Plan: | Kruidenbuurt Noord 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80206-0301 |
In het kader van de actualiseringsplicht uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dit bestemmingsplan voor het gebied Kruidenbuurt Noord opgesteld. Het bestemmingsplan "Kruidenbuurt Noord 2014" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijk deel van Eindhoven in het stadsdeel Stratum. Het gebied wordt omsloten door de Korianderstraat, de Heezerweg, de Edelweisstraat en de Leenderweg. het plangebied is circa 14,5 ha. groot.
Het bestemmingsplan "Kruidenbuurt Noord 2014" vervangt het bestemmingsplan "Kruidenbuurt Noord". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 27 september 2004 en door Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant gedeeltelijk goedgekeurd op 19 april 2005. Het plan is vervolgens onherroepelijk geworden op 14 juli 2005.
Het plan "Kruidenbuurt Noord 2014" vervangt tevens de op grond van het bestemmingsplan "Kruidenbuurt Noord" vastgestelde uitwerkingsplannen "Uitwerkingsplan 1e en 2e fase Kuidenbuurt Noord" en "Uitwerkingsplan 3e en 4e fase Kruidenbuurt Noord", respectievelijk vastgesteld door burgemeester en wethouders op 9 januari 2007 en 9 februari 2010.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken.
Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven.
Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten.
Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6.
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan.
De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De Kruidenbuurt is ontstaan in de periode waarin de stad Eindhoven een explosieve groei doormaakte. Belangrijke factoren hierbij waren de annexatie van een aantal kernen in 1920 en de vestiging en ontwikkeling van het Philipsbedrijf in Strijp. Door de annexatie ontstond de noodzaak voor een uitbreidingsplan met een integrale visie op Eindhoven. De uitbreidingsplannen gingen uit van de tuinstadgedachte. De Kruidenbuurt is binnen dat concept ontwikkeld en is in de hoofdopzet in 1932 gereed. Het noordelijk gedeelte van de wijk tussen de Korianderstraat en de Edelweisstraat (Kruidenbuurt Noord) is opgezet als een stedelijke tuinwijk met woningen voor arbeiders.
Eind jaren 90 van de vorige eeuw heeft men de aanzet gegeven om te komen tot een herstructurering van de wijk. In 2001 is in opdracht van Stuurgroep Kruidenbuurt door Rein Geurtsen en partners het programma van eisen opgezet.
De herstructurering van de wijk is verdeeld over vier fasen. In 2004 is begonnen met de sloop en nieuwbouw van de Kruidenbuurt Noord. In totaal worden er ongeveer 650 woningen gerealiseerd. Inmiddels zijn er 416 nieuwe woningen gerealiseerd. Vanwege de crisis is de realisatie vertraagd. Fase drie en vier zijn nog niet volledig gerealiseerd.
In 2004 is voor de Kruidenbuurt een beeldkwaliteitsplan vastgesteld door de gemeenteraad. Dit dient als toetsingskader voor het welstandsoordeel.
Opbouw
De Kruidenbuurt Noord is een stedelijke tuinwijk. De heldere hoofdstructuur is gebaseerd op een logische aansluiting op de bestaande buurten, goede oriëntatie, differentiatie in openbare ruimtes, ruimte voor diversiteit in woonmilieus, woningtypes en parkeeroplossingen. De hoofdstructuur is beschreven in begrippen zoals randen, de laan, de langzaamverkeerroutes en de pleinen. De randen leggen een relatie met de omliggende, bestaande bebouwingen bestaande uit een mix van van grondgebonden rijwoningen met voortuin en bijzondere bebouwing (zogenaamde hoeksluitsteen en boven-beneden woningen). De laan vormt de nieuwe centrale ontsluiting en tevens een belangrijke groenstructuur. De langzaamverkeerroutes verbinden kruisgewijs het plan met de omgeving en de pleinen vormen aantrekkelijke verblijfsgebieden voor de hele wijk en zijn een verrijking voor de bestaande woonmilieus.
Wonen aan de Laan betekent wonen in het groen, met voortuin en grotendeels grondgebonden woningen. Een uitzondering vormt het woningtype: de hoeksluitsteen. Die begrenst hoeken van de bouwblokken of begeleid de toegangen naar de wijk. Dit afzonderlijke type is ontworpen in twee varianten: als een woonblok met parkeervoorzieningen op het maaiveld en als complex met seniorenwoningen.
De verbinding van de Kruidenbuurt- Zuid naar het noorden loopt over het centrale plein en wordt ondersteund door de zichtlijn op de Don Bosco kerk. De verbinding vanaf de Leenderweg, in de richting van de Heezerweg loopt door autoluw gebied, verbindt nieuwe pleinen binnen het plan en maakt gebruik van de kerktoren van de Tivolikerk als een oriëntatiepunt. Door de aanleg van deze routes langs de nieuwe pleinen, worden ze ook toegankelijk gemaakt voor alle bewoners, ook van de omliggende buurten.
De pleinen worden als attractief woonmilieu beschouwd. De woningen aan het plein zijn direct aan een autovrij gebied gepositioneerd, daar de pleinen in het gebied binnen de laan gelegen zijn. Het wonen aan het plein wordt stedenbouwkundig en architectonisch verbijzonderd. Op cruciale plekken is extra bouwhoogte van 4 en 5 lagen toegestaan en worden bijzondere elementen zoals serres, erkers, nissen e.d. toegevoegd.
De bebouwing vormt een heldere begrenzing van de pleinen en overgangen naar de Laan en naar de Randen. Er is een diversiteit in de woonmilieus: wonen aan de “drukke” laan, wonen in autovrije en het groene binnengebied en wonen in de randen.
Veiligheidseisen zijn door de gesloten blokstructuur, sociale controle door grondgebonden en op straat georiënteerde woningen gewaarborgd. Alle bebouwde parkeervoorzieningen en parkeerhoven binnen het plan zijn afsluitbaar en zijn vanuit de straat niet zichtbaar.
Verkeersstructuur
De laan als interne hoofdontsluiting heeft een breed en groen profiel. Van drie nieuwe ontsluitingen voor autoverkeer op het bestaande wegennet, is in fase 1 en 2 een verbinding naar de Heezerweg gemaakt. De bestaande verbindingen naar de Leenderweg en de Edelweissstraat zijn nu alleen toegankelijk voor (doorgaand) langzaam verkeer. De Laan is tevens de centrale parkeervoorziening voor de bezoekers.
De laan is ingericht als 30km zone en biedt directe toegangen tot alle parkeervoorzieningen binnen het plan. Daardoor is het binnengebied (het gebied gelegen binnen de laan) volledig vrij van het autoverkeer. Parkeervoorzieningen zijn grotendeels in de gezamenlijke parkeerbak of parkeerhof gerealiseerd.
Groen en water
Wonen aan de laan betekent wonen aan een groene verkeersroute. De laan kent een brede en groene opzet. Het gebrek aan echte tuinen – welke als terrastuinen op de parkeerdek worden ontworpen - wordt gecompenseerd door de ligging en uitzicht op de open en groene ruimte die de pleinen bieden.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de gemaakte keuzes passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord. Het beleid dat zich richt op verschillende aspecten van het milieu wordt toegelicht in de milieuparagraaf. Beleid met betrekking tot het aspect water staat in de waterparagraaf.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's . Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten (kantoorlocaties, woningbouwlocaties) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
Paragraaf Volkshuisvesting gaat hier nader op in.
Naast de SVIR is er het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen over rijksvaarwegen, zones buisleidingen en zones van hoogspanningsleidingen.
Voor de regio Eindhoven is de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en Oost. Deze loopt echter niet door onderhavig plangebied.
De begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) is een provinciaal belang geworden. In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van de EHS direct doorwerkt naar het bestemmingsplan (zie ook verordening ruimte). Ook deze ligt niet in of nabij onderhavig plangebied. In het plangebied zijn dan ook geen nationale belangen in het geding.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten heeft deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. Hierin wordt geconstateerd dat dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken. De nabijheid van stad en land en de karakteristieke afwisseling tussen stad en land zijn daarbij belangrijke kwaliteiten die bijdragen aan een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
Eindhoven wordt in relatie gebracht met het stedelijk netwerk BrabantStad samen met Breda, Helmond, ´s-Hertogenbosch en Tilburg. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
BrabantStad ontwikkelt zich tot een onderscheidend netwerk binnen de Noordwest-Europese stedelijke agglomeratie. Een voorwaarde daarvoor is een goede bereikbaarheid van de steden onderling en met andere omliggende stedelijke netwerken. Daarom kiest de provincie voor het versterken van de verbinding met nabijgelegen stedelijke netwerken, met name met het Knooppunt Arnhem-Nijmegen, het Ruhrgebied en Maastricht- Heerlen-Aken-Luik. Het OV-netwerk BrabantStad en het hoofdwegennet worden verder ontwikkeld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op dit netwerk afgestemd, zoals bij knooppunten (personen en goederen) of in hoogstedelijke zones.
Eindhoven is gelegen binnen de stedelijke regio Eindhoven-Helmond dat is aangeduid als een samenhangend en verstedelijkt gebied. Binnen deze regio liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu moeten bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis, en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar gedifferentieerde wijken, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Herstructurering en inbreiding bieden tal van mogelijkheden, maar tegelijkertijd zal onbebouwd gebied, ook op langere termijn, moeten worden benut.
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de 'uitwerking gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Voor Eindhoven is daarvoor de deelstructuurvisie Brainport Oost van belang. Het oostelijk deel van de Brainportregio is het gebied ten oosten van Eindhoven, tot en met Helmond en Veghel. De betrokken twaalf gemeenten zijn Eindhoven, Helmond, Son en Breugel, Nuenen, Geldrop-Mierlo, Laarbeek, Sint-Oedenrode, Veghel, Asten, Someren, Deurne en Gemert-Bakel.
Brainport Oost is een gebied met een combinatie van steden en dorpen. De natuur en recreatie spelen een belangrijke rol. Daarnaast kent de regio een grote bedrijvigheid met een innovatief karakter. Het gebied behoort tot de Europese top van (industriële) kennis- en innovatieregio's. Om de regio bereikbaar, leefbaar en economisch aantrekkelijk te houden is Brainport Oost een van de negen gebieden in Brabant waarin de provincie samen met haar partners investeert.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Voor Eindhoven zijn vooral de eerste drie onderwerpen relevant. Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Hieronder wordt ingegaan op de kaartlagen die voor onderhavig plangebied relevant zijn.
Kaartlaag Stedelijke ontwikkeling
Op de kaartlaag "Stedelijke ontwikkeling" is het plangebied aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Uitgangspunt is dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden, voordat men mag kijken naar de speciaal aangeduide zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling. Binnen de stedelijke concentratiegebieden is de gemeente in het algemeen vrij – binnen de grenzen van andere wetgeving – om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Het plangebied kan als bestaand stedelijk gebied worden aangemerkt. Daarnaast wordt de planologisch bestaande situatie overgenomen. Onderhavig bestemmingsplan is dan ook niet in strijd met de Verordening ruimte.
Figuur: Kaartlaag 'Stedelijke ontwikkeling - Bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied' (Verordening ruimte Noord-Brabant, 2011)
Kaartlaag Water
Op de kaartlaag 'water' is te zien dat Kruidenbuurt Noord in zijn geheel binnen de 'boringsvrije zone' van het waterwingebied Aalsterweg liggen.
Figuur: Kaartlaag 'Water - Boringsvrije zone' (Verordening ruimte Noord-Brabant, 2011)
De regeling in de Verordening ruimte is ten aanzien van dit aspect aanvullend op de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant 2010 (PMV). De aanduiding 'boringsvrije zone' in de verordening strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. De opname van de aanduiding 'boringsvrije zone' in het bestemmingsplan heeft dan ook vooral een signalerende functie.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Wonen'. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
In de Woonvisie, 'Kiezen voor stedelijke woonkwaliteit' (2004) heeft de gemeenteraad gekozen voor aantrekkelijke, gevarieerde en duurzame woonmilieus binnen ieder stadsdeel. Voortbouwend op de sterke punten van de bestaande identiteit en imago van buurten en wijken. Woonmilieus die in Eindhoven bijzonder in trek zijn en daarom verder uitgebouwd en versterkt moeten worden, zijn centrumstedelijk en groenstedelijk. Het motto "kiezen voor stedelijke kwaliteit" heeft de komende jaren ook nadrukkelijk betrekking op de kwalitatieve woonvraag van huidige en toekomstige kenniswerkers voor onze Brainport en tevens de extra (tijdelijke) woonvraag van werknemers uit Oost-Europa.
Met onze regionale en provinciale partners wordt intensief samengewerkt in het kader van het regionale programma Wonen en de woningbouwafspraken in het kader van de Bestuurscommissie Stedelijk Gebied Eindhoven(BOR). Dit komt voort uit het gegeven dat de woningmarktprocessen regionaal zijn en het feit dat de keuze van mensen voor een woning niet enkel bepaald wordt door de kwaliteit van de woning maar minstens zozeer door de woonomgeving en de aanwezige voorzieningen.
Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 en het Eindhovense Programma Wonen 2010-2015, met een doorkijk naar 2020
Het Eindhovense programma Wonen 2010-2015, met een doorkijk naar 2020 (gemeenteraad 2009) past binnen de kaders van het regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 (Regioraad, 2009).
Het regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 bevat de volgende uitgangspunten:
Eindhoven moet in de periode 2012-2022 op eigen grondgebied minimaal 4033 woningen aan de bestaande woningvoorraad toevoegen. Daarnaast vindt via de integrale wijkvernieuwing een kwaliteitslag plaats waardoor ca 1000 bestaande woningen worden vervangen door nieuwbouw. Hierdoor komt de totale bruto woningproductie in Eindhoven op minimaal 5033 woningen.
Samen met partners
Een aangenaam woon- en leefklimaat zijn bepalend voor de keuze van onze huidige en toekomstige inwoners. Dit is zoveel meer dan “stenen” en daarom is gemeentebreed gekozen om de programma's uit te werken door een integrale gebiedsgerichte aanpak samen met onze partners. Deze partners zijn voor het realiseren van het programma Wonen van bijzonder belang omdat de gemeente zelf geen woningen bouwt en maar weinig woningen beheert.
De samenwerking betekent voor de gemeente niet dat zij vertelt wat anderen moeten doen. Wel de verkenning van gezamenlijke ambities, nieuwe mogelijkheden benutten, samen barrières slechten. Dit laat onverlet dat de gemeente als hoeder van het algemeen belang de verantwoordelijkheid heeft om een duidelijk programma Wonen te hebben gericht op doelstellingen die de gemeenteraad belangrijk vindt.
Met dit programma Wonen willen wij draagvlak creëren voor onze ambitie. Partijen uitdagen om hieraan een bijdrage te leveren. Ieder in zijn eigen rol en binnen zijn eigen mogelijkheden.
Maatschappelijke trends
Voor het overzicht en het inzicht in het programma Wonen wordt onderstaand, in vogelvlucht, een overzicht gegeven van de belangrijkste maatschappelijke trends die het wonen beïnvloeden. Het programma Wonen biedt bouwstenen aan om aan deze maatschappelijke trends mede vorm te geven.
De financiële/economische crisis is geen maatschappelijke trend maar wel een exogene factor die het wonen de komende jaren blijvend zal beïnvloeden.
Verwachting
De verwachting is dat de consument vaker zal gaan huren. De toegang tot de koopmarkt zal blijvend veranderen als gevolg van de strengere financieringsvoorwaarden vanuit de bankensector. Starters en middeninkomens vragen de komende jaren extra aandacht. Een bijzonder facet van de vraag naar kwaliteit zijn de buitenlandse kenniswerkers. Voor de uitbouw van onze Brainport is het van belang om de kwaliteitsvraag van de zittende en komende kenniswerkers te faciliteren. Hiertoe is een overlegtafel ingericht met de meest betrokken partijen. Voor de nabije toekomst is het van belang om steeds een goede balans te vinden tussen het bieden van oplossingen voor de korte termijn problemen op de woningmarkt en het lange termijn streven naar kwaliteit. Van belang is ook de positie van de woonmilieus scherp in de gaten te houden en daarbij speciaal de positie van de meergezinswoningen.
Kruidenbuurt Noord
In 2001 is het programma van eisen voor de Kruidenbuurt Noord opgezet. Mede gelet op het ambitieniveau voor de woningen en de woonomgeving (grote woningen, voldoende groen en parkeerplaatsen) is geconcludeerd dat er circa 700 woningen kunnen worden teruggebouwd. Het aantal woningen is de resultante van met name stedenbouwkundige en volkshuisvestelijke uitgangspunten. Inmiddels zijn 416 woningen gerealiseerd.
In de Kruidenbuurt-Noord worden woningen gerealiseerd voor verschillende leeftijden en inkomens. Traditionele gezinnen, alleenstaanden, tweeverdieners, ouderen en jongeren moeten er hun plaats kunnen vinden.Er worden woningtypes met een stedelijk karakter gerealiseerd. Daarbij wordt gedacht aan grondgebonden rijenwoningen, stadswoningen, patiowoningen, appartementen, woon-/werkwoningen en gestapelde woningen (boven-/benedenwoningen).
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologisch 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Doel van het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een archeologische waardevol (verwachtings)gebied. Hier hoeft dan ook geen rekening mee gehouden te worden. Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988) direct gemeld te worden aan de Afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven. Vervolgens wordt bepaald of en zoja welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
De Leenderweg, Heezerweg en Floralaan Oost zijn onderdeel van de (hoofd)wegenstructuur en worden op de cultuurhistorische waardenkaart aangemerkt als wegen met cultuurhistorische waarden.
Heezerweg en Leenderweg:
De omgeving van Eindhoven, vóór de eerste stadsuitbreidingen en de annexatie van de randgemeenten Woensel, Gestel, Stratum, Strijp en Tongelre in 1920, werd gekenmerkt door een radiale wegenstructuur die nog goed herkenbaar is. Het waren wegen die de stad met de dorpen en met de regio verbonden. De oudste wegen volgden het natuurlijk beloop van de zandruggen tussen de beekdalen. In Stratum liepen vanaf de Stratumsedijk wegen naar Heeze en Leende. Langs een aantal van de oude radialen ondersteunt de begeleidende bebouwing in zijn perceelsgewijze opbouw de herkenbaarheid van de historische structuur. De typologie van deze lintbebouwing was gevarieerd en kleinschalig, buiten de stad overwegend één laag met kap, incidenteel afgewisseld met hogere panden.
Ter hoogte van het plangebied van het bestemmingsplan Kruidenbuurt komt deze samenhangende bebouwing voor langs de Leenderweg, maar niet langs de Heezerweg. Voor de Leenderweg is het van belang de gevarieerde en het relatief kleinschalige karakter van de lintbebouwing in stand te houden. Dit is gedaan door de bouwvlakken en bouwhoogten van de bestaande bebouwing vast te leggen.
Floralaan Oost:
Afgezien van enkele bescheiden stadsuitbreidingen wordt de stadsontwikkeling na 1900 vooral bepaald door de uitbreidingsplannen vanaf de annexatie van de randgemeenten in 1920. Voor de stedenbouwkundige structuur van de stad zijn met name de hoofdwegen van belang. De Ring werd in het uitbreidingsplan van Cuypers en Kooken uit 1918 ontworpen als verbinding tussen de stadsdelen en in gewijzigde vorm voltooid in 1957. De vroegste delen zijn Kronehoefstraat, Leostraat en Botenlaan. De tangent Vonderweg-St. Jorislaan is een gedeelte van de eerste ringbaan uit het uitbreidingsplan van 1920. Het uitbreidingsplan van De Casseres uit 1930 was van grote invloed op de latere stadsuitbreidingen, hoewel van het stelsel van ceintuurbanen slechts gedeeltelijk werd gerealiseerd. De Floralaan zou een onderdeel vormen van de buitenste ringbaan. Waar de laan de Leenderweg kruist vormt het Floraplein nog steeds een markante entree van de stad. De naoorlogse stadsuitbreidingen gingen gepaard met de aanleg van ruim opgezette boulevards met veel groen. Het historische beloop van de Floralaan Oost mag niet veranderen.
Autoverkeer
In het kader van “Duurzaam veilig” is het wegennet van Eindhoven verdeeld in gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Hiermee worden wegen en straten in de stad onderverdeeld in verkeers- en verblijfsgebied. Het plangebied van de Kruidenbuurt Noord is aangewezen als verblijfsgebied, waar op basis van het principe van duurzaam veilig een maximum snelheid van 30 km/h geldt. Uitzondering is de Heezerweg, dit is een 50 km weg.
Ontsluiting
Het gemotoriseerd verkeer wordt op het omliggende stratenpatroon aangesloten door middel van één aansluiting op de Heezerweg, twee aansluitingen op de Leenderweg en twee aansluitingen op de Korianderstraat. Tevens zijn er twee verbindingen gemaakt met de Kruidenbuurt-Zuid. Uitsluitend ten behoeve van langzaam verkeer zijn er op de Leenderweg, Korianderstraat en Heezerweg ook ontsluitingen voorzien. Vanwege de verkeersveiligheid, in samenhang met de stroomfunctie van de Leenderweg, worden de twee aansluitingen op de Leenderweg geknipt voor gemotoriseerd verkeer, waardoor de verkeersintensiteiten voor deze straten nihil zijn. Deze erftoegangswegen dienen uitsluitend ten behoeve van het parkeren voor bestemmingsverkeer en als langzaamverkeerverbinding.
Parkeren
Als uitgangspunt van de stedelijke tuinwijk in de 21e eeuw geldt een autoluwe wijk, waarbij het aandeel bewoners- en werknemersparkeren zoveel mogelijk plaatsvindt op eigen terrein, uit het zicht van de openbare ruimte en waarbij een goede inpassing van het overige parkeren in de openbare ruimte plaatsheeft. In 2004 is het bestemmingsplan voor de Kruidenbuurt Noord vastgesteld. Het uitwerkingsplan voor fase 1 & 2 is in 2007 vastgesteld en het uitwerkingsplan voor fase 3 & 4 in 2010. Bij de uitwerkingsplannen zijn de normen van het “moederplan” uit 2004 gehanteerd. Dit zijn de parkeernormen die in 2003 zijn vastgesteld.
Het bestemmingsplan Kruidenbuurt Noord moet, vanwege de actualisatieplicht, worden herzien. Fase 1 & 2 zijn inmiddels gerealiseerd. Fase 3 & 4 vanwege de huidige economische situatie nog niet. In 2012 zijn nieuwe parkeernormen vastgesteld. Het toepassen van deze parkeernormen op fase 3 & 4 zou tot gevolg hebben dat het bouwplan niet uitvoerbaar is. Omdat het hier om een actualisatie gaat en bij de aanvang van het project afspraken zijn gemaakt over de parkeernormen, zijn voor fase 3 & 4 de parkeernormen van 2003 opgenomen.
Voor de rest van het gebied gelden, net als bij alle andere actualisatieplannen, de parkeernormen van 2012. Nieuwe bouwplannen in het gebied zullen aan deze normen worden getoetst.
Fietsverkeer
Het gebied is voor fiets bereikbaar vanuit een vrijliggende fietsinfrastructuur op de Leenderweg, deze fietsinfrastructuur valt onder de primaire fietsroute Eindhoven. Verder ligt er een secundaire fietsroute op Korianderstraat en Heezerweg .
Openbaar vervoer
Bereikbaarheid Kruidenbuurt Noord met openbaar vervoer via buslijn 7, 17 en 173 met in- en uitstaphalte aan de Korianderstraat. Verder is er een in- uitstaphalte bij kruispunt Leenderweg met Korianderstraat waar lijn 7 en 17 halteren.
Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.
Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Groen en recreatievoorzieningen
Onderhavig plangebied is in de kaart 'Ruimtelijke Strategieën' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als 'stad, rood beeldbepalend'. Het structureel stadsgroen is als uitwerking van het Groenbeleidsplan in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, perceelsgewijs vastgesteld. Daarin zijn diverse groenvlakken op het Lavendelplein als structureel groen op wijk- en buurtniveau aangeduid. In onderhavig plangebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten (kaart blz. 37 Groenbeleidsplan) wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Onderhavig plangebied is als herstructureringsgebied in een groenarm woongebied gesitueerd, waarmee extra aandacht wordt gevraagd voor het streven het groenareaal naar minimaal 4 m2 per inwoner en bij voorkeur 8 m2 per inwoner te brengen.
Strategie 4: Structureel stadsgroen
Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Als uitwerking van het Groenbeleidsplan is in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, het structureel stadsgroen perceelsgewijs vastgesteld.
Op basis van het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003 is toevoeging van niet-groene voorzieningen slechts mogelijk als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van het per saldo verloren deel van de groenstructuur.
Op 18 juni 2002 heeft het college de nota "Niet kappen, tenzij..." vastgesteld. De bedoeling van de nota is om een kapvergunning alleen te verlenen als er gegronde redenen worden aangedragen waarom de boom gekapt zou moeten worden. Wanneer bomen moeten wijken om een "rode" reden, dan is hieraan een compensatieverplichting verbonden. Onder "rode" reden worden alle motieven tot kap verstaan, die niet te maken hebben met het bomenbeheer zelf.
In dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij het voorgaande bestemmingsplan met bijbehorende uitwerkingsplannen. Een deel van de nieuwe woningen is nog niet gerealiseerd. In 2009 is een vergunning verleend voor het kappen van 21 bomen en het verplanten van 1 boom binnen het plangebied. Deze 22 bomen maken deel uit van de in totaal 215 te kappen bomen in de Kruidenbuurt. De kapvergunning is getoetst aan het compensatieplan dat in 2001 is opgesteld voor de herstructurering van de Kruidenbuurt. Het totaal aantal nieuwe bomen dat wordt teruggeplant is 329 (exclusief 12 bomen die worden verplant en 2 waardevolle bomen die worden ingepast).
Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven.
Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.
In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten. De bescherming van waardevolle bomen en gebiedsgewijze bescherming van bomen (stad, groen beeldbepalend) is eveneens in het Bomenbeleidsplan uitgewerkt.
Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. Binnen de bestemming "Gemengd" en de bestemming "Wonen" zijn op een aantal locaties in het plangebied maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Op 19 december 2006 heeft de gemeenteraad van Eindhoven de Detailhandelsnota gemeente Eindhoven, "Tenminste houdbaar tot januari 2010" vastgesteld. Deze bevat het detailhandelbeleid voor de gemeente Eindhoven en vormt een toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen op detailhandelsgebied. In het plangebied is binnen de bestemming "Wonen" op enkele locaties kleinschalige detailhandel van maximaal 100m2 toegestaan.
De raad heeft op 19 april 2004 het Horecabeleidsplan "Kwaliteit door differentiatie" vastgesteld. De gemeente Eindhoven streeft naar meer kwaliteit voor zowel het aanbod als de structuur waarbinnen het aanbod zich manifesteert. Herkenbaarheid en differentiatie zijn hierbij van groot belang. Dit betekent zowel differentiatie van deelgebieden als de differentiatie van het aanbod binnen deze deelgebieden. Met name het centrum en enkele andere specifieke locaties binnen Eindhoven gelden als stimuleringsgebieden.
Voor woonwijken geldt dat bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate mag worden uitgebreid, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie. Voor wat betreft nieuwe horeca wordt onderkend dat dit voor levendigheid in de wijk zorgt en derhalve een belangrijke functie heeft voor de wijk. Toch is het beleid ten aanzien van nieuwe horeca terughoudend. De mate waarin deze horeca de woonfunctie van de wijk bedreigt, zal hierbij een doorslaggevende factor zijn.
Lijst van horeca-activiteiten
Binnen het horecabeleidsplan is onderscheid gemaakt tussen veschillende typen horeca qua potentiële milieuhinder/overlast. Deze typering is in dit bestemmingsplan in grote lijnen overgenomen in de "lijst van horeca-activiteiten", welke is toegevoegd als Bijlage 2 bij de regels. In deze lijst worden de volgende horecafuncties onderscheiden:
Horeca binnen het plangebied
In dit nieuwe bestemmingsplan is bij het toekennen van bestemmingen zoveel mogelijk aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen. Volgens deze bestemmingsplannen is horeca toegestaan op de Leenderweg 295-297, de hoek op het Laurierplein, het Kalmoesplein en twee locaties die nog niet gerealiseerd zijn in fase 3 en 4. In het nieuwe bestemmingsplan is op dezelfde locaties horeca toegestaan. Het gaat daarbij om lichte horeca in categorie 1 en 2 en alleen op de begane grond.
Om te voorkomen dat prostitutiebedrijven zich overal in de stad kunnen vestigen is er beleid aan de hand waarvan de vestiging van prostitutiebedrijven in bestemmingsplannen kan worden gereguleerd. In het plangebied is één prostitutiebedrijf gelegen aan de Kalmoesstraat 132. Dit bedrijf wordt net als in het voorgaande bestemmingsplan positief bestemd. In verband met de SVBP heeft het betreffende pand de bestemming "Cultuur en ontspanning" gekregen. Hieronder vallen prostitutiebedrijven.
In het plangebied zijn geen kabels, leidingen of straalpaden aanwezig die tot belemmering leiden.
Het doel van milieuzonering is om te zorgen voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies zoals woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie van een bedrijf, hoe groter de afstand tot een milieugevoelige functie. Bij het bepalen van deze afstanden wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toe worden gestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
In het plangebied zijn twee panden gelegen waar bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Deze panden hebben de bestemming 'Gemengd' en zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2'. In Bijlage 2 van de regels is een lijst toegevoegd met bedrijfsactiviteiten die ter plaatse zijn toegestaan. Deze lijst is ontleend aan voornoemde lijst van de VNG. Bij de samenstelling van de lijst van bedrijfsactiviteiten zijn alleen 'bedrijven in enge zin opgenomen'. Activiteiten zoals detailhandel, horeca, kantoren, sport-/recreatie-inrichtingen (zoals sportschool, zwembad etc.), onderwijs- en andere maatschappelijke instellingen, alsmede dienstverlenende instellingen/beroepen (zoals kapsalons, artsenpraktijken, advocatenkantoren, etc.) zijn uitgezonderd. Dergelijke functies worden in het bestemmingsplan met een andere bestemming dan 'bedrijf(sactiviteiten)' aangegeven. Verder zijn uitgezonderd bedrijven die niet in een woonwijk gewenst zijn. Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied toegelaten milieucategorie. Met deze selecties is een lijst van bedrijfsactiviteiten op maat samengesteld.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximale hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggend plan zijn woningen als geluidgevoelige bestemming opgenomen.
Het plan ligt in de zones van de Leenderweg en de Heezerweg. Dit zijn wegen gelegen in stedelijk gebied met een maximumsnelheid van 50 km per uur en bestaande uit twee rijstroken. Deze wegen hebben volgens de Wet geluidhinder een zonebreedte van 200 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de as van de weg. Alle overige wegen in en nabij het plangebied zijn 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven.
De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 (“bestaande situaties”) van de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Voor de nieuwe woningen is een nieuw akoestisch onderzoek verricht (Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Kruidenbuurt - Noord, Omgevingsdienst Zuidoost Brabant, 27 september 2013). Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 13 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Het treffen van bron- en overdrachtsbeperkende maatregelen, zoals het toepassen van een stil wegdek en geluidschermen, biedt geen reële mogelijkheden om de geluidbelastingen te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Alvorens het bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moeten daarom hogere ontheffingswaarden worden vastgesteld. De woningen waarvoor ontheffingswaarden worden vastgesteld die hoger zijn dan 53 dB, moeten worden uitgevoerd met een geluidluwe zijde.
Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.
Het plan ligt niet in de zone van een spoorlijn.
Het plan ligt niet in de zone van industrieterrein.
Het plangebied ligt niet binnen de 35 Kosteneenhedenlijn van de luchthaven Eindhoven.
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, nr. 434) en is gewijzigd op 12 maart 2009 (Stb., nr. 158). De wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de Wet luchtkwaliteit wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
De Nederlandse overheid heeft de EU verzocht om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie hiermee ingestemd. Tot 1 januari 2015 geldt een tijdelijk verhoogde grenswaarden voor NO2: een jaargemiddelde van 60 microgram/m3.
Het NSL is per 1 augustus 2009 van kracht geworden. Hierdoor zijn onder andere de uitvoeringsregels rond saldering verruimd en is de definitie van 'niet in betekenende mate' (NIBM) verlegd naar 3% van de grenswaarde. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde voor het jaargemiddelde 40 microgram/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor nieuwe kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte (van alle binnenruimten) omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Samenvattend
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van de Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Met deze Amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' principe blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Op basis van de richtlijn van de GGD ten aanzien van luchtkwaliteit en ruimtelijke ordening zijn er een aantal aandachtspunten:
Planbeschrijving en toetsing
Het bestemmingsplan Kruidenbuurt Noord omvat minder dan de 1500 woningen. Er is derhalve geen sprake van een plan dat “in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Ook is er uitgaande van de NSL Monitoringstool geen sprake van overschrijdingen van grenswaarden in 2012 (PM10) of 2015 (NO2). Tot slot is er geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen of woningen als eerste lijnsbebouwing binnen 50 meter langs drukke wegen of binnen 300 meter langs snelwegen. Het plan voldoet aan de de regels en richtlijnen voor luchtkwaliteit.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (augustus 2004; gewijzigd en verlengd augustus 2008 en aangepast juli 2012). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Inrichtingen
In het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen die invloed hebben op het plangebied.
Transport
De locatie ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de Leenderweg. In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816). Uit het rapport blijkt dat er voor gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder is het aantal transporten zo laag dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.
Verder is met de Regionale brandweer afgesproken dat zij in bepaalde gevallen niet om advies worden gevraagd. In die gevallen kan worden volstaan met een standaard advies. Het gaat daarbij om ontwikkelingen langs lokale wegen met een kleine omvang. In dit geval ligt slechts een klein deel van de nog te ontwikkelen woningen binnen het invloedsgebied. Derhalve hoeft de Regionale brandweer niet om advies te worden gevraagd.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die invloed hebben op het plangebied.
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord als binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of buisleiding een (beperkt) kwetsbaar object wordt bestemd. Dat is in dit bestemmingsplan niet het geval. In de Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen staat dat een verantwoording van het groepsrisico plaats moet vinden als er een toename van het groepsrisico plaatsvindt of als de orientatiewaarde wordt overschreden. Ook dat is in dit bestemmingsplan niet aan de orde. Er hoeft daarom geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.
In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.
Pijler 1: Energie
De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:
1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.
2) Windturbines
In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:
De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen.
Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan.
3) Warmte Koude Opslag
De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportageworden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl (zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m2.
Pijler 2: Bouwen en Wonen
In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij conserverende bestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang. Wel is in het kader van energiebesparing in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarbij een overschrijding van het bouwvlak binnen de bestemming van maximaal 20 cm is toegestaan ten behoeve van gevelisolatie. Deze bepaling zal opgenomen worden bij woningen, bedrijven, kantoren en andere gebouwen.
In het kader van het bestemmingsplan ‘Kruidenbuurt Noord’ is er door de Milieudienst Regio Eindhoven in augustus en december 2000 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken gaven aan dat het gebied geschikt is voor woningbouw. Bij de uitwerking is per fase nader verkennend bodemonderzoek gedaan. Fase 1 en 2 zijn inmiddels gerealiseerd.
Voor fase 3 zijn in 2001 en 2009 door de Milieudienst Regio Eindhoven bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de resultaten van deze onderzoeken blijkt dat in een deel van het gebied enkele matige verontreinigingen met zware metalen in de bovengrond aanwezig zijn. Dergelijke verontreinigingen kunnen relatief eenvoudig worden gesaneerd tijdens de herontwikkeling van de locatie. Op het overige onderzochte terreindeel zijn geen verontreinigingen aangetroffen die belemmeringen opleveren voor de geplande functie, te weten wonen.
Het noordoostelijk deel van het plangebied is tot op heden nog niet onderzocht. Voorafgaand aan de herontwikkeling van het terrein wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten worden maatregelen getroffen om de bodem geschikt te maken voor nieuwbouw.
De Flora- en faunawet biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.
Beschermde soorten
In juli 2009 is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd voor de fases 3 en 4 van de Kruidenbuurt. Hierin is geconcludeerd dat er beschermde soorten voorkomen op de onderzochte locatie. Derhalve dienen maatregelen te worden getroffen, zodat niet in strijd wordt gehandeld met de bepalingen in de Flora- en faunawet. De quickscan is als bijlage toegevoegd.
Zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
EHS
Omdat geen significant nadelige effecten op speciale beschermingszones te verwachten zijn is de Natuurbeschermingswet niet van toepassing. De locatie ligt niet binnen de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), waardoor beperkingen of maatregelen in dit kader niet aan de orde zijn.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk binnen bestaande (water)structuren af. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.
Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.
Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheersplan zijn:
De 'Keur Waterschap De Dommel 2009' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of melding verplicht is voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.
De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen", uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2009' geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:
De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden cq hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | Nee |
zijwatergang | Nee |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Ja, Aalsterweg |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Beschermingszone natte en/of natuurparel | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1,33 l/s/ha |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in de bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
De Kruidenbuurt Noord is een recent herontwikkelde nieuwbouwwijk in het midden van Stratum buiten de ring. Door de nieuwe opzet van de wijk beschikt deze over een volledig gescheiden vuil- en hemelwater rioleringsstelsel. Daarnaast ligt in het centrale groengebied een ondergrondse berging die bij neerslagperioden voor buffering van het opgevangen water dient.
De Kruidenbuurt Noord bevindt zich binnen de boringsvrije zone van waterwingebied Aalsterweg. De boringsvrije zone is de zone waarbinnen (diepliggende) beschermende kleilagen niet zonder meer doorboord mogen worden. Behoudens een beschikking van Gedeputeerde Staten is het verboden in boringsvrije zones de grond te roeren, inclusief het verrichten van grondboringen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Deze verbodsbepaling beperkt zich uitsluitend tot de boringsvrije zone en is gericht op het tegengaan van bodemaantastingen dieper dan 3 meter onder het maaiveld.
Voor inrichtingen die vallen onder de Wet milieubeheer en gelegen zijn binnen de boringsvrije zone worden voor ingrepen op of in de bodem door het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbonden.Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. De opname van de aanduiding 'boringsvrije zone' in het bestemmingsplan heeft dan ook vooral een signalerende functie.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Het gebied boven en rondom de waterberging heeft een groenbestemming.
De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.
In het plangebied bevinden zich geen peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert in nabijheid van het gebied tussen de NAP 15,20 & 16,20 m. Het plangebied staat bij de gemeente niet bekend als knelpunt voor wateroverlast door regenval.
Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is gescheiden uitgevoerd en komt centraal samen in een waterberging (940 m3) ten behoeve van de waterbuffering vanuit het plangebied. Van daaruit loopt het vertraagd leeg in het regenwater transportriool van de Bloemen- en Kruidenbuurt dat uiteindelijk op de Tongelreep loost. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.
Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gescheiden riool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.
Binnen het plangebied worden nog woning gerealiseerd en zorgen daardoor voor een toename van het aangesloten verhard oppervlak. Echter deze toename is reeds voorzien in de dimensionering van het rioleringsstelsel en de waterberging. Daardoor heeft deze toename geen onvoorziene effecten op het bestaande watersysteem.
Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden.
De bestaande waterberging, zoals weergegeven op de plankaart, met een capaciteit van 940 m3 is noodzakelijk voor de waterbuffering vanuit het plangebied. De functie daarvan is wezenlijk voor het functioneren van het watersysteem en mag daardoor niet vervallen.
Conform landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid geld voor toekomstige ontwikkeling het zogenaamde 'hydrologisch neutraal' bouwen. Voor het bepalen van de vereiste bergingscompensatie voor regenwater, afkomstig van verharde oppervlak, wordt de HNO rekentool van waterschap de Dommel gebruikt. Hiermee wordt de grootte van voorzieningen bepaald waarmee pieklozingen op riolering en uiteindelijk oppervlaktewater te voorkomen zijn.
Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden. Bij zowel eigen plannen als plannen van derden gaat de gemeente Eindhoven ervan uit dat de benodigde bergingscompensatie op eigen terrein wordt gerealiseerd tenzij expliciet anders overeengekomen. Dergelijke voorzieningen, indien aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dienen het geborgen regenwater vertraagd te lozen op het stelsel, evenredig aan de in het plangebied geldende landelijke afvoernorm.
Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het (oppervlakte)water systeem.
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
In november 2013 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:
Op 17 december 2013 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.
Het bestemmingsplan "Kruidenbuurt Noord 2014" is te typeren als een conserverend plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.
In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.
In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming `Gemengd´ (Artikel 4 Gemengd)
Deze bestemming voorziet in meerdere functies, die onderling uitwisselbaar zijn. Het betreft enkele panden waar in het verleden ook een gemengde bestemming op lag. Op de begane grond en de verdiepingen is wonen toegestaan. De gemengde doeleinden zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan.
Bestemming `Groen” (Artikel 5 Groen)
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. In de Kruidenbuurt zijn en worden enkele groene pleinen gerealiseerd. Deze hebben ook de bestemming 'Groen'.
Bestemming `Verkeer” (Artikel 6 Verkeer)
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied)
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming `Wonen - 1” (Artikel 8 Wonen - 1)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven.
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw. Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd.
Gemengd
Voor een aantal panden is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 4' of 'specifieke vorm van gemengd - 5' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduidingen zijn op de begane grond ook maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en kleinschalige detailhandel toegestaan. Bij 'specifieke vorm van gemengd - 4' is tevens lichte horeca toegestaan. De functies dienen een buurtgebonden karakter te hebben en de oppervlakte mag niet meer dan 100m2 per activiteit bedragen. Voor horeca geldt bovendien dat binnen het gebied dat bestemd is als 'Wonen - 1', maximaal drie horecabedrijven zijn toegestaan. Deze zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 4'.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen en om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Bestemming `Wonen - 2” (Artikel 9 Wonen - 2)
Deze bestemming is gelegd op de woongebouwen aan het Kalmoesplein. De woongebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 6' zijn op de begane grond maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, kleinschalige detailhandel en lichte horeca toegestaan. De vloeroppervlakte van kleinschalige detailhandel mag niet meer dan 100m2 bedragen. Binnen de bestemming 'Wonen - 2' is maximaal één horecabedrijf toegestaan. Het horecabedrijf is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 6' toegestaan.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen en om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Parkeereisen, de Algemene gebruiksregels, de Algemene aanduidingsregels en de Algemene afwijkingsregels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
De gemeente heeft in maart 2009 het toezicht- en handhavingsprogramma 2009 vastgesteld. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.
Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven. Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2008). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken voor een ontwikkeling, te kunnen verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst. Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. In deze gevallen zijn de door de gemeente te maken kosten beperkt en kunnen de kosten worden verhaald via de legesverordening.
Onderhavig bestemmingsplan is een actualisatie van het bestemmingsplan Kruidenbuurt Noord. Leidend bij deze actualisatie zijn uitwerkingsplan 1e & 2e fase Kruidenbuurt Noord en uitwerkingsplan 3e & 4e fase Kruidenbuurt Noord. Fase 3 en 4 van de Kruidenbuurt Noord moeten nog gerealiseerd worden.
Voor fase 1 en 2 geldt dat er sprake is van een kruimelgeval. Er zijn geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4 onderdelen b tot en met f Bro. Voor dit deel heeft het bestemmingsplan een conserverend karakter. Daar waar sprake is van een bouwplan ex. artikel 6.2.1 Bro betreft dit de vergroting van bebouwings- of gebruiksmogelijkheden. Hiervoor hoeft de gemeente geen fysieke ingrepen uit te voeren.
Voor de realisatie van fase 3 en 4 is het kostenverhaal geregeld via een ontwikkelings- en realisatieovereenkomst tussen de gemeente en woningcorporatie. Deze overeenkomst is op 19 mei 2004 gesloten. Door een gezamenlijke investering van gemeente en woningcorporatie wordt de herstructurering gefinancierd. Hierbij is de gemeentelijke bijdrage aan een maximum gebonden.
Conform artikel 1.3.1 Bro geeft een bestuursorgaan dat voornemens is een bestemmingsplan voor te bereiden, hier kenbaarheid aan. Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro heeft op 20 maart 2013 op de gebruikelijke wijze plaatsgevonden.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Omdat er met het plan geen rijks- en provinciale belangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk en de Provincie plaatsgevonden.
Met het waterschap De Dommel heeft vooroverleg plaatsgevonden. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met dit plan. Dit heeft geresulteerd in de waterparagraaf die in hoofdstuk 5 van deze toelichting is opgenomen.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van donderdag 20 februari 2014 tot en met woensdag 2 april 2014 ter inzage gelegen. Op 20 februari heeft samenspraak plaatsgevonden, in de vorm van een informatieavond. Deze heeft plaatsgevonden in de buurtinfowinkel van de Kruidenbuurt. Hiervoor zijn 800 wijkinfo's verspreid. Circa 25 mensen hebben de informatieavond bezocht.
Opmerkingen/vragen/antwoorden
Over het algemeen wilden mensen weten wat het bestemmingsplan inhoudt en welke wijzigingen er ten opzichte van de vorige plannen zijn. Vooral over de nog te bouwen woningen werden veel vragen gesteld. Er is uitgelegd dat het bestemmingsplan de bouw- en gebruiksmogelijkheden regelt en dat het beeldkwaliteitsplan voor de Kruidenbuurt Noord uit 2004 nog steeds van kracht is. Voor fase 3 & 4 zijn enkele ondergeschikte wijzigingen aangebracht. Het gaat vooral om een aanpassing van de bouwvlakken (voor alle woningen kan nu een woningdiepte van 12 meter worden gerealiseerd) en het vrijlaten van de situering van de bijgebouwen op de achtererven. Tijdens de informatieavond is een kaart getoond waarop deze wijzigingen in beeld zijn gebracht.
Voor de nog te bouwen woningen (fase 3 & 4) is de parkeernorm uit 2003 opnieuw opgenomen en voor de reeds gebouwde woningen is wel de parkeernorm uit 2012 opgenomen. Het bouwplan voor fase 3 & 4 is immers gebaseerd op de vorige parkeernormen. Het toepassen van de nieuwe parkeernormen zou tot gevolg hebben dat het bouwplan niet uitvoerbaar is.
Veelgestelde vraag was ook wanneer gestart wordt met de nog te bouwen woningen en om hoeveel woningen het gaat. Het is nog niet bekend wanneer gestart wordt met de bouw. Wel is bekend dat er nog circa 250 nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd. Veel mensen hebben opgemerkt dat de braakliggende terreinen er nu rommelig bij liggen. Gevraagd werd of daar niet iets aan gedaan kan worden.
Er is een vraag gesteld over de subsidiegelden uit Europa die Trudo heeft ontvangen voor de realisering van de woningen. Voor dit project zijn geen Europese subsidies verstrekt. Voor het plan is alleen een IWV(Integrale wijkvernieuwing) bijdrage van de gemeente verstrekt. Die komt ten goede aan de openbare voorzieningen.
Er is een sociaal plan opgesteld voor de Kruidenbuurt Noord. Gevraagd werd of dit correct is uitgevoerd. De gemeente heeft aangegeven dat dit door Trudo geheel en correct is uitgevoerd. Volgens dat sociaal plan mochten alle bewoners die wilden terugkeren (in sociale huurwoningen) ook daadwerkelijk terugkomen. Aan alle mensen die deze wens hebben geuit, is inmiddels een nieuwe huurwoning aangeboden en zij zijn opnieuw gehuisvest.
Er is ook een vraag gesteld over de paragraaf cultuurhistorische waarden en dan met name over de radialen Leenderweg en Heezerweg. De paragraaf is voor de Leenderweg wel uitgewerkt, maar voor de Heezerweg niet. De gemeente heeft dit uitgezocht en de toelichting op dit onderdeel verduidelijkt.