Plan: | Emmasingelkwadrant - Fellenoord 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80173-0301 |
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten. Voor het plangebied zijn de volgende bronnen van belang die nadere afweging behoeven op het onderdeel externe veiligheid. Het betreft:
- Basisnet spoor
- Visie Externe Veiligheid
- Inrichtingen
- Transportroute over de spoorbaan
Allereerst wordt het wettelijk kader beschreven.
Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (augustus 2004; gewijzigd en verlengd augustus 2008 en aangepast juli 2012). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).
1. Plaatsgebonden Risico (PR):
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
2. Groepsrisico (GR):
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Door het rijk wordt het Basisnet spoor voorbereid. Daarin worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte. De afspraken van het programma Basisnet zullen, naar verwachting medio 2013, verankerd worden in de Wet basisnet. In deze wet worden zowel de vervoers- als de ruimtelijke ordeningsaspecten vastgelegd. De risicoplafonds rondom het vervoer zijn nu opgenomen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) terwijl de ruimtelijke beperking in het nieuwe Besluit Externe Veiligheid Transport worden vastgelegd.
Op basis van het programma Basisnet Spoor is het veiligheidsrisico door regulering van de vervoersstromen over de Brabantroute afgenomen.Toch is nog sprake van een aantal knel- en aandachtsgebieden. Voor Eindhoven is er sprake van een overschrijding van het aanwezige groepsrisico. Bij de berekening is uitgegaan van de uitgangspunten en rekenregels volgens basisnet. De gegevens zijn in 2009 opgevraagd. Bij de berekeningen is uitgegaan van de bezetting van de panden toen en de toekomstige plannen die op dat moment voornemens waren om te realiseren.
De berekende overschrijding is vastgelegd in het programma Basisnet Spoor en vormt het risicoplafond waarbinnen transporten van vervoer van gevaarlijke stoffen moeten plaatsvinden. Het is tevens het kader voor gemeenten voor de ruimtelijke invulling nabij het spoor. Zolang het risicoplafond niet wordt overschreden hoeft er geen nieuwe verantwoording van het veiligheidsrisico gemaakt te worden.
Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Nabij het plangebied is het spoorwegemplacement Eindhoven Centrum gelegen. De inrichting valt onder artikel 2, lid1, sub c van het Bevi. In de Wm vergunning zijn kaders voor het emplacement uitgewerkt. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 moet binnen het emplacement blijven en de oriënterende waarde voor het groepsrisico mag niet worden overschreden. Het emplacement wordt in principe niet gebruikt voor handelingen met wagons met gevaarlijke stoffen. Uitsluitend in overmachtsituaties mag het emplacement (incidenteel) worden gebruikt voor tijdelijk parkeren van een trein met gevaarlijke stoffen en het kopmaken. Uit de jaarlijkse verantwoording van ProRail blijkt dat dit zo sporadisch voorkomt dat het groepsrisico beduidend onder de oriënterende waarde blijft.
In januari 2011 is een QRA (kwantitatieve risicoanalyse) opgesteld. Uit deze QRA blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op het spoor ligt. Het plaatsgebonden risico levert geen beperkingen op voor dit bestemmingsplan. Het plan is conserverend van aard en is geen aanleiding voor een toename van het groepsrisico.
Een deel van het gebied ligt binnen het plaatsgebonden risico (10-6/jaar). Verder ligt het gebied binnen het invloedsgebied van het spoor. Het plan is conserverend van aard en is geen aanleiding voor een toename van het groepsrisico zoals vastgelegd in het programma Basisnet spoor.
Verder geldt er volgens het Basisnet weg een plasbrandaandachtsgebied (PAG) voor dit spoorgedeelte. Deze is 30 meter vanaf het midden van het buitenste spoor. Een klein gedeelte van dit PAG ligt binnen het plangebied. Een deel van de uitkomsten van het Basisnet is al verwerkt in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het PAG is hierin nog niet opgenomen. Het PAG zal bij vaststelling van het Basisnet een wettelijke status krijgen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze PAG's zullen strengere eisen voor de gebouwen gelden. De strengere eisen zullen worden opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de daarbij behorende Ministeriële regeling.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Bevi en paragraaf 4.3 van de Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen, verantwoord te worden. Op 19 mei 2009 is de visie Externe Veiligheid, “risico's de maat genomen” door de raad vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen.
De verantwoording van het groepsrisico wordt gedaan door de raad van de gemeente Eindhoven, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.
Bij de verantwoording wordt advies bij de Veiligheidsregio ingewonnen. Dit advies is op 4 april 2013 ontvangen. De Veiligheidsregio kan instemmen met onderhavig bestemmingsplan en adviseert de gemeente:
In artikel 13 van het Bevi zijn de aspecten opgenomen die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Hieronder wordt ingegaan op die aspecten. In de verantwoording is het advies van de brandweer verwerkt.
De te verwachten dichtheid van personen binnen het invloedsgebied en de hoogte
van het groepsrisico
Binnen het gebied zijn twee risico's te onderscheiden, namelijk het rangeren van spoorwagons met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement en de risico's van transport over het spoor. Er zijn risicoberekeningen van het emplacement en het transport over het spoor (Aviv, d.d. 7 januari 2011) uitgevoerd. Voor de dichtheid en de hoogte van het groepsrisico wordt verwezen naar de genoemde rapportage. Uit de berekeningen volgt dat voor het emplacement het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
Voor het emplacement is een milieuvergunning verleend. Hierin is geregeld dat het bedrijf voldoet aan de best beschikbare techniek (BBT). Voor het spoor zijn bronmaatregelen, zoals ATBVV (Automatische trein beveiliging verbeterde versie), denkbaar. In het kader van Basisnet spoor is de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid van het emplacement de afgelopen jaren op het gewenste niveau gebracht (BBT).
De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met
een lager groepsrisico
Het bestemmingsplan is geen aanleiding voor een toename van het groepsrisico.
Mogelijke bron of end op pipe maatregelen om het groepsrisico te beperken
Binnen het invloedsgebied van het emplacement en tengevolge van het transport over het spoor kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn drie soorten ongevalscenario's te onderscheiden.
Voor alle drie de scenario's gelden specifieke maatregelen.
Explosie
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dichtbij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunning de Best beschikbare technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten op het emplacement, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat het niet redelijk is deze maatregelen toe te passen.
Brand
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 20 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Bij transport over het spoor wordt deze zone waar warmtestraling door brand relevant is, het Plasbrand aandachtgebied (PAG) genoemd. De afstand bedraagt 30 meter vanaf het midden vanaf het buitenste spoor. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze PAG's zullen strengere eisen aan de gebouwen gelden. De strengere eisen zullen worden opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de daarbij behorende Ministeriële regeling. Het is daarom niet nodig hiervoor voorwaarden op te nemen in het bestemmingsplan.
Toxisch
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. De enige maatregel hiertegen is het buiten houden van deze toxische gassen. Hierbij geldt onder andere dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012 regelt dat mechanische ventilatiesystemen uit moeten kunnen worden gezet.
Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten
In de visie externe veiligheid zijn de mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten ten aanzien van het spoor en emplacement uitgewerkt. Hierin is ook het maatrampniveau beschreven wat de veiligheidsregio aan kan. Voor te ontwikkelen gebieden/ruimtelijke plannen zijn kaders vastgelegd ten aanzien van het te realiseren niveau van beheersbaarheid (bereikbaarheid, bluswater, zelfredzaamheid).
In het advies van de Veiligheidsregio is aangegeven dat er onvoldoende bluswater is in een deel van het plangebied. Er dienen zeven primaire bluswatervoorzieningen gerealiseerd te worden. Het tekort is niet ontstaan door onderhavig bestemmingsplan, maar het gevolg van eerder vastgesteld beleid over bluswatervoorzieningen, de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland en het bouwbesluit 2012. Inmiddels is er een traject ingezet om een plan van aanpak op te stellen voor het tekort aan de primaire bluswatervoorzieningen binnen de stad. In dit plan van aanpak zal een prioritering worden opgenomen voor het realiseren van extra bluswatervoorzieningen.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
Binnen het invloedsgebied van het spoor zijn geen nieuwe objecten voor verminderd zelfredzame personen toegestaan. De Veiligheidsregio adviseert om bij seperate planvorming van objecten voor verminderd zelfredzame personen advies te vragen. In het Bevi en de cRnvgs is geregeld dat bij separate planvorming advies moet worden gevraagd aan de veiligheidsregio. Hetzelfde geldt voor de wro-zone wijzigingsgebied.