppervlak wat afwatert op de IT-riolen en wadi's niet toegenomen. De westelijke rijbaan van fase 5e zal direct op de naastgelegen groenzone afwateren. De andere fases zijn onveranderd ten opzichte van het oude bestemmingsplan. De hoeveelheid beschikbare berging is ongewijzigd ten opzichte van het oude plan en reeds gerealiseerd (uitgezonder de riolering van fase 5e). Overigens heeft de surfplas een grote bergingscapaciteit en mag deze voor het plangebied benut worden zoals eerder met het waterschap is overeengekomen. Met de surfplas wordt de berging voor het plan ruimschoots gewaarborgd (zie "Oppervlaktewater en watergangen") Daarnaast is het stelsel met een rekenmodel van Mouse doorgerekend met een controlebui van T=100 + 10%. Daaruit is te concluderen dat er geen wateroverlast optreedt bij deze bui.
Conclusie
De waterparagraaf is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan het waterschap.
De wijziging van het bestemmingsplan betreft voor fase 5 een kleine wijziging. Doordat een deel van de verharding van fase 5e niet wordt aangesloten op de IT-riolen en wadi's, maar afwatert op de naastgelegen ruimschoots voorhande zijnde groenzone is er geen toename van verhard oppervlak door de planwijziging. Binnen het nieuwe plan is net zoals in het oude goedgekeurde plan ruim voldoende berging aanwezig in de vorm van wadi's, infiltratieriolen en de naastgelegen surfplas. De wens van het waterschap om zoveel mogelijk water zichtbaar te infiltreren zoals afgesproken en goedgekeurd voor het oude plan wordt ook door deze wijziging gerealiseerd. De daarvoor bedachte wadi's en infiltratieriolen zijn reeds gerealiseerd (uitgezonderd riool fase 5e).
Het plan zorgt door toename van verhard oppervlak niet voor wateroverlast zowel binnen als buiten het plangebied. Door infiltratie binnen het plangebied wordt verdroging zoveel mogelijk voorkomen. Het plan heeft een apart afvalwatersysteem waardoor regenwater de afvalwaterzuivering niet onnodig belast.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels, Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen over de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Als gebruikte begrippen niet in artikel 1 voorkomen dan geldt de uitleg/interpretatie die daaraan in het dagelijkse taalgebruik wordt gegeven.
Wijze van meten
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De standaardopbouw van de bestemmingsregels conform de SVBP bestaat uit:
Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken. In voorliggend bestemmingsplan zijn de hierna te noemen bestemmingen opgenomen:
Bos
Het bosgebied is bestemd tot Bos. Om ervoor te zorgen dat het bos behouden blijft, is voorzien in een specifieke gebruiksregel opgenomen dat paden mogen worden aangelegd maar dat de daar voorkomende waarden behouden dienen te blijven.
Groen
Structurele groene gebieden in het plangebied hebben deze bestemming gekregen. Daarnaast zijn ook in-, uitritten, voet- en rijwielpaden, nutsvoorzieningen, bermen en bermsloten, evenementen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, vijvers en watergangen, hondenuitlaatplaatsen en hondentoiletten, speelvoorzieningen, voorwerpen van beeldende kunst en straatmeubilair toegestaan. Binnen de bestemming mogen bouwwerken worden gebouwd en tevens zijn kleine gebouwtjes toegestaan.
Natuur
De zone aan de noordzijde van het plangebied zal, als onderdeel van een grote ecologische zone, tot natuur worden ontwikkeld. In dit bestemmingsplan zijn de aansluitende gronden van de ecologische zone opgenomen. De leggerwatergang de Katsbogten is op de verbeelding met een aanduiding weergegeven.
Om de natuurwaarden ter plaatse te kunnen waarborgen, zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten en is voor de aanleg van fietspaden een specifieke gebruiksregel opgenomen. Hierdoor blijven de natuurwaarden gewaarborgd.
Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied
Wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en met een 30 km/h-regime zijn bestemd tot 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Andere wegen hebben de bestemming 'Verkeer'. Het verschil tussen de twee bestemmingen is vooral gelegen in het feit dat de gronden met de bestemming 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden' tevens een verblijfsfunctie hebben en dat daarom ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, parkeerplaatsen, rijwielstalvoorzieningen en beeldende kunst zijn toegestaan. Binnen deze bestemmingen zijn evenementen niet toegestaan.
Water
De Surfplas is bestemd tot Water. Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van waterbouwkundige kunstwerken, zoals duikers, bruggen en stuwen.
Wonen en woongebied
De bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' zijn toegekend aan gronden waarop het wonen de hoofdfunctie is. Binnen beide bestemmingen zijn in totaal maximaal 192 woningen toegestaan.
De bestemming 'Wonen' geldt voor de deelgebieden A tot en met D, waarvoor de bouwplannen al vergevorderd zijn. Binnen de bestemming zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen (woningen) opgericht mogen worden. Tevens is aangegeven waar bijgebouwen zijn toegestaan. Deze zijn toegestaan binnen het bouwvlak alsmede binnen de aanduiding 'bijgebouwen'. Op de verbeelding is aangegeven waar welke typen woningen zijn toegestaan en welke bouwhoogten daarvoor gelden.
De bestemming 'Woongebied' is toegekend aan gronden waarop het wonen en openbaar gebied zijn beoogd, maar waarvoor de exacte bouwplannen nog onvoldoende duidelijk zijn. Het gaat om het meest zuidelijke woonveld (deelgebied E). Het betreft een flexibele bestemming waarbinnen ook verkeersvoorzieningen, speel-, groen- en nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogelijk zijn. Daarnaast zijn in de woning en in bijgebouwen onder voorwaarden aan huis verbonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte nevenfunctie toegestaan.
Dit hoofdstuk bevat artikelen, waarin bepalingen zijn opgenomen die gelden voor het gehele plangebied, te weten de anti-dubbeltelbepaling, algemeen geldende bouw-, gebruiks-, procedure-, afwijkings- en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
Deze regels bevatten een regeling voor een beperkte overschrijding van bouwgrenzen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor de ruimte tussen bouwwerken. Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen, indien het bestemmingsplan dat toestaat, als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning hiervan afwijken, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een opening in de zijgevel van het gebouw.
Algemene gebruiksregels
Deze regels bevatten de voor het plan geldende algemene gebruiksbepalingen voor wat betreft strijdig gebruik en parkeerregels. Hierin is onder meer geborgd dat het gebruik van de gronden voor de bestemming 'Woongebied' verboden is zo lang er geen oeverzwaluwwand is gerealiseerd binnen de bestemmingen 'water' en/of 'groen'.
Algemene aanduidingsregels
Voor de gronden waar de aanduiding 'Natuurnetwerk Brabant' dient te komen vervallen, is de aanduiding 'Overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen Natuur Netwerk Brabant'opgenomen.
Algemene procedureregels
Deze regels bevatten de algemene proceduregels die burgemeester en wethouders in acht moeten nemen bij het nemen van een besluit omtrent een nadere eis overeenkomstig een in het plan opgenomen regeling.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het corrigeren van de bestemmingsgrenzen ten behoeve van een praktische uitvoering van het plan. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen ten aanzien van de wettelijke regels.
Overige regels
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Gebruik dat strijdig was met het vorige bestemmingsplan blijft strijdig. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds worden gehandhaafd. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal. Het overgangsrecht volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening, dat verplicht (artikel 3.2.1) tot het opnemen van een standaard overgangsregel voor bouwwerken (artikel 3.2.1) en gebruik (artikel 3.2.2).
Slotregel
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom de grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.
Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van de kosten bij de grondexploitatie. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet een expliciet besluit worden genomen dat het niet noodzakelijk is om een exploitatieplan vast te stellen. Met de ontwikkelaar wordt een privaatrechtelijke overeenkomst een een planschadeverhaalovereenkomst gesloten. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.
Van het gevoerde vooroverleg is een eindverslag opgesteld dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.