HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Bedrijf - 1 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Bedrijf-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: de uitoefening van licht-industriële en aanverwante bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2 voor zover die voorkomen in de bij deze planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van: geluidzoneringsplichtige bedrijven; risicovolle bedrijven (Bevi); de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijk gesteld met bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2, met uitzondering van: geluidzoneringsplichtige bedrijven; risicovolle bedrijven; c. garagebedrijven met showroom; d. groothandel in de categorie 1 en 2 voor zover die voorkomen in de bij deze planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten; e. persoonlijke dienstverlening; f. zakelijke dienstverlening; g. (para)medische dienstverlening; h. ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen', tevens voor een woning, niet zijnde een bedrijfswoning; Alsmede voor (bijbehorende): i. parkeervoorzieningen en overige verhardingen; j. tuinen en andere groenvoorzieningen; k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; l. nutsvoorzieningen. 3.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 3.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 3.2.1 Bedrijfsgebouwen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels: a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht; b. het bebouwde oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70%; c. de maximale bouwhoogte bedraagt 10,00 m; d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 m. 3.2.2 Woningen met aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen Alleen ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' is tevens een woning, niet zijnde een bedrijfswoning toegestaan en gelden de volgende regels: a. per functieaanduiding is slechts één woning toegestaan; b. de woning dient binnen de functieaanduiding te worden opgericht; c. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³; d. de bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal 10,00 m; e. bij een woning mogen aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen worden gebouwd; f. bijgebouwen dienen minimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden gebouwd; g. bij elke woning bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen maximaal 50 m²; h. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw bedraagt maximaal 0,30 m boven de eerste bouwlaag van de woning; i. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 m, respectievelijk 5,50 m; j. bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd. 3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevel(lijn) van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 m; de bouwhoogte van een erfafscheiding elders op het bouwperceel bedraagt maximaal 2,00 m; de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 3,00 m; de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten bedraagt maximaal 6,00 m; de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 3.3 Specifieke gebruiksregels Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 3.1 , wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel. 3.4 Afwijking van de gebruiksregels 3.4.1 Afwijking Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3 sub a. voor het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van ondergeschikte detailhandel, met dien verstande dat: 1. er is sprake van detailhandel gerelateerd aan de bestemming in de vorm van productiegebonden detailhandel of als nevenactiviteit bij een groothandel; 2. de detailhandel ondergeschikt is aan de bedrijfsactiviteit; 3. burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ten aanzien van de omvang van het verkoopvloeroppervlak; 4. ten behoeve van detailhandel dient te zijn of te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. 3.4.2 Procedure De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. Artikel 4 Bedrijf - 2 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Bedrijf-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: de uitoefening van licht-industriële en aanverwante bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 tot en met 3.2. voor zover die voorkomen in de bij deze planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van: geluidzoneringsplichtige bedrijven; risicovolle bedrijven (Bevi); de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijk gesteld met bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 tot en met 3.1 met uitzondering van: geluidzoneringsplichtige bedrijven; risicovolle bedrijven (Bevi); garagebedrijven met showroom; groothandel in de categorie 1 tot en met 3.1. voor zover die voorkomen in de bij deze planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten; zakelijke dienstverlening; bedrijfswoningen alleen ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning'; woningen niet zijnde bedrijfswoningen, alleen ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen'; zelfstandige detailhandel alleen ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel'; een molen ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-molen'; Alsmede voor (bijbehorende): parkeervoorzieningen en overige verhardingen; tuinen en andere groenvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; nutsvoorzieningen. 4.2 Bouwregels 4.2.1 Bedrijfsgebouwen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels: a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht; b. het bebouwde oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70%; c. de maximale bouwhoogte bedraagt 10,00 m; d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 m. 4.2.2 Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen Alleen ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' mag één bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. per functieaanduiding mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd; b. de bedrijfswoning dient binnen de oppervlakte van de aangegeven functieaanduiding te worden opgericht; c. het bouwpercentage genoemd in artikel 4.2.1 lid b. dient in acht genomen te worden; d. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³; e. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 10,00 m; f. bij elke bedrijfswoning mogen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen ten behoeve van de woning worden gebouwd; g. aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen dienen minimaal 3,00 m achter het (verlengde van) de voorgevel(lijn) van de woning te worden gebouwd; h. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²; i. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 m, respectievelijk 5,50 m; j. de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt maximaal 0,30 meter boven de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning; k. aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd. 4.2.3 Woningen met aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen Alleen ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' is tevens een woning, niet zijnde een bedrijfswoning toegestaan en gelden de volgende regels: per functieaanduiding is slechts één woning toegestaan; de woning dient binnen de functieaanduiding te worden opgericht; de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³; de bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal 10,00 m; bij de woning mogen aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen worden gebouwd; de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²; aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen dienenminimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden gebouwd; de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw bedraagt maximaal 0,30 m boven de eerste bouwlaag van de woning; de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 5,50 m; aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd. 4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevel(lijn) van een hoofdgebouw en een bedrijfswoning bedraagt maximaal 1,00 m; c. de bouwhoogte van een erfafscheiding elders op het bouwperceel bedraagt maximaal 2,00 m; d. de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 3,00 m; e. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten bedraagt maximaal 6,00 m; f. de bouwhoogte van een silo bedraagt maximaal 12,00 m; de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 4.3 Specifieke gebruiksregels Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 4.1 wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van gronden en bouwwerken (met uitzondering van de gronden met de functieaanduiding 'detailhandel') voor detailhandel. 4.4 Afwijking van de gebruiksregels Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3 sub a. voor het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van ondergeschikte detailhandel, met dien verstande dat: er is sprake van detailhandel gerelateerd aan de bestemming in de vorm van productiegebonden detailhandel of als nevenactiviteit bij een groothandel; de detailhandel ondergeschikt is aan de bedrijfsactiviteit; burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ten aanzien van de omvang van het verkoopvloeroppervlak; ten behoeve van detailhandel dient te zijn of te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Artikel 5 Gemengd - 1 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. (boven)woningen; b. ambachtelijke bedrijven behorende tot categorie 1 of 2 van de bij de planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten; c. ambachtelijke bedrijven voor zover deze een activiteit uitoefenen die naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijk gesteld met bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2; d. persoonlijke dienstverlening; e. zakelijke dienstverlening; f. maatschappelijke dienstverlening; g. garageboxen en/of parkeergarages; h. groothandelsbedrijven; i. detailhandel; alsmede voor (bijbehorende): j. magazijn, kantoor of kantine; k. parkeervoorzieningen en overige verhardingen; l. tuinen en andere groenvoorzieningen; m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen. 5.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 5.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 5.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; het bebouwde oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 90%; ten aanzien van de maximale goothoogte en bouwhoogte gelden de aanduidingen; indien geen goothoogte en bouwhoogte is aangeduid middels een maatvoeringsaanduiding op de planverbeelding, bedragen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer dan de aanwezige goothoogte en bouwhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 5.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevel(lijn) bedraagt maximaal 1,00 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 5.3 Afwijking van de bouwregels 5.3.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder: a. 5.2.2 sub c. tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m. 5.3.2 Procedure De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. 5.4 Specifieke gebruiksregels 5.4.1 Specifieke gebruiksregel bovenwoningen (woning boven bedrijf) en grondgebonden woningen in elke verschijningsvorm zijn toegestaan, waarbij de overige bouwregels in artikel 5.2.1 overeenkomstig van toepassing zijn; voor de uitoefening van detailhandel geldt een maximaal bedrijfsvloeroppervlak per vestiging van maximaal 100 m² en de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte binnen deze bestemming bedraagt maximaal 1.000 m². 5.4.2 Gebruiksverbod Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 5.1, wordt in ieder geval gerekend: internetcafés; b. belwinkels; c. horeca. Artikel 6 Gemengd - 2 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: ambachtelijke bedrijven behorende tot categorie 1 of 2 van de bij de planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten; bedrijfswoningen; zakelijke dienstverlening; persoonlijke dienstverlening; maatschappelijke dienstverlening; bedrijfsmatige sportvoorzieningen; Alsmede voor (bijbehorende): tuinen en groenvoorzieningen; parkeervoorzieningen en overige verhardingen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen. 6.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 6.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 6.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd; b. het bebouwde oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60%; c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 10,00 m; d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3,00 m; e. de afdtand tot de perceelsgrens aan de wegzijde bedraagt minimaal 5,00 m. 6.2.2 Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen Voor het bouwen van bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels: a. per bouwperceel mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd; b. het bouwpercentage genoemd in artikel 6.2.1 lid b. dient in acht genomen te worden; c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³; d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 10,00 m; e. inpandige bedrijfswoningen zijn toegestaan en daarvoor gelden de bouwregels, zoals genoemd in artikel 6.2.1, mits de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m³ bedraagt; f. bij elke bedrijfswoning mogen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen ten behoeve van de woning worden gebouwd; g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²; h. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 m, respectievelijk 5,50 m; i. de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt maximaal 0,30 meter boven de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning; j. aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd. 6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevel(lijn) bedraagt maximaal 1,00 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 6.3 Afwijken van de bouwregels 6.3.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder: a. 6.2.3 sub c. tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m. 6.3.2 Procedure De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. 6.4 Specifieke gebruiksregel 6.4.1 Gebruiksverbod Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 6.1, wordt in ieder geval gerekend: internetcafés; b. belwinkels; c. horeca; d. detailhandel, met uitzondering als ondergeschikte activiteit van ter plaatse vervaardigde producten. Artikel 7 Groen 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: plantsoen, bermen en overige groenvoorzieningen; bermsloten en waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen; fiets- en voetpaden en overige verhardingen; geluidwerende voorzieningen; nutsvoorzieningen; speelvoorzieningen; straatmeubilair; ter plaatse van de functieaanduiding 'waterberging' tevens voor een ondergrondse bergbezinkbassin. 7.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in 7.1. bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 7.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 30,00 m²; b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 m. 7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de totale bouwhoogte bedraagt maximaal: 1. antennes: 5,00 m; 2. speeltoestellen: 3,00 m; 3. openbare nuts- en/of geluidwerende voorzieningen: 3,00 m; 4. (licht)masten: 8,00 m; 5. kunstobjecten: 15,00 m. b. de totale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 4,00 m. 7.3 Nadere eisen a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de voorgaande regels bij het verlenen van een bouwvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaatsing en vormgeving van de bouwwerken. b. De regel in sub a. mag slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van bouwwerken in verband met calamiteiten. Artikel 8 Horeca 8.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een horecabedrijf die voorkomt in categorie 1 en/of 2 voor zover die voorkomen in de bij deze planregels behorende staat van horeca-activiteiten; alsmede voor (bijbehorende): b. magazijn, kantoor en/of kantine; c. terras; d. tuinen en andere groenvoorzieningen; e. parkeervoorzieningen en andere verhardingen. 8.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 8.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 8.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. ten aanzien van de maximale goothoogte en bouwhoogte gelden de aanduidingen; c. indien geen goothoogte en bouwhoogte is aangeduid middels een maatvoeringsaanduiding op de planverbeelding, bedragen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer dan de aanwezige goothoogte en bouwhoogte, welke aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. er mogen maximaal 5 vlaggenmasten worden opgericht met een bouwhoogte van maximaal 8,00 m; c. de bouwhoogte van terrasschermen bedraagt maximaal 1,50 m; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 1,00 m. Artikel 9 Maatschappelijk 9.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: educatieve voorzieningen en onderwijsvoorzieningen; peuterspeelzalen, kinder- en naschoolse opvang; sociaal-medische en (para)medische voorzieningen; sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur en openbare dienstverlening; religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen; alsmede voor (bijbehorende): f. parkeervoorzieningen, speelpleinen en overige verhardingen; g. tuinen en andere groenvoorzieningen; h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen. 9.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 9.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 9.2.1 Hoofdgebouw Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels: a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. het bebouwde oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70%; c. ten aanzien van de maximale goothoogte en bouwhoogte gelden de aanduidingen. 9.2.2 Vrijstaande bijgebouwen Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen zoals bijvoorbeeld fietsenstallingen, tuinhuisjes en bergingen gelden de volgende regels: vrijstaande bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; het bebouwingspercentage, zoals genoemd in artikel 9.2.1 lid b. dient in acht genomen te worden; de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 m. 9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en kunstobjecten bedraagt maximaal 6,00 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. Artikel 10 Maatschappelijk - Molen 10.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Maatschappelijk-Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. (de instandhouding van de) historische molen en/of een molenbedrijf; 10.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 10.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 10.2.1 Molen Voor het bouwen van een molen gelden de volgende regels: a. molens mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. ten aanzien van de maximale goothoogte en bouwhoogte gelden de aanduidingen (het hoogste punt van een zuiver verticaal staande wiek niet meegerekend). 10.3 Specifieke gebruiksregel Het gebruik van de molen voor de vestiging van een ambachtelijk bedrijf met daaraan ondergeschikt een vorm van detailhandel is niet strijdig met artikel 10.1 mits: de instandhouding van de molen blijft gewaarborgd; het ambachtelijk bedrijf voorkomt in categorie 1 of 2 in de bij deze planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten of een ambachtelijk bedrijf, voor zover deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijk gesteld met bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2. Artikel 11 Tuin 11.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. tuinen behorende bij de aangrenzende gronden; Alsmede voor (bijbehorende): b. verhardingen; c. en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 11.2 Bouwregels 11.2.1 Aan- en uitbouwen Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels: a. bij iedere woning mogen binnen deze bestemming aan- en uitbouwen worden opgericht in de vorm van erkers, tochtportalen of entreepartijen; b. de maximale oppervlakte niet meer dan 6,00 m² bedraagt; c. de bouwhoogte is maximaal 0,30 meter boven de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. 11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: ter plaatse van de bouwaanduiding 'sba-cp' mag bij elke woning een carport in de tuin worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 20,00 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,00 m; b. de bouwhoogte van een pergola bedraagt maximaal 2,50 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 1,00 m. Artikel 12 Verkeer 12.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen, straten en paden die gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer; b. parkeervoorzieningen; c. geluidwerende voorzieningen; Alsmede voor (bijbehorende): d. groenvoorzieningen; e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; f. nutsvoorzieningen; g. bruggen; h. taluds en oevers; i. straatmeubilair; j. kunstobjecten. 12.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 12.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 12.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. de oppervlakte per gebouw bedraagt maximaal 30,00 m²; b. de goothoogte is gelijk aan de totale bouwhoogte en bedraagt maximaal 5,00 m. 12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. De bouwhoogte van specifieke bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal: 1. antennes: 5,00 m; 2. openbare nuts- en/of geluidwerende voorzieningen: 3,00 m; 3. (licht)masten: 8,00 m; 4. kunstobjecten: 15,00 m. b. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 12.3 Nadere eisen a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de voorgaande regels bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaatsing en vormgeving van de bouwwerken. b. De regel in sub a. mag slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van bouwwerken in verband met calamiteiten. 12.4 Afwijking van de bouwregels 12.4.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder: a. 21.2.2 sub b tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m. 12.4.2 Procedure De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. Artikel 13 Verkeer - Verblijf 13.1 Bestemmingsomschrijving De voor Verkeer-Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen, woonstraten en erven; b. fiets- en voetpaden; c. parkeervoorzieningen; d. garageboxen ter plaatse van de functieaanduiding ‘garage’ Alsmede voor (bijbehorende): d. groenvoorzieningen; e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; f. nutsvoorzieningen; g. bruggen; h. taluds en oevers; i. straatmeubilair; j. speelvoorzieningen; k. kunstobjecten. 13.2 Bouwregels 13.2.1 Garageboxen Garageboxen mogen uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'garage' worden opgericht, met inachtneming van de volgende regels: a. De gehele oppervlakte binnen de functieaanduiding mag bebouwd worden met garageboxen; b. De goot- en bouwhoogte van garageboxen bedragen maximaal 3,25 m. 13.2.2 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. De oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 30,00 m²; b. De goothoogte is gelijk aan de totale bouwhoogte en bedraagt maximaal 5,00 m. 13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. De bouwhoogte van specifieke bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal: 1. antennes: 5,00 m; 2. openbare nuts- en/of geluidwerende voorzieningen: 3,00 m; 3. (licht)masten: 8,00 m; 4. kunstobjecten: 15,00 m. b. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 13.3 Nadere eisen a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de voorgaande regels bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaatsing en vormgeving van gebouwen en andere bouwwerken. b. De in lid a. bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, andere bouwwerken en gronden in verband met calamiteiten. 13.4 Afwijking van de bouwregels 13.4.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder: a. 13.2.3 sub b. tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m. 13.4.2 Procedure De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. 13.5 Specifieke gebruiksregel 13.5.1 Specifiek gebruiksverbod Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 13.1 onder d. (garageboxen) wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van een garagebox voor enige vorm van handel of bedrijf. Artikel 14 Water 14.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterpartijen; b. (primaire) waterlopen zoals sloten, watergangen en singels; c. schouwstroken; d. taluds; e. bruggen; f. overige watervoorzieningen. 14.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 14.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 14.2.1 Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: a. De bouwhoogte van bruggen bedraagt maximaal 3,50 m; b. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m. 14.3 Afwijking van de bouwregels 14.3.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. 14.2.2. sub a. en b. tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m. 14.3.2 Procedure De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. Artikel 15 Water - Recreatie 15.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Water - Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. natuur- en recreatieplas; b. jachthaven met aanlegsteigers voor boten; c. dagrecreatieve voorzieningen; d. speelvoorzieningen; e. 5 camperplaatsen; alsmede voor (bijbehorende): f. minimaal 50 parkeerplaatsen; g. wegen en fiets- en voetpaden; h. overige verhardingen; i. natuur, ligweides en overige groenvoorzieningen; j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen. 15.2 Bouwregels 15.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. er mag maximaal één gebouw worden gebouwd ten behoeve van de natuur- en recreatieplas, camperstandplaatsen en/of de jachthaven; b. de oppervlakte van het gebouw bedraagt maximaal 30 m²; c. de bouwhoogte van het gebouw bedraagt maximaal 10,00 m. 15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: de bouwhoogte van speeltoestellen, bouwwerken voor de opwekking van energie en lichtmasten bedraagt maximaal 10,00 m; de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 15.3 Specifieke gebruiksregels Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 15.1 , wordt in ieder geval gerekend: a. kampeerterrein(en) en campings voor tenten, stacaravans, tourcaravans, woonwagens en kampeerauto's, met uitzondering van maximaal 5 camperplaatsen; b. opslag-, stort- of bergplaats van andere al dan niet afgedankte voorwerpen of producten, behoudens tijdelijke opslag van ter plaatse geveld hout; c. het bevaren van de natuur- en recreatieplas met mechanisch voortgedreven vaartuigen; d. het uitoefenen van detailhandel; e. ligplaatsen voor woonboten. 15.4 Afwijking van de gebruiksregels 15.4.1 Afwijkingen a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.3 sub d. voor het gebruik van gebouwen voor ondergeschikte detailhandel met dien verstande dat: 1. er sprake is van detailhandel gerelateerd aan de bestemming in de vorm van watersportartikelen; 2. burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ten aanzien van de omvang van het verkoopvloeroppervlak. 15.4.2 Procedure De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. Artikel 16 Wonen - Aaneengesloten 16.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Wonen-Aaneengesloten’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. minimaal drie aaneengesloten woningen; Alsmede voor (bijbehorende): b. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen; c. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 16.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 16.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 16.2.1 Aaneengebouwde woningen Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels: a. Woningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. Ten aanzien van de maximale goothoogte en bouwhoogte gelden de aanduidingen; c. indien geen goothoogte en bouwhoogte is aangeduid middels een maatvoeringsaanduiding op de planverbeelding, bedragen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer dan de aanwezige goothoogte en bouwhoogte, welke aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van ontwerp-bestemmingsplan; d. De breedte van een woning (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 5,40 m. 16.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden: a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand minder dan 3,00 m tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dienen minimaal 1,50 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd; c. De afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de openbare weg die gelegen is parallel aan de voorgevel(lijn) bedraagt minimaal 5,00 meter; d. Op de gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 36,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak is maximaal gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen is maximaal gelijk aan de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m. f. de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; g. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 3,25 meter respectievelijk 5,50 meter; h. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd. i. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op basis van artikel 16.5.1 is verleend. 16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter. 16.3 Afwijking van de bouwregels 16.3.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. 16.2.2 sub d. voor de bouw van een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan-uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden: 1. de totale oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m²; 2. het bebouwingspercentage per bouwperceel van de gronden buiten het bouwvlak maximaal 50% bedraagt; 3. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 16.2.2 van toepassing zijn. b. 16.2.2 sub d. tot een gezamenlijke oppervlakte van 50,00 m² met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van het bouwperceel bebouwd mag worden; c. 16.2.2 sub d. voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden: 1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg; 2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80 m²; 5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,25 m; 6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst; 7. per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; 8. de woonunit mag ook vrij van het hoofdgebouw geplaatst worden; 9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen; 10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd. 16.3.2 Procedure a. De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 16.3.1 sub c. in, indien de bij het verlenen van deze vergunning bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. 16.4 Specifieke gebruiksregels 16.4.1 Specifieke gebruiksregel Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met artikel 16.1 mits: het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is; de daarvoor te benutten ruimte in het hoofgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van het hoofdgebouw, of maximaal 36 m² van de bijgebouwen beslaat; het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is; het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten. 16.4.2 Specifiek gebruiksverbod Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 16.1, wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning; b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte. 16.5 Afwijking van de specifieke gebruiksregels 16.5.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 16.4.2 sub b. en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat: 1. Een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg; 2. Er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. De zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. De bouwregels onder artikel 16.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn; 5. Voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken; 6. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform het bestemmingsplan. 16.5.2 Procedure a. De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 16.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Artikel 17 Wonen - Geschakeld 17.1 bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen-Geschakeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. geschakelde woningen; Alsmede voor (bijbehorende): b. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen; c. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 17.2 bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 17.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 17.2.1 Geschakelde woningen Voor het bouwen van geschakelde woningen gelden de volgende regels: a. geschakelde woningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. ten aanzien van de maximale goothoogte en bouwhoogte gelden de aanduidingen; c. de breedte van een geschakelde woning (de aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 5,40 m; d. de woning is geschakeld middels een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw met de naastgelegen woning; e. de onder sub d. bedoelde aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw moet op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd; f. de onder sub d. bedoelde aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw dient minimaal 3,00 meter achter de voorgevel(lijn) te worden gebouwd; g. de bouwhoogte van het onder sub d. bedoelde aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw is maximaal 0,30 meter boven de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. 17.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden: a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand minder dan 3,00 m tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dienen minimaal 1,50 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd; c. De afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de openbare weg die gelegen is parallel aan de voorgevel(lijn) bedraagt minimaal 5,00 meter; d. Op de gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 50 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak, niet zijnde het aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw zoals bedoeld in artikel 17.2.1 is maximaal gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen niet zijnde het aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw zoals bedoeld in artikel 17.2.1 is maximaal gelijk aan de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m. f. de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; g. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 3,25 meter respectievelijk 5,50 meter; h. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd. i. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op basis van artikel 17.5.1 is verleend. 17.2.3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter. 17.3 Afwijken van de bouwregels 17.3.1 Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. 17.2.2 sub d. voor de bouw van een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan-uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden: 1. de totale oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m²; 2. het bebouwingspercentage per bouwperceel van de gronden buiten het bouwvlak maximaal 50% bedraagt; 3. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 17.2.2 van toepassing zijn. b. 17.2.2 sub d. voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden: 1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg; 2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80 m²; 5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,25 m; 6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst; 7. per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; 8. de woonunit mag ook vrij van het hoofdgebouw geplaatst worden; 9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen; 10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd. 17.3.2 Procedure a. De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 17.3.1 sub b. in, indien de bij het verlenen van deze vergunning bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. 17.4 Specifieke gebruiksregels 17.4.1 Specifieke gebruiksregel Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met artikel 17.1 mits: het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is; de daarvoor te benutten ruimte in het hoofgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van het hoofdgebouw, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen beslaat; het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is; het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten. 17.4.2 Specifiek gebruiksverbod Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 17.1, wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning; b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte. 17.5 Afwijken van de specifieke gebruiksregels 17.5.1 Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 17.4.2 sub b. en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat: 1. Een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg; 2. Er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. De zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. De bouwregels onder artikel 17.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn; 5. Voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken; 6. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform het bestemmingsplan. 17.5.2 Procedure a. De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 17.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Artikel 18 Wonen - Gestapeld 18.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Wonen-Gestapeld’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: gestapelde woningen, zoals flatgebouwen, appartementencomplexen e.d.; ter plaatse van de functieaanduiding 'gemengd' mag de begane grond gebruikt worden ten behoeve van: detailhandel; zakelijke dienstverlening; persoonlijke dienstverlening; maatschappelijke dienstverlening. Alsmede voor (bijbehorende): c. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. parkeervoorzieningen; f. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 18.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 18.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 18.2.1 Gestapelde woningen Voor het bouwen van gestapelde woningen gelden de volgende regels: a. gestapelde woningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. ten aanzien van de maximale bouwhoogte gelden de aanduidingen; c. indien geen goothoogte en bouwhoogte is aangeduid middels een maatvoeringsaanduiding op de planverbeelding, bedragen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer dan de aanwezige goothoogte en bouwhoogte, welke aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan; d. de breedte van een woning bedraagt minimaal 5,00 m; e. bijgebouwen zoals bijvoorbeeld fietsenstallingen en bergingen dienen inpandig te worden gerealiseerd. 18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. ten aanzien van de bouwhoogte van (vlucht)trappen geldt de aanduiding voor de bouwhoogte van gestapelde woningen. Indien geengoothoogte en bouwhoogte is aangeduid middels een maatvoeringsaanduiding op de planverbeelding, dan geldt de bouwhoogte van de gestapelde woningen zoals die aanwezig was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter. 18.3 Specifieke gebruiksregels 18.3.1 Specifieke gebruiksregels 18.3.1.1 aan-huis-gebonden-beroep Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met artikel 18.1 mits: het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is; de daarvoor te benutten ruimte per woning maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning, het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is; het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten. 18.3.1.2 detailhandel Ter plaatse van de functieaanduiding 'gemengd' is de uitoefening van detailhandel op de begane grond toegestaan met dien verstande dat: a. er binnen de functieaanduiding maximaal 100 m² aan verkoopvloeroppervlak voor detailhandel wordt gebruikt. Artikel 19 Wonen - Patio 19.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Wonen-Patio’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. patiowoningen; b. schoolwoningen ter plaatse van de functieaanduiding ‘onderwijs’; Alsmede voor (bijbehorende): c. patio's, erven en bijbehorende verhardingen; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. andere voorzieningen ten behoeve van de bestemming. 19.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 19.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 19.2.1 Patiowoningen Voor het bouwen van patiowoningen gelden de volgende regels: a. patiowoningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. elk bouwperceel mag voor maximaal 80% worden bebouwd; c. de goothoogte en bouwhoogte van de patiowoning bedraagt maximaal 3,25 m; d. in afwijking van het bepaalde onder sub c. mag de genoemde goothoogte en bouwhoogte worden verhoogd tot ten hoogste 6,00 meter ten behoeve van een tweede bouwlaag, mits de tweede bouwlaag beperkt blijft tot ten hoogste 50% van de bebouwde oppervlakte van de eerste bouwlaag van de patiowoning. 19.2.2 Vrijstaande bijgebouwen Bij iedere patiowoning mogen vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden: a. vrijstaande bijgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. elk bouwperceel mag voor maximaal 80% worden bebouwd; c. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 2,50 meter respectievelijk 4,00 meter; d. vrijstaande bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrenzen worden gebouwd. 19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 19.3 Specifieke gebruiksregels 19.3.1 Specifieke gebruiksregels Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met artikel 19.1 mits: het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is; de daarvoor te benutten ruimte in het hoofdgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van het hoofdgebouw beslaat; het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is; het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten. 19.3.2 Specifiek gebruiksverbod Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 19.1, wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning; b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte. Artikel 20 Wonen - Twee-aaneen 20.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Wonen-Twee aaneen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. halfvrijstaande woningen (maximaal twee aaneen); Alsmede voor (bijbehorende): b. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen; c. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 20.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 20.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 20.2.1 Woningen twee aaneen Voor het bouwen van woningen twee aaneen gelden de volgende regels: a. woningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. de afstand tussen de woning en de zijdelingse bouwperceelsgrens (een aan- of uitbouw en/of een aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal aan één zijde 3,00 m, tenzij de maten ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan reeds anders waren; c. ten aanzien van de goothoogte en bouwhoogte gelden de aanduidingen; d. indien geen goothoogte en bouwhoogte is aangeduid middels een maatvoeringsaanduiding op de planverbeelding, bedragen de goothoogte en bouwhoogte van woningen niet meer dan de aanwezige goothoogte en bouwhoogte, welke aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van dit ontwerp-bestemmingsplan; e. de breedte van een woning (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 5,40 m. 20.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden: a. aan- uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen, gelegen binnen het bouwvlak, op een afstand minder dan 3,00 m tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dienen minimaal 1,50 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden gebouwd; c. de afstand van bijgebouwen, gelegen binnen de aangegeven bouwvlakken, tot de openbare weg die gelegen is parallel aan de voorgevel(lijn) bedraagt minimaal 5,00 meter; d. op de gronden buiten het bouwvlak, mogen per bouwperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. De totale bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; f. de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; g. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 3,25 m respectievelijk 5,50 m; h. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd; i. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op basis van artikel 20.3.1 is verleend. 20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 20.3 Afwijking van de bouwregels 20.3.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. 20.2.2 sub d. voor de bouw een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan-uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden: 1. de totale oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m²; 2. het bebouwingspercentage per bouwperceel van de gronden buiten het bouwvlak maximaal 50% bedraagt; 3. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 20.2.2 van toepassing zijn. b. 20.2.2sub d. voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden: 1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg; 2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80 m²; 5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 m; 6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst; 7. per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; 8. de woonunit mag ook vrij van het hoofdgebouw geplaatst worden; 9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen; 10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd. 20.3.2 Procedure a. De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 20.3.1. sub b. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. 20.4 Specifieke gebruiksregels 20.4.1 Specifieke gebruiksregels Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met artikel 20.1 mits: het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is; de daarvoor te benutten ruimte in het hoofgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van het hoofdgebouw, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen beslaat; het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is; het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten. 20.4.2 Specifiek gebruiksverbod Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 20.1, wordt ieder geval gerekend: a. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning; b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte. 20.5 Afwijking van de specifieke gebruiksregels 20.5.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.4.2 sub b. en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat: 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg; 2. er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. de bouwregels onder artikel 20.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn; 5. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken; 6. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform het bestemmingsplan. 20.5.2 Procedure a. De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 20.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Artikel 21 Wonen - Vrijstaand 21.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Wonen-Vrijstaand’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: vrijstaande woningen; Alsmede voor (bijbehorende): b. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen; c. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 21.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 21.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 21.2.1 Vrijstaande woningen Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels: a. woningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. ten aanzien van de goothoogte en bouwhoogte gelden de aanduidingen; c. indien geen goothoogte en bouwhoogte is aangeduid middels een maatvoeringsaanduiding op de planverbeelding, bedragen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer dan de aanwezige goothoogte en bouwhoogte, welke aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan; d. de breedte van een woning (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 6,00 m; e. de afstand tussen de vrijstaande woning en de zijdelingse bouwperceelsgrenzen (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt aan beide zijden minimaal 3,00 m. 21.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden: a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand minder dan 3,00 m tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dienen minimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden gebouwd en bij een aan- en uitbouw of aangebouwd bijgebouw de genoemde afstand (3,00 m) mag worden voorzien van een overkapping; c. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, gelegen binnen de aangegeven bouwvlakken tot de openbare weg die gelgen is parallel aan de voorgevel(lijn) bedraagt minimaal 5,00 m; d. buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. De totale bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; f. de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; g. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 3,25 m respectievelijk 5,50 m; h. de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrenzen en aan- of uitbouwen en bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt aan een zijde minimaal 2,50 m; i. aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd; j. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op basis van artikel 21.5.1 is verleend. 21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 21.3 Afwijking van de bouwregels 21.3.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. 21.2.2sub d. voor de bouw een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan-uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden: 1. de totale oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 100,00 m²; 2. het bebouwingspercentage per bouwperceel van de gronden buiten het bouwvlak maximaal 40% bedraagt; 3. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 21.2.2 van toepassing zijn. b. 21.2.2 sub d. voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden: 1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg; 2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80 m²; 5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 m; 6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst; 7. per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; 8. de woonunit mag ook vrij van het hoofdgebouw geplaatst worden; 9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de wonunit te plaatsen; 10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd. 21.3.2 Procedure a. De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 21.3.1 sub b. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. 21.4 Specifieke gebruiksregels 21.4.1 Specifieke gebruiksregels Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met artikel 21.1 mits: a. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is; b. de daarvoor te benutten ruimte in het hoofgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van het hoofdgebouw, of maximaal 36 m² van de bijgebouwen beslaat; c. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is; d. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; e. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten. 21.4.2 Specifiek gebruiksverbod Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 21.1, wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning; b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte. 21.5 Afwijking van de specifieke gebruiksregels 21.5.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 21.4.2 sub b. en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat: 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg; 2. er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. De bouwregels onder artikel 21.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn; 5. Voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd; 6. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform het bestemmingsplan. 21.5.2 Procedure a. De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 21.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Artikel 22 Wonen - Vrijstaand 2 22.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Wonen-Vrijstaand 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: vrijstaande woningen; Alsmede voor (bijbehorende): c. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 22.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 22.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 22.2.1 Woningen Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels: woningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; per bouwvlak mag maximaal één vrijstaande woning worden gebouwd; de breedte van een bouwperceel langs de weg bedraagt ten minste 25,00 m; de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³, maar indien de inhoud van de woning ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan meer bedraagt, mag die inhoud worden aangehouden als maximale inhoudsmaat; ten aanzien van de goothoogte en bouwhoogte gelden de aanduidingen; de voorgevel van de woning dient op de grens van het bouwvlak te worden gesitueerd die evenwijdig gelegen is aan de weg; de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5,00 m. 22.2.2 Bijgebouwen bij woningen Bij elke vrijstaande woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd en daarvoor gelden de volgende regels: aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; op de gronden buiten het bouwvlak, mogen per bouwperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning; de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 3,25 m respectievelijk 5,50 m; aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3,00 m achter (het verlengde) van de voorgevel van de woning te worden gebouwd; de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de openbare weg die gelegen is parallel aan de voorgevel(lijn) bedraagt minimaal 5,00 m; aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd; in afwijking van het bepaalde onder sub b. , sub c. en sub d. mogen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen worden gehandhaafd en herbouwd op de bestaande fundering, ondanks dat de maximaal toelaatbare oppervlakte dan wel de goot- of bouwhoogte voor bijgebouwen worden overschreden. 22.3 Afwijken van de bouwregels 22.3.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. 22.2.2 sub b. voor de bouw een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan- of uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden: 1. er geen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen meer aanwezig zijn op het bouwperceel; 2. de totale oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m²; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel van de gronden buiten het bouwvlak maximaal 50% bedraagt; 4. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 22.2.2 van toepassing zijn. b. 22.2.2 sub b. voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden: 1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg; 2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80 m²; 5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 m; 6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst; 7. per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; 8. de woonunit mag ook vrij van het hoofdgebouw geplaatst worden; 9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen; 10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd. 22.3.2 Procedure a. De procedureregel zoals opgenomen in artikel 34 dient in acht genomen te worden. b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 22.3.1 sub b. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. 22.4 Specifieke gebruiksregels 22.4.1 Specifieke gebruiksregels 22.4.1.1 Aan-huis-gebonden-beroep Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met artikel 22.1 mits: a. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is; b. de daarvoor te benutten ruimte in het hoofdgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van het hoofdgebouw, of maximaal 100 m² van de bijgebouwen beslaat; c. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is; d. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; e. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten. 22.4.1.2 Voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen De ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen mogen als volgt worden (her)gebruikt: elke aan de woning ondergeschikte vorm van gebruik, zoals bijvoorbeeld een huishoudelijke berging, garage of hobbyruimte; praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep; caravanstalling; huisvesting van hobbymatig gehouden dieren. 22.4.2 Gebruiksverbod Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 22.1, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning; het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte; 22.5 Afwijken van de specifieke gebruiksregels 22.5.1 Afwijkingen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 22.4.2 sub b. en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat: 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg; 2. er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; 3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; 4. de bouwregels onder artikel 22.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn; 5. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd; 6. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform het bestemmingsplan. 22.5.2 Procedure Artikel 23 Leiding - Gas 23.1 Bestemmingsomschrijving De op de planverbeelding voor "Leiding-Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor de instandhouding en bescherming van de ondergrondse gastransportleiding inclusief de beschermingszone. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen andere aangewezen dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 35.1. 23.2 Bouwregels 23.2.1 Bouwverbod a. Binnen de onder artikel 23.1 bedoelde strook is het niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen zoals aangegeven in 23.1 23.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: a. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m. 23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden 23.3.1 Verbod Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in artikel 23.1, ter plaatse van de zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren: a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting; b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging; c. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk; d. diepploegen; e. het indrijven van voorwerpen in de bodem; f. het aanbrengen van gesloten verhardingen; g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen; i. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair. 23.3.2 Uitzonderingen Het in artikel 23.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. 23.3.3 Toelaatbaarheid De in artikel 23.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: a. het belang van de leiding in de zin van behoud en het herstel van de leidingen. 23.3.4 Procedure Bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de leidingbeheerder. 23.4 Wijzigingsbevoegdheid 23.4.1 Wijzigingsregel Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6. Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de planverbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming ‘Leiding-Gas ' van de planverbeelding te verwijderen, indien: 1. de te beschermen gasleiding zijn functie heeft verloren of buiten gebruik wordt gesteld en het niet meer noodzakelijk is dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze leiding; 2. er overleg is gepleegd is en advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Artikel 24 Waarde - Archeologie 1 24.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde-Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) tevens medebestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen andere aangewezen dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 35.1. 24.2 Bouwregels 24.2.1 Gebouwen Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen gebouwen worden gebouwd. 24.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Op of in deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd. 24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden 24.3.1 Verbod Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50.000 m² en dieper dan 0,40 m; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen; het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,40 m; het verlagen van het waterpeil; in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen in het kader van archeologie, tenzij verricht door een archeologisch deskundige. 24.3.2 Uitzonderingen Het in artikel 24.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien: het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; de werken en werkzaamheden: 1 reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; 2 mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning; de werken en werkzaamheden ten behoeve van een inventariserend of definitief archeologisch onderzoek worden gericht. 24.3.3 Omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.3.1 wordt slechts verleend indien: op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1 een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2 een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3 een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologische deskundige conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. 24.3.3.1 Advies Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, zoals genoemd in artikel onder 24.3.3 c, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. 24.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6. Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de planverbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 1’ van de planverbeelding te verwijderen, indien: 1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden; 3. tevens advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige is gevraagd. Artikel 25 Waarde - Archeologie 2 25.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde-Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) tevens medebestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen andere aangewezen dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 35.1. 25.2 Bouwregels Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien er sprake is van: bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot; het oprichten of uitbreiden van bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 2.500 m²; bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld. 25.3 Afwijken van de bouwregels 25.3.1 Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 25.2 ten behoeve van het oprichten of uitbreiden van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², waarbij grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter mits: op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord: 1 een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2 een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3 een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid. 25.3.2 Archeologisch rapport Indien burgemeester en wethouders niet beschikken over een voor de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning toereikend archeologisch onderzoek, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. 25.3.3 Advies Burgemeester en wethouders vragen advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige. 25.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk 25.4.1 Verbod Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen, een bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het te slopen bouwwerk meer dan 2.500 m2 bedraagt en dieper gaat dan 0,40 m onder het maaiveld. 25.4.2 Omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder artikel 25.4.1 wordt slechts verleend indien blijkt dat de sloop geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. Burgemeester en wethouders vragen een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologische deskundige om advies. 25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden 25.5.1 Verbod Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen; het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,40 m; het verlagen van het waterpeil; in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen in het kader van archeologie, tenzij verricht door een archeologisch deskundige. 25.5.2 Uitzonderingen Het in artikel 25.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien: het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; de werken en werkzaamheden: 1 reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de vaststelling van dit bestemmingsplan; 2 mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning; de werken en werkzaamheden ten behoeve van een inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht. 25.5.3 Omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.5.1 wordt slechts verleend indien: op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1 een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2 een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3 een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologische deskundige. 25.5.3.1 Advies Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, zoals genoem in artikel onder 25.5.3 c, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. 25.6 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6. Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de planverbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 2’ van de planverbeelding te verwijderen, indien: 1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden; 3. tevens advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige is gevraagd. Artikel 26 Waarde - Archeologie 3 26.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde-Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) tevens medebestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen andere aangewezen dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 35.1. 26.2 Bouwregels Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien er sprake is van: bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot; het oprichten of uitbreiden van bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 100 m²; bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m², voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld. 26.3 Afwijken van de bouwregels 26.3.1 Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van van het bepaalde in artikel 26.2 ten behoeve van het oprichten of uitbreiden van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m², waarbij grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter mits: op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord: 1 een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2 een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3 een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid. 26.3.2 Archeologisch rapport Indien burgemeester en wethouders niet beschikken over een voor de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning toereikend archeologisch onderzoek, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. 26.3.3 Advies Burgemeester en wethouders vragen advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige. 26.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk 26.4.1 Verbod Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen, een bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het te slopen bouwwerk meer dan 100 m2 bedraagt en dieper gaat dan 0,40 m onder het maaiveld. 26.4.2 Omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder artikel 26.4.1 wordt slechts verleend indien blijkt dat de sloop geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. Burgemeester en wethouders vragen een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologische deskundige om advies. 26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden 26.5.1 Verbod Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,40 m; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen; het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,40 m; het verlagen van het waterpeil; in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen in het kader van archeologie, tenzij verricht door een archeologisch deskundige. 26.5.2 Uitzonderingen Het in artikel 26.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien: het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; de werken en werkzaamheden: 1 reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; 2 mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning; de werken en werkzaamheden ten behoeve van een inventariserend of definitief archeologisch onderzoek worden gericht. 26.5.3 Omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.5.1 wordt slechts verleend indien: op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1 een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2 een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3 een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologische deskundige. 26.5.3.1 Advies Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, zoals genoemd in artikel onder 26.5.3 c, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. 26.6 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6. Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de planverbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 3’ van de planverbeelding te verwijderen, indien: 1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden; 3. tevens advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige is gevraagd. Artikel 27 Waarde - Archeologie 4 27.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde-Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) tevens medebestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen andere aangewezen dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 35.1. 27.2 Bouwregels Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien er sprake is van: bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd; het oprichten of uitbreiden van bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 1000 m²; bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 1000 m², voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld. 27.3 Afwijken van de bouwregels 27.3.1 Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 27.2 ten behoeve van het oprichten of uitbreiden van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 1000 m², waarbij grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter mits: op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord: 1 een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2 een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3 een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid. 27.3.2 Archeologisch rapport Indien burgemeester en wethouders niet beschikken over een voor de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning toereikend archeologisch onderzoek, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. 27.3.3 Advies Burgemeester en wethouders vragen advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige. 27.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk 27.4.1 Verbod Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen, een bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het te slopen bouwwerk meer dan 1.000 m2 bedraagt en dieper gaat dan 0,40 m onder het maaiveld. 27.4.2 Omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder artikel 27.4.1 wordt slechts verleend indien blijkt dat de sloop geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. Burgemeester en wethouders vragen een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologische deskundige om advies. 27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden 27.5.1 Verbod Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,40 m; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen; het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,40 m; het verlagen van het waterpeil; in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen in het kader van archeologie, tenzij verricht door een archeologisch deskundige. 27.5.2 Uitzonderingen Het in artikel 27.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien: het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; de werken en werkzaamheden: 1 reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; 2 mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning; de werken en werkzaamheden ten behoeve van een inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht. 27.5.3 Omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.5.1 wordt slechts verleend indien: op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1 een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2 een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3 een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologische deskundige. 27.5.3.1 Advies Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, zoals genoemd in artikel onder 27.5.3 c, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. 27.6 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6. Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de planverbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 4’ van de planverbeelding te verwijderen, indien: 1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden; 3. tevens advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige is gevraagd. Artikel 28 Waarde - Archeologie 5 28.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde-Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) tevens medebestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen andere aangewezen dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 35.1. 28.2 Bouwregels Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien er sprake is van: bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd; het oprichten of uitbreiden van bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 1000 m²; bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 1000 m², voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, dieper dan 1,40 meter ten opzichte van het maaiveld. 28.3 Afwijken van de bouwregels 28.3.1 Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 28.2 ten behoeve van het oprichten of uitbreiden van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 1.000 m², waarbij grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 1,40 meter mits: op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord: 1 een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2 een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3 een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid. 28.3.2 Archeologisch rapport Indien burgemeester en wethouders niet beschikken over een voor de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning toereikend archeologisch onderzoek, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. 28.3.3 Advies Burgemeester en wethouders vragen advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige. 28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden 28.4.1 Verbod Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 1,40 m; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen; het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 1,40 m; het verlagen van het waterpeil; in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen in het kader van archeologie, tenzij verricht door een archeologisch deskundige. 28.4.2 Uitzonderingen Het in artikel 28.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien: het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; de werken en werkzaamheden: 1 reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; 2 mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning; de werken en werkzaamheden ten behoeve van een inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht. 28.4.3 Omgevingsvergunning en omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.4.1 wordt slechts verleend indien: op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1 een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2 een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3 een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologische deskundige. 28.4.3.1 Advies Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, zoals genoem in artikel onder 28.4.3 c, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. 28.5 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6. Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de planverbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 5’ van de planverbeelding te verwijderen, indien: 1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden; 3. tevens advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige is gevraagd. Artikel 29 Waterstaat - Waterkering 29.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor: a. de waterkering; b. het beheer en instandhouding van de vaar- en waterhuishoudkundige functie van de Leurse Haven; c. bij deze bestemming behorende waterstaatkundige voorzieningen. 29.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. Op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m. c. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels - uitsluitend gebouwen worden gebouwd, indien het bouwen betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 29.3 Afwijken van de bouwregels 29.3.1 Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 29.3.2 Advies Bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het Waterschap. Artikel 30 Waarde - Ehs 30.1 Bestemmingsomschrijving De voor de Waarde - Ehs aangwezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. 30.2 Bouwregels Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. 30.3 Afwijking van de bouwregels 30.3.1 Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 30.2 ten behoeve van het hoprichten of uitbreuiden van bouwwerken, conform de overige planregels, mits er geen significante aantasting van de kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied optreedt en indien door het bouwen de natuur- en landschappelijke waarden van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling niet in onevenredige mate worden verkleind. 30.3.2 Advies Burgemeester en wethouders vragen advies aan een deskundige op het gebied van natuur en landschap alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend. 30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden 30.4.1 Verbod Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken of werkzaamheden uit te voeren. 30.4.2 Uitzonderingen Het in artikel 30.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien: het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden; het gaat om werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de vaststelling van dit bestemmingsplan; het gaat om werken en werkzaamheden waarvoor reeds een vergunning is verleend. 30.4.3 Omgevingsvergunning De in artikel 30.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien er geen significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied optreedt en indien en indien door het bouwen de natuur- en landschappelijke waarden van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling niet in onevenredige mate worden verkleind.
Artikel 11 Tuin
Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 11.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:
Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 13.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:
Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 15.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:
afvalstoffen;