I Cingelshouck-Augustinianum    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

In maart 2015 is bestemmingsplan Cingelshouck- Augustinianum vastgesteld. Dat bestemmingsplan is destijds opgesteld voor de sloop- en nieuwbouw van de school en het realiseren van woningbouw in combinatie met lichte bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden. Voor deze gemengde functies zijn toen uitwerkingsregels opgesteld op basis van een stedenbouwkundig plan. Voor de nieuwe school was een directe bouwtitel opgenomen en deze is inmiddels gerealiseerd.

Door de veranderende woningmarkt en gewijzigde inzichten in het stedenbouwkundig ontwerp past de beoogde ontwikkeling nu niet meer in de uitwerkingsregels. Om het woningbouwplan toch te kunnen realiseren, dient daarom een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor deze locatie. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd 'I Cingelshouck-Augustinianum'.

Het nieuwe bestemmingsplan 'I Cingelshouck-Augustinianum' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

verplicht

Luchtfoto ligging plangebied (rood omlijnd)

1.2 Ligging en plangrenzen     

Het plangebied ligt ten oosten van het stadscentrum van Eindhoven en ten westen van de ring. Het plangebied wordt begrensd door de Dirk Boutslaan in het noorden, de Geldropseweg in het zuiden, de woonbuurt Cingelshouck in het westen en het nieuwe schoolgebouw van middelbare school Augustinianum in het oosten. De planomgeving is gelegen in stadsdeel Stratum, in de wijk Oud-Stratum en in de buurt Irisbuurt.

1.3 Voorgaande plannen     

Het projectgebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan "Cingelshouck-Augustinianum". Dit bestemmingsplan is opgesteld voor de realisatie van het nieuwe schoolgebouw en een nieuwe woonbuurt op de plaats van het oude schoolgebouw. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot 'Gemengd - Uit te werken' en 'Groen'. Binnen de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' zijn uitwerkingsregels opgenomen conform een stedenbouwkundig ontwerp.

verplicht

Uitsnede uit de plankaart van het geldende bestemmingsplan (plangebied blauw omlijnd)

Voorliggend plan voorziet in het realiseren van maximaal 65 grondgebonden woningen. De beoogde ontwikkeling past echter niet binnen het geldende bestemmingsplan, omdat het huidige stedenbouwkundig ontwerp afwijkt van de uitwerkingsregels.

Vanwege gewijzigde inzichten en de veranderende markt wordt afgeweken van het bij de uitwerkingsregels behorende stedenbouwbouwkundig plan. Daarnaast zijn er gewijzigde milieukundige inzichten, als gevolg van het vertrek van Campina ten noorden van het plangebied. Om die reden wordt dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld ten behoeve van deze ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectprofiel     

In dit hoofdstuk wordt zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Historisch perspectief en huidige situatie     

2.1.1 Historie plangebied     

Het voormalige schoolgebouw bestond uit onder andere een kapel, internaat en klooster. Het oorspronkelijke gebouw dateert uit 1958 en is ontworpen door de Utrechtse architect Nico de Jong. Een gedeelte van het gebouw - waaronder de kapel - is reeds gesloopt en heeft plaatsgemaakt voor woningbouw aan de Frans Masereelstraat.

verplicht

Foto 1959 van het Augustinianum

De van oorsprong door de Paters Augustijnen geleide school werd in 1976 overgedragen aan de Stichting voor Katholiek Onderwijs Augustinianum. De paters verdwenen geleidelijk en in 1979 werd het convent gesloten. In 1997 is het bestuur van de school overgedragen aan de Stichting Carmelcollege.

verplicht

Luchtfoto Augustinianum 2017

2.1.2 Huidige situatie     

In 2016 begon Stichting Carmelcollege met de bouw van het nieuwe schoolgebouw ten oosten van het bestaande schoolgebouw en is reeds opgeleverd. De huidige schoolgebouwen - die bijna 60 jaar in gebruik zijn geweest - worden gesloopt en deze gronden worden ontwikkeld voor woningbouw.

Om dit mogelijk te maken is in 2014 een voorlopig stedenbouwkundig plan gemaakt dat voorzag in de herontwikkeling van de bestaande schoollocatie tot een nieuwe woonbuurt. In dit ontwerp werden het nieuwe schoolgebouw en de nieuwe woningen grenzend aan een parkgebied gesitueerd.

In het toenmalige voorlopig stedenbouwkundig ontwerp zijn enkele stedenbouwkundige ontwerpaspecten opgetekend, o.a. rekening houdend met een woningbeperkende milieucirkel in het noordoosten en enkele andere stedenbouwkundige inrichtingsaspecten.

Vanwege gewijzigde milieukundige inzichten, als gevolg van het vertrek van Campina ten noorden van het plangebied, zijn de destijds opgetekende ontwerpaspecten niet geheel toereikend meer. Mede hierdoor is daarom gekozen om van dit voorlopig stedenbouwkundig plan af te wijken.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie     

Het plan is om maximaal 65 grondgebonden wooneenheden te realiseren. Deze woningen worden gebouwd in de vorm van patiowoningen, rij-, twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp is aansluiting gezocht bij de bestaande woonbuurt Cingelshouck ten westen van het plangebied. Dit uit zich met name in de orthogonale opbouw van de percelen ten opzichte van de straten en de situering van de hoofdgebouwen op deze percelen.

De 65 woningen zijn geprojecteerd op vier bouwvelden. In het meest westelijke bouwblok is de bebouwingsdichtheid hoger, aansluitend bij de bestaande bebouwing. In het meest oostelijke deel is de bebouwingsdichtheid lager. In dit deel zijn de tuinen, m.n. van de tweekappers, dieper. In het meest noordelijke blok zijn rijwoningen (patio's) met een grotere beukmaat voorzien. De woningen liggen verder naar achter (naar Dirk Boutslaan toe) zodat een grote brede voortuin op het zuiden mogelijk is. Alle woningen worden met de voorgevel gericht op de openbare ruimte (straat). Garages en uitbouwen liggen achter de voorgevelrooilijn tegen of achter de woning, met uitzonderingen van de voorziene carports voor de voorgevel bij de meest noordelijk gesitueerde rij woningen.

De woningen worden in één en twee bouwlagen met kap of drie lagen zonder kap gerealiseerd. De maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter. Wat betreft de patiowoningen bedraagt de maximale bouwhoogte 9 meter.

verplicht

Stedenbouwkundig ontwerp

Een ander belangrijk aspect van deze ontwikkeling is de uitbreiding van het park met onder andere een vijver, diverse wandelpaden, flauwe glooiingen en bomen. Het aandeel groen wordt daarmee groter dan in de huidige situatie, en sluit beter aan op het Glorieuxpark. De bestaande waardevolle boom in het zuidoosten van het plangebied krijgt daarbij een centrale rol in deze groene corridor tussen enerzijds de nieuwe woonbuurt en de Geldropseweg anderzijds. De meeste bestaande bomen in de nieuwe woonbuurt en het park worden gespaard waarmee het een volwassen aanblik krijgt. Er wordt een goede aansluiting van de openbare ruimte in de nieuwe woonbuurt op dit park gezocht met paden die logisch op elkaar aansluiten. De vijver dient als waterbuffer.

Deze parkontwikkeling past binnen het geldend bestemmingsplan en is dus geen onderdeel van dit bestemmingsplan.

verplicht

Sfeerbeeld nieuwe woonbuurt (ten westen van de geprojecteerde vijver, naar het noorden gericht)

verplicht

Sfeerbeeld patiowoningen Dirk Boutslaan

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, Rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost-Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander Rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van "best practices").

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Nationaal belang 13 is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van:

  1. de behoefte aan die ontwikkeling;
  2. indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voorafgaand aan het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is het belangrijk om te bepalen of met het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt en of derhalve de ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde is op de betreffende ontwikkeling. In dit bestemmingsplan gaat het om het realiseren van maximaal 65 wooneenheden. Dit betreft een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub i Bro. Hieronder wordt gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet 'nieuw' is.

Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat bij de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, beoordeeld moet worden in hoeverre het bestemmingsplan in vergelijking met het voorgaande plan voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan. Uit jurisprudentie blijkt ook dat een uitwerkingsplicht voor de bouw van woningen een planologisch onbenutte mogelijkheid biedt (ECLI:NL:RVS:2016:489). In het voorheen geldende bestemmingsplan was woningbouw middels een uitwerkingsplan ook al toegestaan. Dit bestemmingsplan voorziet aldus niet in nieuwe gebruiksmogelijkheden.

Dit bestemmingsplan ziet op de realisatie van maximaal 65 wooneenheden. Het voorheen geldende bestemmingsplan is vastgesteld voor de realisatie van een nieuw schoolgebouw en een nieuwe woonbuurt op de plek van de oude school (onderhavig plangebied). Deze nieuwe woonbuurt zou met een uitwerkingsplan worden gerealiseerd op basis van een vastgesteld stedenbouwkundig plan. In dit stedenbouwkundig plan is vastgelegd dat de nieuwe woonbuurt met een oppervlakte van circa 2,6 hectare wordt bebouwd met een bebouwingsdichtheid van circa 25-35 grondgebonden woningen per hectare. Dit betekent dat er, conform het stedenbouwkundig plan als onderdeel van het geldende bestemmingsplan, een woonbuurt was voorzien van maximaal 74 grondgebonden woningen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in extra ruimtebeslag ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, omdat het gaat om hetzelfde plangebied en omdat het in dit geval (overeenkomend met de uitwerkingsregels) tevens gaat om grondgebonden woningen met een maximale bebouwingsdichtheid van circa 26 woningen per hectare.

Om die reden is er dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld omdat vanwege gewijzigde inzichten en de veranderde woningmarkt een nieuw stedenbouwkundig ontwerp - als basis voor deze ontwikkeling - is opgesteld, niet passend binnen de uitwerkingsregels van het geldend bestemmingsplan.

Volledigheidshalve wordt hieronder kort ingegaan op de beschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling.

Zowel uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2014) als het woningmarktonderzoek toegespitst op Eindhoven (De sterke stad, 2014) blijkt een grote behoefte aan groenstedelijke woonmilieus. Dit type woonmilieu kenmerkt zich met name door eengezinswoningen met een tuin in een groene en ruime woonomgeving. Een dergelijk woonmilieu in Eindhoven is aantrekkelijk voor met name huishoudtypen tot 55 jaar in alle inkomenscategorieën.

verplicht

Bron: Regionaal woningmarktonderzoek 2014

Onderhavig plangebied valt binnen een groen-stedelijk woonmilieu en beantwoordt daarmee aan de actuele (kwalitatieve) woonbehoefte. Ook kwantitatief is er nog voldoende behoefte. In paragraaf Volkshuisvesting wordt uitvoerig ingegaan over de kwantitatieve behoefte. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding of EHS. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan. Dit geldt ook voor het luchtvaartterrein daar het plangebied niet gelegen is in het obstakelbeheergebied.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

  1. de groenblauwe structuur
  2. het landelijk gebied
  3. de stedelijke structuur
  4. de infrastructuur

In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

verplicht

Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Toepassing plangebied

Onderhavig plangebied bevindt zich in het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.

Dit plan maakt de realisatie van een nieuwe woonbuurt met maximaal 65 wooneenheden mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Een dergelijke ontwikkeling is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding), waarbij veel aandacht is voor kwalitatief groen. In de SVRO zijn deze twee aspecten (inbreiding en ruimtelijke kwaliteit) aangemerkt als aandachtspunten voor het stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.

In de SVRO is opgenomen dat het stedelijk concentratiegebied per saldo het migratieoverschot van de hele provincie opvangt. In de RRO's voor wonen vindt regionale afstemming plaats. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking en in paragraaf 3.5.1 komen de relevante RRO's aan bod.

3.3.2 Verordening Ruimte     

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. In juli 2017 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld als 'Verordening ruimte'. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels

In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)

Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

Toepassing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

verplicht

Uitsnede Themakaart Stedelijke ontwikkeling Verordening Ruimte 2014

'Zorgvuldig ruimtegebruik' is in de Verordening ruimte aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf Ladder voor duurzame verstedelijking is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Uit deze paragraaf blijkt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Desondanks is, conform de ladder voor duurzame verstedelijking, kort ingegaan op de behoefte aan deze ontwikkeling. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 3.2.2.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat in dit geval sprake is van een binnenstedelijke inbreidingslocatie met veel oog voor ruimtelijke kwaliteit. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Gebruik van de ruimte

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.

verplicht

Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied blauw omlijnd)

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Regionaal beleid     

De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen immers buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. De indicatieve prognose voor Eindhoven is gemiddeld 1.182 woningen per jaar voor de komende 10 jaar. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten gegeven. Deze opdracht wordt in 2018 concreet uitgewerkt en vervolgens jaarlijks gemonitord in SGE-verband en met de provincie. Het gaat hierbij vooral om een nadere positionering en profilering van de locatie in de regio, de daarop afgestemde programmering en de fasering in tijd. Voor Eindhoven zijn Blixembosch, Tongelrese Akkers en Bosrijk/Meerrijk aangewezen als majeure projecten.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in 65 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Er is dus sprake van inbreiding. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

3.5.2 Gemeentelijk beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede archeologische waardenkaart

Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied, waardoor geen archeologisch onderzoek benodigd is. Het aspect archeologie is dan ook niet van belang voor onderhavige ontwikkeling.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Algemeen

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.

Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omlijnd)

Beoordeling plan

Uit de kaart blijkt dat de Geldropseweg is aangeduid als 'Historische wegenstructuur voor 1900'. Hugo van der Goeslaan (de ring) is aangeduid als 'Historische wegenstructuur na 1900'. Het Glorieuxpark (ten zuiden van de Geldropseweg) is in het groen aangeduid als 'Historisch landschap'. Deze aanduiding is ook gelegen binnen het plangebied, namelijk ter plaatse van het voetpad richting het Glorieuxpark. Langs beide zijden van dit pad zijn in totaal 11 oude bomen aanwezig in de vorm van laanbeplanting. De historische kwaliteit ligt in het feit dat dit parkdeel oorspronkelijk onderdeel was van landgoed De Burgh. Enkele elementen uit het park maken dat zichtbaar en het nieuwe parkontwerp zal met respect voor de waarde uitgewerkt worden.

De bebouwing van het huidige schoolgebouw is niet als cultuurhistorisch waardevol aangeduid. Een aantal elementen is in het verleden verloren gegaan: de kapel, de tennisbanen, noodlokalen en de vijver zijn verdwenen.

Het stedenbouwkundig ontwerp is gericht op versterking van een aantal cultuurhistorische kwaliteiten. De zuidkant van het plangebied wordt volledig parkachtig ingericht, aansluitend op het Glorieuxpark. Hierdoor wordt de Geldropseweg nog meer met groen ingekaderd. Door de aanleg van een vijver zal de nieuwe woonbuurt beter zichtbaar zijn als wonen in het park, waardoor de karakteristieke identiteit van de plek zichtbaar blijft. In het huidige geval is het schoolgebouw ook goed zichtbaar tussen veel groenstructuren.

Het huidige schoolgebouw wordt in zijn volledigheid gesloopt, omdat de te handhaven gebouwen niet pasten in de opgave van het stedenbouwkundig plan. Dat had onder andere te maken met energetische waarde van het gebouw, maar ook met de situering en de (te) wijdlopige structuur van het gebouw. Karakteristieke onderdelen van het oude schoolgebouw zijn verplaatst naar het nieuwe schoolgebouw, waardoor een gedeelte cultuurhistorie is blijven behouden.

Gezien het voorgaande heeft cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen. Het oude schoolgebouw wordt in zijn geheel gesloopt, en op deze plaats komt een nieuwe woonbuurt terug.

3.7 Verkeer en parkeren     

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.

3.7.1 Verkeer     

Het plangebied is goed bereikbaar. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) zijn de Geldropseweg en Dirk Boutslaan ontsluitingswegen voor de omgeving. De Dirk Boutslaan is aangewezen als gebiedsontsluitingsweg, en de Geldropseweg (tussen de Gabriël Metsulaan en de Hugo van der Goeslaan/Piuslaan) is aangewezen als wijk- en buurtontsluitingsweg.

In de nabije toekomst wordt de Dirk Boutslaan gedeeltelijk heringericht als eenrichtingsverkeer. De bedoeling is dat het verkeer vanuit het centrum via de Breitnerstraat, Lucas Gasselstraat en de Dirk Boutslaan de ring bereiken. Het verkeer richting het centrum wordt gerouteerd via de Kanaaldijk-Zuid (die ook gedeeltelijk heringericht wordt als eenrichtingsverkeer). Op deze wijze kan het verkeer met minder last van kruispunten van en naar en centrum. Naar aanleiding van deze herinrichtingen zal de Geldropseweg vervolgens afgeschaald worden naar een 30 km/u-weg. Het plangebied zal worden aangesloten op de het buurtje Cingelshouck ten westen van het plangebied.

De toevoeging van maximaal 65 wooneenheden zal niet tot capaciteitsproblemen zorgen voor deze wegen, omdat deze wegen voldoende capaciteit bevatten. De verkeersgeneratie tijdens een werkdag neemt toe met 270 motorvoertuigen per etmaal. Dit verkeer zal zich verdelen over de noordelijke en zuidelijke aansluiting van de Van Wassenhovestraat, waardoor de toename per aansluiting zeer minimaal is. De totale toekomstige verkeersgeneratie van nog geen 1000 motorvoertuigen per etmaal tijdens een werkdag past goed bij een woonstraat zoals de Van Wassenhovestraat. Een dergelijke erftoegangsweg heeft over het algemeen een intensiteit van <6000 mvt/etmaal.

De wegen in het plangebied zullen worden ingericht als woonstraten met aan weerszijden trottoirs en aan één zijde openbare parkeerplaatsen. De woonstraten zijn dus zowel voor fietsverkeer en autoverkeer toegankelijk.

Wat betreft fietsverkeer zal de Dirk Boutslaan aan weerszijde van de weg fietsstroken zal bevatten met onderbroken streep. De Geldropseweg, tussen de Gabriël Metsulaan en Piuslaan, zal de huidige vrij liggende fietspaden behouden, mede ten behoeve van de vele scholieren van en naar de middelbare school Augustinianum. Wat betreft het openbaar vervoer is er een bushalte aan de Geldropseweg, nabij de middelbare school Augustinianum.

3.7.2 Parkeren     

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld.

De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

Volgens de Nota Parkeernomen is het plangebied gelegen in de 'schilwijk'. Voor deze gebieden gelden er voor de van toepassing zijnde woningtypologieën verschillende parkeernormen. De parkeernorm in deze wijken is voor een grote grondgebonden woning (> 120m² b.v.o.) bepaald op 1,1 parkeerplaats per woning + 0,3 bezoekersparkeerplaatsen per woning. In totaal dus 1,4 parkeerplaatsen per woning. Het project voorziet in maximaal 65 grondgebonden woningen:

  • 1,1 parkeerplaats per woning = 71,5 parkeerplaatsen;
  • 0,3 pp bezoekers per woning = 19,5 parkeerplaatsen;
  • parkeerbehoefte integraal = 91 parkeerplaatsen.

De woningtypologie is te verdelen onder 4 typen woningen. Woningen zonder parkeervoorziening, woningen met garage en enkele oprit, woningen met carport en enkele oprit en woningen met garage en lange oprit. De aanwezigheid van een garage en een (lange of enkele) oprit heeft invloed op het bepalen van de parkeercapaciteit waar geen sprake is van gereguleerd parkeren. In navolgende tabel is de parkeercapaciteit afgezet tegen het woningtype, zoals ook wordt toegepast conform bijlage 3 van de Nota Parkeernormen 2016.

Woningtype Aantal Berekeningsaantal Totaal aantal pp op eigen terrein
Woning zonder parkeervoorziening 27 0 0
Woning met garage en enkele oprit 2 1,2 2,4
Woning met carport en enkele oprit 8 1,2 9,6
Woning met garage en lange oprit 28 1,5 42
Totaal aantal parkeerplaatsen op eigen terrein 54



Op eigen terrein worden derhalve 54 parkeerplaatsen berekend. In onderhavig plangebied zijn 46 parkeerplaatsen voorzien in de openbare ruimte. Tevens zijn er 10 parkeerplaatsen aanwezig evenwijdig aan de Dirk Boutslaan welke gebruikt worden ten behoeve van dit planvoornemen. Gezamenlijk wordt ruim voldaan aan de benodigde 91 parkeerplaatsen.

Om het groene karakter van de buurt te realiseren is ervoor gekozen in de straten één strook (openbare) langsparkeren te projecteren (1 strook per straat). Direct ten noorden van het park, aan de kopse wegen, worden geen parkeerstroken aangelegd.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan 2017     

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen), de Regeling Groencompensatiefonds en Beleidsregel Groencompensatie. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Kaart ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017

Beoordeling plan

In het onderhavige plangebied is volgens het Groenbeleidsplan 2017 de ruimtelijke strategie 'Stad, rood beeldbepalend' aanwezig. In de nieuwe situatie wordt er een groen veld aangelegd (Pieter Aerstenplein), worden bestaande bomen behouden en worden nieuwe bomen geplant. Door het toevoegen van meer groenareaal in de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie wordt richting gegeven aan de ambities van het Groenbeleidsplan 2017.

Tevens grenst het plangebied aan 'Structureel stadsgroen'. In 'structureel stadsgroen' richt het groenbeleid zich op geen rood in het groen. Het structurele stadsgroen ten zuiden van het plangebied wordt gevormd door een groene 'corridor', die het huidige schoolgebouw scheidt van de Geldropseweg. Dit is een langwerpige ruimtelijke groenstructuur evenwijdig aan de weg. Deze groene corridor - welke geen onderdeel is van dit bestemmingsplan - wordt ontwikkeld tot parkachtige omgeving met behoud van bestaande bomen en de realisatie van een (waterbergende) vijver. Dit past binnen de strategie 'structureel stadsgroen' zoals dat is geformuleerd in het Groenbeleidsplan 2017.

3.8.2 Verordening bomen     

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota 'Niet kappen tenzij'.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart

Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basis bomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op private groter of gelijk aan 500 m².

Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van de kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

verplicht

Uitsnede Groene Kaart gemeente Eindhoven

Het plangebied

Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig die op de Groene Kaart zijn opgenomen. Binnen het plangebied bevinden zich meerdere bomen. Velen daarvan hebben een slechte vitaliteit en een minimale levensverwachting. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp zijn enkele bestaande bomen ingepast binnen het plangebied. De als waardevolle particuliere boom (Japanse vleugelnoot) aangewezen boom is prominent ingepast in het park-ontwerp (ten zuidoosten van het plangebied).

Rondom het plangebied (met name ten zuiden daarvan) zijn zowel waardevolle particuliere bomen, waardevolle gemeentelijke bomen en basis bomen aanwezig die zijn opgenomen op de Groene Kaart. Deze bomen blijven gehandhaafd en worden tijdens de bouw van het project beschermd. Het bouwverkeer vindt hoofdzakelijk plaats aan de noordoostkant van het project, waardoor deze bomen zo veel mogelijk worden ontzien. De bomenrij aan de Dirk Boutslaan ter hoogte van de sportvelden van de school blijven overeind.

verplicht Bomen in stedenbouwkundig plan

Bomen effect Analyse

In opdracht van de initiatiefnemer is door Van Helvoirt groenprojecten b.v. een Bomen Effect Analyse (hierna BEA) uitgevoerd. Uit deze BEA blijkt het volgende.



Inventarisatie

  • 198 bomen zijn geïnventariseerd, waarvan 108 bomen niet zijn opgenomen in het ontwerp;
  • De conditie van de bomen is over het algemeen goed. De levensverwachting is over het algemeen meer dan 15 jaar;
  • In 29 bomen zijn afgestorven takken aangetroffen in de kroon. Deze bomen zijn geregistreerd als risicoboom;
  • Enkele bomen hebben een holte in de stamvoet. Deze bomen zijn geregistreerd als attentieboom.



Verplantbaarheid

Het slagingspercentage van de verplantbaarheid van de bomen wordt over het algemeen ingeschat op minder dan 60%. De bomen zijn daarmee slecht verplantbaar. Slechts vijf bomen (twee tulpenbomen en drie winterlinden) zijn te verplanten met een voldoende slagingskans (75 tot 90%).

Bomen effect analyse

Bij de effecten analyse zijn acht knelpunten aangewezen. Duurzaam behoud van deze bomen is mogelijk, op één boom na, mits de in de BEA aanbevolen maatregelen worden opgevolgd.

Verder is aangegeven dat de wortels gedurende het gehele jaar niet reiken tot aan het grondwater of de capillaire zone. Bij eventueel bronneren is het effect op de bomen gering. De wijze waarop de vochtvoorziening gewaarborgd wordt dient vooraf overlegd te worden met een bomendeskundige.

De aanplant van 158 bomen, inclusief nazorg vertegenwoordigt een grotere waarde dan de 108 te vellen bomen. Het bomenplan voldoet daarmee aan de compensatie zoals omschreven in de Verordening Bomen 2015.

3.9 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen, trafo's of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

Toepassing plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 65 wooneenheden met bijbehorende voorzieningen in de openbare ruimte. Naast woonbuurten liggen in de directe omgeving meerdere bedrijven of andere niet-woonfuncties. Dit betreffen de bedrijven op het bedrijventerrein De Kade, de nieuw gerealiseerde school Augustinianum en de maatschappelijke instellingen ten westen van het Glorieuxpark. Het schoolgebouw binnen het plangebied wordt gesloopt en maakt plaats voor een nieuwe woonbuurt.

De voornoemde bedrijven zijn gelegen binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Kade'. Dit bedrijventerrein is circa 140 hectare groot en bevat enkele grote bedrijven zoals DAF en herbergde in het verleden ook Campina. Laatstgenoemd bedrijf heeft het terrein inmiddels verlaten. De Kade is een gemengd bedrijventerrein met vooral bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 en een aantal bedrijven in de milieucategorieën 3.1 tot en met 4.2. Het terrein heeft een langwerpige vorm in oost-westelijke richting en is uitwaarts in westelijke richting gezoneerd. Dit betekent dat de hoogste milieucategorieën - 4.1 en 4.2 - zijn gelegen in het oostelijke gedeelte van het bedrijventerrein (buiten de ring), en de laagste milieucategorieën - 1 tot en met 3.2 - zijn gelegen in het westelijke gedeelte van het bedrijventerrein (binnen de ring en nabij milieugevoelige functies). In de zone rondom de belastende functies gelden namelijk beperkingen voor milieugevoelige functies, zoals woningen.

Aangezien de omgeving bestaat uit verschillende functies is het gebied te typeren als 'gemengd gebied'. De richtafstanden worden derhalve met één afstandsstap verlaagd. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden de volgende richtafstanden per milieucategorie:

milieucategorie Richtafstand (m)
categorie 1 0
categorie 2 10
categorie 3.1 30
categorie 3.2 50
categorie 4.1 100
categorie 4.2 200

verplicht

Milieuzonering ter plaatse van plangebied

Op basis van de VNG-brochure kan worden geconcludeerd dat de woningen t.b.v. het planvoornemen zijn gelegen binnen de richtafstanden van de als milieucategorie 3.1 en 3.2 aangeduide bedrijfsbestemmingen. Daarom zijn alle bedrijven beschouwd die in de omgeving van het plangebied zijn gevestigd (zie navolgende tabel). Hieruit volgt dat kan worden bevestigd dat niet aan alle richtafstanden kan worden voldaan. Dit geldt voor de toegestane bedrijfsactiviteiten (SBI-code 4673.2) aan de Dirk Boutslaan 18. Het hinderaspect geluid is hierbij maatgevend. Omdat niet kan worden voldaan aan de richtafstanden, wat betreft het aspect geluid, is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. In paragraaf Geluid wordt ingegaan op dit onderzoek.

Activiteit SBI 2008 code; nummer Omschrijving Originele richtafstanden

(in m)
Richtafstand

-1 afstandsstap
Afstand tot plangebied
Geur Stof Geluid Gevaar (in m) (in m)
Dirk Boutsln 18; Jongeneel 4673; 2 Grth in hout en bouwmaterialen 0 10 50 10 30 20
Dirk Boutsln 20; Ergon 41, 42, 43;

1, 2, 3
Bouwbedrijven/

Aannemers-bedrijven
10 30 50 10 30 60
Kanaaldijk Zuid 3; Voskamp 4673; 2 Grth in hout en bouwmaterialen 0 10 50 10 30 87
Kanaaldijk Zuid 3A; Shapeways 41, 42, 43;

1, 2, 3
Bouwbedrijven/

Aannemers-bedrijven
10 30 50 10 30 83
Kanaaldijk Zuid 5A; De Boo 4673; 2 Grth in hout en bouwmaterialen 0 10 50 10 30 112
Kanaaldijk Zuid 5B; Voscars 291; 1 Autofabriek p.o. < 10.000 m² 100 10 200 30 100 273
Gabr. Mestuln 5b;

Milieustraat
381; B Gemeentewerven afval-inzameldep. 30 30 50 30 30 112
Dirk Boutsln 25; Augustinianum 852, 8531 School algemeen voortgez. onderw. 0 0 30 0 10 16

Tabel richtafstanden ten opzichte van omliggende bedrijven en niet-woonfuncties



Gelet op het voorgaande en het gestelde in paragraaf Industrielawaai (industrielawaai) zal het plan niet zorgen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Anderzijds brengt het planvoornemen geen verslechtering teweeg voor de niet-woonfuncties, omdat de bedrijven niet in haar bedrijfsvoering worden verhinderd.

4.2 Geluid     

4.2.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen. Indien bron- of overdrachtsmaatregelen (gemotiveerd) niet mogelijk zijn kan met een beschikking 'hogere grenswaarden' hiervan worden afgeweken.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van een woongebied met maximaal 65 wooneenheden. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh.

4.2.2 Wegverkeerslawaai     

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Geldropseweg, de Dirk Boutslaan en, op enige afstand, de Ring van Eindhoven (Jeroen Boschlaan, Hugo van der Goeslaan en Piuslaan) inclusief ventwegen. Overige wegen kunnen gezien de geringe verkeersintensiteit en grote(re) afstand tot het plangebied inzake wegverkeerslawaai als niet relevant aangemerkt worden. Derhalve is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. Het rapport is in de bijlage gevoegd. Hieronder volgende de belangrijkste resultaten en conclusies.

De geluidbelasting ten gevolge van de Dirk Boutslaan, Geldropseweg en Ring overschrijdt plaatselijk de voorkeurswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Ontheffing is derhalve in principe mogelijk indien aan de voorwaarden uit de Wgh en het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven voldaan wordt, onder andere met betrekking tot de aanwezigheid van een geluidluwe gevel en de indeling van de woning. Gezien het type woningen dat voorzien wordt en de inrichting van het plangebied zijn deze eisen haalbaar. Ter plaatse van één woning zijn maatregelen nodig in de vorm van een dove gevel en een geluidscherm om aan de kwaliteitseisen te kunnen voldoen. Deze maatregelen in de vorm van een dove gevel en een geluidscherm zijn in de regels van dit bestemmingsplan gewaarborgd.

Voor deze ontwikkeling is een besluit hogere grenswaarden vanwege het wegverkeer verleend. Dit besluit is ook als bijlage opgenomen bij de regels.

4.2.3 Railverkeerslawaai     

Het plangebied ligt op ongeveer 1.200 meter van de spoorlijn tussen Eindhoven en Weert/Helmond. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.2.4 Industrielawaai     

Het industrieterrein DMV-Campina dat ten noorden van het plangebied gelegen is, is een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Het plangebied is geheel gelegen binnen de geluidzone. Derhalve is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Het rapport is in de bijlage gevoegd. Hieronder volgende de belangrijkste resultaten en conclusies.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek industrielawaai is het zonebewakingsmodel (status quo februari 2011) aan Peutz ter beschikking gesteld. Conform opgave van de gemeente kan dit model anno 2018 nog altijd als voldoende actueel beschouwd worden en voor de berekeningen gebruikt worden, met uitzondering van het terrein van FrieslandCampina. De activiteiten van FrieslandCampina zijn inmiddels gestaakt en de vergunning is ingetrokken.

De geluidbelasting vanwege het industrieterrein ter plaatse van de woningen van het bouwplan Augustinianum bedraagt ten hoogste 46 dB(A) etmaalwaarde. De in eerste aanleg te hanteren voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt niet overschreden. Voor wat betreft industrielawaai bestaan er geen belemmeringen voor de realisatie van het woningbouwplan Augustinianum.

4.2.5 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 7,1 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.2.6 Cumulatie     

In het onderzoeksgebied is sprake van verschillende bronnen van geluid. De Wet geluidhinder hanteert in principe voor elk van deze bronnen een afzonderlijk beoordelingskader. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de cumulatie van verkeerslawaai en industrielawaai in beschouwing genomen. Derhalve is een akoestisch onderzoek cumulatie uitgevoerd. Het rapport is in de bijlage gevoegd. Hieronder volgende belangrijkste resultaten en conclusies.

Uit de berekeningen blijkt dat bij de meeste woningen wegverkeerslawaai de bepalende bronsoort is. Aan de noordzijde van het plangebied zijn zowel wegverkeerslawaai als industrielawaai aan de orde. De cumulatie-effecten zijn echter beperkt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB(A) wordt op geen enkele geprojecteerd gevel overschreden.

4.2.7 Conclusie     

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van geluid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Luchtkwaliteit     

4.3.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (ug/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m² bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m² bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.3.3 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.4 Planbeschrijving en toetsing     

Het planvoornemen ziet op de realisatie van maximaal 65 wooneenheden. Op basis daarvan kan worden gesteld, voor zover daarvan al sprake is, dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Aangezien woningen in de zin het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.

Uit de monitoringstool volgt dat direct ten zuiden van het plangebied (ter plaatse van de Geldropseweg) zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.

Uit de monitoringstool blijkt dat de optredende concentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied ruim onder de in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) gestelde grenswaarden liggen. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.3.5 Conclusie     

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is.

4.4.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; april 2015) van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.4.2 Toepassing plangebied     

Aan de hand van de Professionele risicokaart is bekeken of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Op het nabij gelegen industrieterrein de Kade is de inrichting DAF gelegen. De inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour van deze inrichting. Omdat DAF niet onder de werkingssfeer van het Bevi valt is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig. Ook is het plangebied niet gelegen binnen het invloedsgebied van de Jeroen Boschlaan (de ring).

Hierdoor kan worden geconcludeerd dat externe veiligheid geen belemmering is voor onderhavig planvoornemen.

verplicht

Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omlijnd)

4.4.3 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid     

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de Visie Externe Veiligheid is de ambitie opgenomen dat op het bedrijventerrein De Kade geen nieuwe vestiging/uitbreiding van risicovolle bedrijven wordt mogelijk gemaakt.

4.4.4 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Een advies van de veiligheidsregio is niet benodigd.

4.5 Duurzaamheid     

4.5.1 Duurzame en gezonde ontwikkeling van Eindhoven in het hart van de Brainportregio     

Alles wat we als gemeente doen draagt bij aan een goede kwaliteit van leven, nu en in de toekomst. Met name hier in Eindhoven maar ook daarbuiten. Om te werken aan een goede kwaliteit van leven in Eindhoven zorgen we er voor dat we de stad zowel boven- als ondergronds zodanig ontwerpen en inrichten dat deze vanuit economisch, ecologisch en menselijk oogpunt gezond, aantrekkelijk en toekomstbestendig is: gezonde en duurzame verstedelijking. In een gezonde stad is ruimte voor de natuur en duurzame voedsel-, energie-, water-, grondstoffen- en afvalkringlopen. Niet alleen hier en nu maar ook elders in de wereld en voor volgende generaties.

Kwaliteit van leven wordt in steeds grotere mate bedreigd door globale problemen als klimaatverandering en luchtvervuiling. Integrale duurzaamheid gaat daarom ook in deze opgave verder dan de gebouwen alleen. We streven ernaar in elk project ook het gebied/ de openbare ruimte te verduurzamen en daarmee een integrale bijdrage te leveren aan kwaliteit van leven in Eindhoven.

4.5.2 Een systeemaanpak     

De gemeente Eindhoven heeft gekozen voor een aanpak die uitgaat van een systeembenadering van duurzaamheid voor de ontwikkeling van Eindhoven tot duurzame, gezonde, energie-neutrale, flexibel bestuurde, aantrekkelijke en inspirerende stad; The Natural Step-aanpak.

4.5.3 The Natural Step: Vier principes van een duurzame samenleving     

The Natural Step Aanpak is eind jaren '80 ontstaan in Zweden in een nauwe samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven; een Triple Helix. In de kern van The Natural Step-aanpak vinden we vier duurzaamheidsprincipes, gebaseerd op de ecologische en sociale systeemeigenschappen. Aan de basis van deze principes ligt ruim 20 jaar wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing daarvan bij bedrijven, gemeenten, scholen en non-profit organisaties over de hele wereld.

De 4 duurzaamheidsprincipes kunnen we zien als spelregels. Houden we ons aan deze regels dan zijn we duurzaam bezig. Ze vertellen wat de grenzen zijn die we moeten respecteren als we een duurzaam product, een duurzame organisatie of duurzame gemeenschap willen ontwikkelen.

verplicht

verplicht Niet meer en sneller stoffen uit de aardkorst in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
verplicht Niet meer en sneller natuurvreemde stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
verplicht De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen.
verplicht Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het kunnen vervullen van hun behoeften.

4.5.4 Ambities duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid.

  • Energie/CO2-emissie

Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.

Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar. Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is ook Rijksbeleid. Hoewel er op dit moment geen eis tot 'aardgasloos bouwen' kan worden opgelegd, is het verstandig voor bouwers en ontwikkelaars om zich te realiseren dat aardgas uit gefaseerd zal gaan worden. Het is wijs om nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst mogelijk is.

  • Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins) en daarnaast dat smart mobility concepten een vlucht zullen nemen, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

  • Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.

  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.5.5 Toepassing plangebied     

De intentie is om de nieuwe woningen gasloos op te leveren conform een EPC = 0. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Eindhoven.

4.6 Bodem     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.

Ten behoeve van het huidig geldende bestemmingsplan 'Cingelshouck-Augustinianum' is door Peutz een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging.

Het in 2012 uitgevoerde onderzoek leverde de volgende conclusies op:

  • in een viertal mengmonsters van de bovengrond bedraagt de concentratie aan enkele stoffen (zware metalen, PAK's en minerale olie) meer dan de vigerende Achtergrondwaarden. De tussenwaarde wordt in geen van de mengmonsters overschreden;
  • ter plaatse van de voormalige sloot worden zowel in de bovengrond als in de ondergrond de vigerende Achtergrondwaarden niet overschreden;
  • op basis van de Toetsingsregel bodemkwaliteitsklasse Wonen kan worden gesteld dat één mengmonster van de bovengrond niet voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen. Alle overige grondmengmonsters voldoen wel aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen;
  • in de mengmonsters van de ondergrond wordt voor geen enkele stof de Achtergrondwaarde overschreden;
  • in één grondwatermonster wordt de streefwaarde voor lood en zink overschreden. De concentratie bedraagt minder dan de tussenwaarde.

De grond welke niet voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen kan wel binnen het plan worden toegepast indien er bij het uiteindelijke gebruik geen direct contact met deze grond mogelijk is (onder wegen, parkeerterreinen etc.). Hiermee voldoet de grond in het gehele plan aan de kwaliteitsklasse die tenminste benodigd is, de kwaliteitsklasse Wonen.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusies en aanbevelingen

In het geldende bestemmingsplan is reeds afgewogen dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld en geschikt is voor de voorgenomen functie, op één locatie na. Bij aanvraag voor omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient het uitgevoerde onderzoek te worden geactualiseerd en wordt de bodem onder de huidige te slopen gebouwen onderzocht. Dit onderzoek vindt plaats na de sloop van de huidige bebouwing.

4.7 Natuur     

De Wet Natuurbescherming biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. In het onderhavig plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. In het kader van onderhavig plan worden ook geen negatieve effecten verwacht op elders gelegen Natura 2000-gebieden. Onderhavig bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.

Ten behoeve van onderhavig plan is in september 2017 door Ecogroen een Quickscan natuurtoets uitgevoerd. Hierbij is beoordeeld of het planvoornemen mogelijk gepaard gaat met effecten op beschermde natuurwaarden. Tevens is beoordeeld of het voornemen conflicteert met de wettelijke bescherming van soorten en natuurgebieden. Daarnaast is in juli 2018 door Buro Maerlant een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd.

De resultaten van deze onderzoeken zijn gerapporteerd in een rapport en als bijlagen opgenomen bij deze toelichting. Hieronder volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

verplicht

Beschermde natuurgebieden (plangebied in rood omlijnd)

4.7.1 Gebiedsbescherming     

Op basis van de afstand, de aard van de voorgenomen activiteiten en de aanwezigheid van tussenliggende bebouwing en infrastructuur, zijn negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van bij Wet natuurbescherming beschermde natuurgebieden op voorhand uit te sluiten. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot vermindering van de oppervlakte van NNN of van de samenhang tussen gebieden. Met de ingrepen worden de potenties voor behoud en ontwikkeling van waarden niet aangetast. Significant negatief effect is uitgesloten.

4.7.2 Soortenbescherming     

In de bebouwing binnen het plangebied zijn potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig.

Ten behoeve van de potentiele verblijfsplaatsen van vleermuizen heeft in het najaar een inventarisatie plaatsgevonden en zijn er reeds mitigerende maatregelen getroffen. In het najaar van 2017 zijn 20 klein formaat vleermuiskasten en 4 groot formaat vleermuiskasten verspreid in het plangebied aangebracht. Verder zijn in het voorjaar van 2018 de gevels van de nieuwe school voor vleermuizen geschikt gemaakt door het aanbrengen van open stootvoegen in blinde gevels. Uit het nader onderzoek naar vleermuizen blijkt dat maximaal vijf paarverblijfplaatsen en één zomerverblijfplaats aanwezig is. Daarnaast is er een theoretische kans op overwinterende individuen (bij mildere winters).

Broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties worden niet in het onderzoeksgebied verwacht. Wel zijn binnen de invloedsfeer van het voornemen diverse algemene vogels broedend te verwachten. Het voornemen heeft geen negatief effect op andere beschermde flora, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden.

4.7.3 Algemene zorgplicht     

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

4.7.4 Conclusie     

De voorgenomen plannen hebben geen effecten op beschermde gebieden. Er zijn geen vervolgstappen voor gebiedsgerichte bescherming nodig. In het najaar van 2017 en in het voorjaar van 2018 zijn reeds mitigerende maatregelen genomen. Door de genomen maatregelen en het nemen van de juiste maatregelen voorafgaand aan de sloop blijft de functionaliteit van het plangebied voor vleermuizen in stand en wordt voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.

Door voorafgaand aan de sloop een ecologische werkprotocol op te laten stellen door een terzake deskundige met daarin opgenomen de exacte werkwijze van het vrij maken van de bebouwing op diervriendelijke wijze kan de bebouwing zonder meer gesloopt worden nadat de bebouwing vrij is van vleermuizen. Daarnaast zal initiatiefnemer voorzieningen (zoals het inbouwen/inmetselen van vleermuiskasten in gevels) treffen in de nieuwe bebouwing. Conform het onderzoeksadvies zal met hulp van een ter zake deskundige het aantal en de bouwwijze van verblijfplaatsen voor vleermuizen in de nieuwe bebouwing worden bepaald.

Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van het project. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of nesten of eieren van broedvogels worden beschadigd of vernield, ongeacht de datum.

4.8 Milieueffectrapportage     

4.8.1 Wettelijke kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

Kolom 1: de activiteit zelf

Kolom 2: drempelwaarden activiteit

Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)

Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:

D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

4.8.2 Geen stedelijk ontwikkelingsproject     

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Beoordeling plan

Het planvoornemen betreft de realisatie van 65 grondgebonden wooneenheden. De woningen worden gebouwd in de vorm van patiowoningen, rij- twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen. De woningen zijn voorzien in maximaal 3 bouwlagen en sluiten qua structuur aan bij de bestaande woonbuurt Cingelshoeck ten westen van het plangebied. Dit uit zich met name in de orthogonale opbouw van de percelen ten opzichte van de straten en de situering van de hoofdgebouwen op deze percelen.

De 65 woningen zijn geprojecteerd op vier bouwvelden. In het meest westelijke bouwblok is de bebouwingsdichtheid hoger, aansluitend bij de bestaande bebouwing. In het meest oostelijke deel is de bebouwingsdichtheid lager. In dit deel zijn de tuinen, m.n. van de tweekappers, dieper. In het meest noordelijke blok zijn rijwoningen (patio's) met een grotere beukmaat voorzien. De woningen liggen verder naar achter (naar Dirk Boutslaan toe) zodat een grote brede voortuin op het zuiden mogelijk is. Alle woningen worden met de voorgevel gericht op de openbare ruimte (straat). Garages en uitbouwen liggen achter de voorgevelrooilijn tegen of achter de woning, met uitzonderingen van de voorziene carports voor de voorgevel bij de meest noordelijk gesitueerde rij woningen.

De woningen worden in één en twee bouwlagen met kap of drie lagen zonder kap gerealiseerd. De maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter. Wat betreft de patiowoningen bedraagt de maximale bouwhoogte 9 meter.

Het plangebied is gelegen in hoog stedelijk gebied, binnen de ring van Eindhoven en nabij het centrum. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur (Dirk Boutslaan en Geldropseweg). De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet worden opgeschaald, al wordt in de toekomst de Dirk Boutslaan opgeschaald en de Geldropseweg afgeschaald. Het toekomstige verkeer gaat op in het heersende verkeersbeeld. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) is de Geldropseweg een belangrijke ontsluitingsweg voor de omgeving. De Dirk Boutslaan is aangewezen als wijk- en buurtonsluitingsweg. Het plangebied is daarom goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein en in de openbare ruimte van de nieuwe woonstraten opgelost.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken (bodem, bomeneffectanalyse, flora & fauna, geluid en water/duurzaamheid) aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt. De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten.

4.8.3 Conclusie     

Hieruit kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing. Ter aanvulling van het voorgaande volgt in dit hoofdstuk de toetsing van het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, duurzaamheid, bodem, natuur en water.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021     

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.

Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).

5.2.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'     

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur;
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

5.2.3 Keur oppervlaktewateren     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2015-2018)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.6 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied     

Het toekomstige watersysteem wordt volgens het principe 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' gerealiseerd. Het hemelwater wordt geborgd en geleidelijk afgevoerd en het plangebied wordt daarbij ontkoppeld.

In het nieuwe plan heeft het water een prominente rol gekregen. Tussen het reeds gerealiseerde nieuwe schoolgebouw 'Augustinianum' en de nieuwe woonbuurt wordt de totale waterberging gerealiseerd met een minimale compenserende waterberging van 990 m³. De bergingseis bedraagt 950 m³. Het hemelwater, terechtkomend op zowel de nieuwe school en de nieuwe woonbuurt, wordt ingezameld middels een infiltratie- en transportriool (IT-riool). Het IT-riool mondt niet rechtstreeks in de waterpartij uit maar stroomt via een verzamel- en overloopput. De hemelwaterberging vindt primair plaats in de centrale waterpartij. Daarnaast zullen er wadi's worden gerealiseerd ten westen van deze waterberging. Tevens wordt een (vloeiende) overloop gerealiseerd naar het oppervlaktewater in het Glorieuxpark welke met name bij extreme buien van dienst kan zijn.

Door milieu-adviesbureau Landslide is een rapportage opgesteld ten aanzien van de nadere uitwerking van de hemelwaterberging Augustinianum. Deze rapportage is opgesteld ten behoeve van deze waterparagraaf, en als bijlage bij deze toelichting gevoegd. In deze notitie is een algemene beschrijving gegeven van het toekomstig watersysteem. Eveneens zijn detailuitwerkingen gemaakt en zijn conclusies en aanbevelingen geformuleerd voor het vervolgtraject.

verplicht

Invulling hemelwaterberging

De compenserende waterberging is met een voorwaardelijke verplichting in het voorheen geldende bestemmingsplan in de bestemmingen 'Groen' en 'Maatschappelijk' vastgelegd. Deze voorwaardelijke verplichting is in dit bestemmingsplan in acht genomen. In het integraal waterplan is zowel de hemelwaterberging van onderhavige ontwikkeling opgenomen als die van het naastgelegen schoolgebouw.

Het plan voorziet in het verzamelen en aanbieden van regenwater van de daken en de verhardingen met een afvoer naar de waterpartij. De gemaakte afspraken met de gemeente Eindhoven en het waterschap De Dommel - volgend uit het vigerende bestemmingsplan 'Cingelshouck-Augustinianum' - blijven daarbij gehandhaafd.

5.4 Advies / overleg Waterschap     

Onderhavig planvoornemen is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft in mei 2018 akkoord gegeven op het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "I Cingelshouck-Augustinianum" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

Inleidende regels (Begrippen en Wijze van meten)

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Groen' (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de groenvoorzieningen ten zuiden en ten zuidoosten van de nieuwe woonbuurt. De regels van deze gronden betreffen dezelfde regels die gelden conform het vigerend en aangrenzend bestemmingsplan 'Cingelshouck-Augustinianum'.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)

De straten en parkeerplaatsen in dit bestemmingsplan zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bestemming is mede bestemd voor groenstrookjes of ander openbaar gebied.

Bestemming 'Wonen' (Artikel 5)

Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de grondgebonden woningen. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en aan-, uit- en bijgebouwen.

Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gebouwd. Binnen deze bestemming mag het maximum aantal woningen niet meer bedragen dan 65 woningen, uitsluitend bestaande uit grondgebonden woningen. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte vastgelegd binnen de aanduidingen 'maximale bouwhoogte'.

Om te voorkomen dat woningen een te hoge geluidbelasting op de gevel en in de verblijfsruimten ondervinden is via de regels expliciet bepaald dat alle woningen moeten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel aan de door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere grenswaarden. Voor één woning geldt, zoals ook in paragraaf Geluid is toegelicht, een verplichte geluidwerende voorziening en de bouw van een dove gevel.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m²). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.

Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit - prioriteit - risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

- Bouwen en Wonen

- Openbare leefomgeving

- Bedrijven

  • Gebiedsgericht

- Pilot Veiligheid en leefbaarheid

- Actiegebieden

  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde "kruimelgevallen". Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Er is in dit geval een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Gezien de aard en omvang van het planvoornemen alsmede het feit dat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden.

Met het waterschap De Dommel heeft vooroverleg plaatsgevonden. Tevens is de waterparagraaf en de bijbehorende watertoets beoordeeld door de gemeente Eindhoven en het waterschap. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Waterparagraaf.

Het concept van het ontwerp bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg aan de provincie voorgelegd. Naar aanleiding hiervan zijn er van de provincie geen opmerkingen

9.3 Inspraak en samenspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Er hebben al diverse informatiebijeenkomsten voor omwonenden plaatsgevonden. Onder andere op 3 juli 2017 en op 11 december 2017. Tijdens de informatiebijeenkomsten heeft initiatiefnemer de aanwezigen geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Op de informatiebijeenkomst van 11 december 2017 is een maquette tentoongesteld en zijn de stedenbouwkundige en bouwkundige aspecten van het project toegelicht. Ook is informatie over de planning gepresenteerd. De aanwezigen bleken positief te zijn over het plan.

Daarnaast heeft initiatiefnemer op 4 juli 2018 een goed informatief overleg gehad met het bedrijf Jongeneel aan de Dirk Boutslaan. Jongeneel heeft aangegeven dat het een mooi plan is en een hele verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast waardeert Jongeneel dat ze op de hoogte zijn gebracht van de plannen. Jongeneel heeft geen inhoudelijke opmerkingen of kanttekeningen op het plan.

Daarnaast is in het kader van de samenspraak het concept van het ontwerp uitwerkingsplan ter afstemming voorgelegd aan de belangenorganisaties Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) en de Van Abbestichting. Naar aanleiding daarvan hebben deze belangenorganisaties een reactie gegeven.

Trefpunt Groen (overleg d.d. 28-11-2017)

Trefpunt Groen is uitermate positief over het integrale plan en geeft aan dat ze graag willen meewerken om het plan ook in een bredere context gerealiseerd te krijgen. Afspraak is om samen op te trekken in de ambities om de revitalisatie van het totale park gerealiseerd te krijgen. Conform advies van Trefpunt Groen zal geanticipeerd worden op het 'natuurinclusief' bouwen.

Stichting Bescherming Wederopbouw Erfgoed (overleg d.d. 25-01-2018)

Stichting Bescherming Wederopbouw Erfgoed was zeer positief over het plan en ziet het graag op deze wijze uitgevoerd.

Van Abbestichting

Over het algemeen tevreden. Het advies aangaande de bebouwing aan de Dirk Boutslaan is in overleg met de gemeente Eindhoven en Hurks met elkaar afgestemd.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan 'I Cingelshouck-Augustinianum' met identificatienummer NL.IMRO.0772.80312-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aaneengebouwde woning     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.12 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.14 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.16 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.19 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.20 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.21 Dove gevel     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.22 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.24 Geluidwerende voorziening     

voorziening ten behoeve van de wering of reducering van geluid(overlast) in de vorm van een gesloten scherm of muur.

1.25 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.26 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.27 Internetwinkel     

internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.28 Kamerverhuur     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.29 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.30 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.31 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdeel van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.32 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en is opgenomen in Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende bij deze regels.

1.33 Nota Parkeernormen 2016     

parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016.

1.34 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d..

1.35 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.36 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.37 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.38 Supermarkt     

een zelfbedieningszaak met overwegend levensmiddelen.

1.39 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.40 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.41 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.42 Voorgevelrooilijn     

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

1.43 Voorkeursgrenswaarde     

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.44 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.45 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.46 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.47 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.48 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten, zonnepanelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons, liftopbouwen en -schachten, en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. pleinen en (evenementen)terreinen ten dienste van de aangrenzende maatschappelijke bestemming;
  4. paden en bruggen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum goothoogte van 3 m, een maximum bouwhoogte van 4 m en een maximum oppervlakte van 15 m².

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 4 m.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;

met daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum goothoogte van 3 m, een maximum bouwhoogte van 4 m en een maximum oppervlakte van 15 m².

4.2.2 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.

Artikel 5 Wonen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  2. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  3. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  4. het maximum aantal woningen 65 bedraagt.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. de woningen die niet voldoen aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder mogen uitsluitend worden gebouwd conform het door burgemeester en wethouders van gemeente Eindhoven verleende besluit hogere waarden Wet geluidhinder met de daarbij behorende voorwaarden, zoals opgenomen in Besluit hogere waarden.
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' dient de gevel die evenwijdig is gelegen aan de Dirk Boutslaan als dove gevel uitgevoerd te worden.
5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  2. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' bijgebouwen tevens voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mogen worden gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 75 m² met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel; voor patiowoningen geldt in deze een percentage van 80%;
  4. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 5,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van de woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximale diepte van 1,5 m en een goothoogte van maximaal 3,5 meter, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert.
5.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m².
5.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden gelegen achter de feitelijke voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
  2. de maximum bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen is 2 m;
  3. in afwijking van het bepaalde in sub a en sub b geldt dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' het volgende:
    1. erf- en terreinafscheidingen mogen tevens voor de feitelijke voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan gebouwd worden;
    2. de maximum bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen, voor zover deze grenzen aan openbaar gebied, is 3,5 meter.
  4. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 m;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' dient een geluidwerende voorziening te worden gerealiseerd met een bouwhoogte van minimaal 1,8 m en maximaal 2 m;

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Algemeen     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
5.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels     

7.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten en afmetingen;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q. 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  4. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  5. de bestemmingsbepaling en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  6. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 8 Overige regels     

8.1 Parkeereis     

  1. Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Nota Parkeernormen 2016.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, mag getoetst worden aan nieuwe dan wel gewijzigde parkeernormen, als deze in werking zijn getreden en leiden tot een lagere parkeernorm.

8.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid Parkeereis indien:

  1. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 8.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 8.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 9 Overgangsrecht     

9.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken     

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid Overgangsrecht bouwwerken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid Overgangsrecht gebruik, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid Overgangsrecht gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'I Cingelshouck-Augustinianum'.