Plan: | Boschkens fase 6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0785.BP2011005Boschkens-vg01 |
De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, die waardevolle natuurgebieden beschermt, en de Flora- en faunawet, die soorten beschermt. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 kent tevens een zogenaamde 'externe werking', wat betekent dat ook projecten buiten beschermde gebieden vergunningplichtig kunnen zijn wanneer zij een negatief effect hebben op deze gebieden. Gezien de aard en de omvang van de voorgestane ontwikkelingen en de afstand van circa 1,5 km ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag is het niet aannemelijk dat het plan negatieve effecten heeft op natuurgebieden. Er is geen vergunning vereist op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken. In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de natuurzone langs de Katsbogte begrensd als EHS. De ecologische verbindingszone ligt deels op grondgebied van de gemeente Tilburg (opgenomen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Tradepark 58 2012') en deels op het grondgebied van de gemeente Goirle. De ecologische verbindingszone is in onderhavig bestemmingsplan bestemd tot 'Natuur'. Ten behoeve van de realisering van de ecologische verbindingszone heeft Buro Lubbers in opdracht van de gemeenten Tilburg en Goirle de totaalvisie 'Natuurzones T58-Boschkens' ontwikkeld en vervolgens per deelgebied (waaronder de ecologische verbindingszone die in onderhavig bestemmingsplan is opgenomen) uitgewerkt tot een definitief ontwerp. De ecologische verbindingszone is eigendom van de gemeente Goirle en zal ook door de gemeente worden gerealiseerd en beheerd. Daarvoor zijn in de grondexploitatie financiële middelen gereserveerd waarmee de realisering en het beheer zijn geborgd.
Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming vindt bescherming van soorten plaats via de Flora- en faunawet, die op 1 april 2002 in werking is getreden. Deze wet bundelt de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. Ook is in deze wet opnieuw vastgesteld welke planten- en diersoorten in Nederland beschermd zijn. Belangrijkste consequentie van deze wet is dat ontheffing moet worden aangevraagd voor uitvoeringswerkzaamheden in de meest brede zin van het woord, als een soort of leefgebied van een beschermde soort door deze werkzaamheden kan worden aangetast. De Flora- en faunawet onderscheidt drie categorieën beschermde soorten. In navolgende tabel zijn deze categorieën uiteengezet.
Vogelsoorten zijn niet in de verschillende tabellen van de Flora- en faunawet opgenomen. Alle vogelsoorten genieten in Nederland een gelijke bescherming. Samengevat kan worden geconcludeerd dat voor de meeste situaties thans een vrijstelling geldt. Voor bepaalde typen werkzaamheden geldt een vrijstelling als men handelt volgens een door de Minister goedgekeurde gedragscode. In specifieke gevallen moet een ontheffing worden aangevraagd. Voor ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied die negatieve effecten kunnen opleveren voor soorten uit de eerste categorie (streng beschermde soorten) is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, waarbij een uitgebreide toets geldt. Voor de tweede categorie soorten (beschermde soorten) is een vrijstelling van toepassing, indien er gewerkt wordt volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Ontheffing voor deze soorten is alleen nodig voor werkzaamheden die anders dan voorheen worden uitgevoerd en voor grootschalige veranderingen.
In 2012 is door Ecologisch Adviesbureau Cools een gedetailleerd jaarrondonderzoek uitgevoerd naar beschermde en bedreigde planten- en diersoorten binnen het plangebied. De resultaten hiervan staan in het rapport 'Onderzoek naar beschermde soorten in plangebied Boschkens fase 6' van oktober 2012, dat in de separate bijlagen is opgenomen.
Tabel 1: algemene soorten.
Van de volgende soorten, die behoren tot tabel 1, is de aanwezigheid binnen het plangebied in 2012 vastgesteld: konijn, haas, mol, vos, ree, bastaardkikker, bruine kikker en koningsvaren. Andere diersoorten van tabel 1 die binnen het plangebied zeer waarschijnlijk tot mogelijk zullen voorkomen zijn de bosmuis, rosse woelmuis, veldmuis, huisspitsmuis, egel, hermelijn, wezel en gewone pad. Aangenomen mag worden dat de genoemde muizensoorten zich binnen het plangebied ook voortplanten, dit geldt mogelijk ook voor de minder algemene egel. Door de geplande herinrichting zullen de vaste verblijfplaatsen, foerageer- en/of rustgebieden van de meeste genoemde soorten niet tot slechts voor een klein deel (tijdelijk) verdwijnen. Het leefgebied voor de haas ten noorden en westen van het golfterrein zal geheel verdwijnen. Door de inrichting van de ecologische verbindingzone langs de Katsbogte ontstaat er een extra (geschikt) leefgebied voor de genoemde amfibiesoorten en diverse zoogdiersoorten, waaronder de egel, vos, hermelijn en wezel.
Tabel 2: overige soorten.
Van de soorten die behoren tot tabel 2 is binnen het plangebied de eekhoorn (tamelijk) regelmatig waargenomen. Tijdens het onderzoek zijn geen nesten van de eekhoorn waargenomen. Het bosgebied binnen het plangebied wordt door de eekhoorn dan ook zeer waarschijnlijk alleen gebruikt als foerageergebied. Doordat het bosgebied waar de eekhoorn foerageert niet zal verdwijnen, ontstaan er ook geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de eekhoorn.
Tabel 3: soorten, genoemd in Bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn.
Vinpootsalamander en kamsalamander.
In de poel in het zuidwesten van het plangebied komt een (tamelijk) kleine populatie van de vinpootsalamander voor. De kamsalamander is voor het laatste in 2007 met één volwassen exemplaar waargenomen. Ondanks het feit dat de kamsalamander in 2012 niet is waargenomen bestaat nog altijd de mogelijkheid dat er een zeer kleine populatie van de kamsalamander in de poel aanwezig is. De betreffende poel ligt in het bosgebied en zal blijven bestaan.
Vleermuizen.
Volgens het uitgevoerde onderzoek foerageren er 5 vleermuissoorten in het plangebied, vooral voor de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger is het plangebied een belangrijk voedselgebied. In beduidend mindere mate geldt dit voor de rosse vleermuis en de gewone of bruine grootoorvleermuis. Voor de watervleermuis heeft het plangebied geen betekenis als foerageergebied. Aangezien het bosgebied niet zal worden aangetast maar zelfs aan de westrand zal worden versterkt, verdwijnt het foerageergebied voor vleermuizen niet voor wat betreft dit deel van het plangebied. Ook de bomenrij ten westen en noorden van de huidige golfbaan zullen behouden blijven en hierdoor ook het foerageergebied voor vleermuizen. De ecologische verbindingszone langs de Katsbogte zal na inrichting een geschikt foerageergebied zijn voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en mogelijk ook voor de rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis. Na herinrichting zal het plangebied nog altijd een belangrijk foerageergebied zijn voor vleermuizen. Door de inrichting van de ecologische verbindingszone langs de Katsbogte zullen de foerageergebieden voor vleermuizen alleen maar in omvang en kwaliteit toenemen. In het plangebied komen geen bomen of gebouwen voor die momenteel fungeren als vaste verblijfplaats of paarverblijf voor vleermuizen. Aangezien de bomen in het bosgebied en de bomenrijen ten westen en noorden van de golfbaan behouden blijven, kunnen er op termijn wel vaste verblijfplaatsen en/of paarverblijven ontstaan binnen het plangebied. Ondanks de aanwezigheid van geschikte lijnvormige elementen (=bomenrijen aan de west- en noordzijde van de golfbaan) zijn er binnen het plangebied ook geen vaste vliegroutes van vleermuizen aanwezig. De kans dat er in de toekomst nog vaste vliegroutes kunnen voorkomen is sterk afhankelijk in hoeverre de lijnvormige elementen blijven bestaan en in welke mate verstoring door licht kan worden beperkt. Daarnaast moet er ook een verbinding zijn met lijnvormige elementen dan wel vaste verblijfplaatsen/foerageergebieden buiten het plangebied.
Vogels.
Van de vogelsoorten die behoren tot de 'Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' van de Flora- en faunawet, zijn er binnen het plangebied territoria waargenomen van 11 soorten.
Broedvogels categorie 4.
Van deze soorten zijn binnen/nabij het plangebied twee nesten waargenomen van de buizerd. Door de geplande herinrichting zullen de nesten niet verdwijnen. Op termijn wordt wel verwacht dat de nesten zullen worden verlaten. Enerzijds doordat de omgeving van de nesten onveiliger en onrustiger wordt door de toename van geluid en licht vanuit de toekomstige woongebieden en anderzijds omdat foerageergebied in de omgeving van de nesten door de toekomstige woongebieden nagenoeg geheel zal verdwijnen.
Broedvogels categorie 5.
Van deze categorie zijn binnen/nabij het plangebied territoria waargenomen van de ekster, zwarte kraai, koolmees, pimpelmees, groene specht, grote bonte specht, bosuil, boomklever, boomkruiper en gekraagde roodstaart. De territoria bevinden zich binnen bosgebied dat ook in de toekomst aanwezig zal blijven. Voor de pimpelmees, zwarte kraai en ekster bevindt zich één territorium en/of nest in een bosje in een bomenrij aan de westzijde van het plangebied. In de toekomst zullen ook deze elementen blijven bestaan en hiermee nagenoeg zeker ook de territoria van de genoemde vogelsoorten. Overigens heeft een eventueel verdwijnen van territoria van de ekster, zwarte kraai en pimpelmees binnen deze elementen op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze vogelsoorten aangezien elders binnen en nabij het plangebied nog ruim voldoende broedgelegenheden aanwezig zijn. Nesten en territoria van de ekster, zwarte kraai, pimpelmees en ook de koolmees komen in de omgeving dan ook regelmatig voor. Dit geldt echter niet voor de groene specht, grote bonte specht, bosuil, boomklever, boomkruiper en gekraagde roodstaart. Het aantal broedplaatsen van deze soorten in de omgeving van het plangebied varieert van tamelijk hoog (boomkruiper, boomklever en mogelijk ook de grote bonte specht) tot tamelijk tot zeer laag (groene specht, bosuil en gekraagde roodstaart). Door de toename van geluid en licht vanuit de toekomstige woonwijken bestaat de mogelijkheid dat de meer verstoringsgevoelige soorten (in bijzonder bosuil, groene specht en grote bonte specht) ook hun territoria binnen het bosgebied zullen verlaten, hetgeen wel negatieve effecten zal hebben voor de lokale populaties maar niet zal leiden tot een totale verdwijning van deze broedvogelsoorten op lokaal niveau.
Overige bijzondere broedvogelsoorten.
De territoria van de overige bijzondere vogelsoorten bevinden zich in het bestaande bosgebied (kuifmees) dan wel in de toekomstige ecologische verbindingszone aan weerszijden van de Katsbogte (grasmus en roodborsttapuit). Aangezien de ecologische verbindingszone wordt ingericht met natte biotopen zullen de territoria van de grasmus en de roodborsttapuit verdwijnen. In de omgeving van het plangebied is in ieder geval voor de grasmus nog (tamelijk) voldoende alternatief broedbiotoop aanwezig, dit geldt niet voor de roodborsttapuit.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven zullen er door de geplande herinrichting geen leefgebieden van streng beschermde diersoorten (vleermuizen, kamsalamander, vinpootsalamander) verdwijnen dan wel worden aangetast. Door de geplande herinrichting en activiteiten zal de gunstige staat van instandhouding van deze soorten dan ook niet in gevaar komen en is compensatie niet noodzakelijk.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten dient het beste plaats te vinden vanaf half september tot uiterlijk begin maart. Na half september kunnen de houtduif en de Turkse tortel eventueel nog bezig zijn met hun broedproces. Voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd dient dan ook een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen. Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.
Amfibieën en grondgebonden zoogdieren die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied binnen of nabij het werkgebied.
Conclusie
Natura 2000.
Er is geen vergunning vereist op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
Flora- en faunawet.
Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de geplande activiteiten en herinrichting zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de zorgplicht van de Flora- en faunawet en buiten de genoemde broedperiode (begin maart - half september) van vogels.