direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Gasthuiswaard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0779.092-VS01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarisch bedrijf
  • b. paardenhouderij;
  • c. bedrijfswoning;
  • d. landschappelijke waarden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en conform de in 3.1.2opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a Paardenhouderij

Een paardenhouderij is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" en in de vorm van een productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderij. De gebruiksgerichte paardenhouderij is uitsluitend toegestaan als nevenactiviteit waarbij de gebruiksvloeroppervlakte niet groter mag zijn dan de bestaande gebruiksvloeroppervlakte.

b Bedrijfswoning

Ten behoeve van het grondgebonden agrarische bedrijf als bedoeld onder a, is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

c Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

  • 1. ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit;
  • 2. het mag enkel gaan om detailhandel in op het eigen bedrijf geproduceerde producten en gewassen;
  • 3. maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend;
  • 4. de activiteit vindt uitsluitend plaats in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van de functie is niet toegestaan.
d Inpandige statische opslag

Bij het agrarisch bedrijf is inpandige statische opslag toegestaan als nevenactiviteit, tot een maximale vloeroppervlakte van 400 m2. Inpandige statische opslag is niet toegestaan in kassen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak;

3.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13 m.
3.2.4 Bedrijfswoning, bijgebouwen en aan- en uitbouwen
  • a. Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
    • 3. de inhoud van de bedrijfswoning (met inbegrip van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer bedragen dan 750 m³, tenzij het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum geldt.
  • b. Voor vrijstaande bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte per woning mag niet meer bedragen dan 80 m²;
    • 2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van silo's mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • b. de bouwhoogte van erfscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, binnen het bouwvlak, niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen buiten het bouwvlak uitsluitend worden opgericht ten behoeve van het agrarisch grondgebruik. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;
    • 2. het oprichten van sleufsilo's, mestsilo's en dergelijke aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorziening buiten bouwvlak' de bestaande voorziening ter plaatse is toegestaan;
    • 3. overkappingen niet zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning gebouwen

Het bevoegd gezag kan in aanvulling op het bepaalde in artikel 23, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 teneinde het bouwen van kleine gebouwen, zoals melkstallen en schuilgelegenheden voor vee toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m²;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de afstand van de bebouwing tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 10 m.
3.3.2 Omgevingsvergunning hogere erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5 onder d sub 1 teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding "bouwvlak" een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  • b. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. een staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" en behoudens het bepaalde in 3.1.2 onder d;
  • c. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  • d. detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1.2 onder c;
  • e. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
  • f. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • g. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  • h. het bewonen van bedrijfsruimten en bijgebouwen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder e en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg. Omtrent de medische noodzaak wordt hiertoe advies ingewonnen bij een indicatie-orgaan;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, waarbij ten behoeve van mantelzorg niet meer dan 80 m2 mag worden gebruikt;
  • e. de omgevingsvergunning bevat de naam van de zorgbehoevende(n), de naam van de zorgverlener(s) en de aanwijzing van het bijgebouw dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging t.b.v. vergroting/ vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding "bouwvlak", mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;
  • b. voor grondgebonden agrarische bedrijven (inclusief productiegerichte paardenhouderijen) en gemengde bedrijven, niet zijnde de intensieve veehouderijtak, is vergroting tot een omvang van 1,5 ha toegestaan;
    - een verdere vergroting naar maximaal 2 ha kan voor deze bedrijven worden toegestaan, nadat advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen is ingewonnen over punt b;
  • c. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overgelegd;
  • d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;
  • e. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; bij verruiming wordt hieromtrent advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);
  • g. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Indien deze bestaat uit een beplantingsstrook dan dient deze uit voornamelijk streekeigen soorten te bestaan;
  • h. uit archeologisch onderzoek moet naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn gebleken dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.