direct naar inhoud van Artikel 12 Wonen
Plan: Philipsdorp 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80190-0301

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Bestemming

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'atelier' is tevens zelfstandige werkruimte toegelaten voor bedrijven in de categorie 1 en 2, zoals aangegeven in de Lijst van bedrijfsactiviteiten.
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen, paden e.d ;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding `bouwvlak´ worden gebouwd;
  • c. de maximale goothoogte is 6m en maximale bouwhoogte van een hoofdgebouw is 10 m, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' mag de bestaande breedte (parcelering) van hoofdgebouwen, niet worden gewijzigd;
  • e. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' geldt de bestaande goothoogte als maximale goothoogte en geldt de bestaande bouwhoogte als maximale bouwhoogte;
  • f. indien ter plaatse de dubbelbestemming Waarde - Beschermd stadsgezicht geldt, is tevens het bepaalde in Artikel 14 van toepassing;
  • g. indien ter plaatse de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie geldt, is tevens het bepaalde in Artikel 15 van toepassing.
12.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen 'bijgebouwen' en 'bouwvlak';
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:
    • 1. 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel voor zover ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' en voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak';
    • 2. 100 m² bij een bouwperceel groter dan 500 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 % van de oppervlakte van het bouwperceel voor zover ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' en voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak';
  • c. de oppervlakten van aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor zover ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd, worden niet in mindering gebracht op de in dit lid genoemde oppervlaktematen en percentages;
  • d. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte nooit meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedragen.
  • e. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder a, en/of b, en/of d, gelden die afwijkingen als maxima.
12.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de maximale bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen is 2 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 2 m.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft:

  • a. de in lid 12.2.2 onder d genoemde maximale goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen, indien zulks wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van de aan-/uitbouw of het bijgebouw bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
  • b. het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen, buiten de aanduiding 'bijgebouwen' mits:
    • 1. de stedenbouwkundige opbouw van het straatbeeld niet onevenredig wordt verstoord;
    • 2. de verkeersveiligheid niet nadelig wordt beïnvloed;
    • 3. het uitzicht vanuit naburige woningen niet onevenredig wordt aangetast:
    • 4. de goothoogte, gemeten vanaf aansluitend terrein, ten hoogste 3,5 m bedraagt.
  • c. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen buiten de aanduiding 'bijgebouwen' mits:
    • 1. de stedenbouwkundige opbouw van het straatbeeld niet onevenredig wordt verstoord;
    • 2. de verkeersveiligheid niet nadelig wordt beïnvloed;
    • 3. het uitzicht vanuit naburige woningen niet onevenredig wordt aangetast:
    • 4. de bouwhoogte, gemeten vanaf aansluitend terrein, ten hoogste 2 m bedraagt.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 12.1 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 en toestaan dat in combinatie met het wonen:

de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep tot een beroepsvloeroppervlakte van maximaal 75 m2, mits:

  • a. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  • b. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeers-maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  • c. het niet betreft geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
  • d. het niet betreft seksinrichtingen en/of detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  • e. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één in het pand woonachtige persoon mag worden uitgeoefend;
  • f. de activiteiten geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren.
12.7 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid.12.2.1 onder d ten behoeve van het wijzigen van de breedte van de hoofdgebouwen, mits de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit niet onevenredig worden aangetast.

12.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden binnen de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen;
  • b. Het verbod als bedoeld in lid 12.8 onder a. is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden:
    • 1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
    • 3. behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
  • c. Burgemeester en wethouders verlenen de in lid 12.8 onder a bedoelde vergunning niet, indien door de in dat lid genoemde werken en werkzaamheden de stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden op onaanvaardbare wijze aantasten.