Plan: | Beschermd dorpsgezicht Riel 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80171-0302 |
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om bestemmingsplannen op te stellen voor het gehele gebied van de gemeente en deze digitaal beschikbaar en raadpleegbaar aan te bieden. Bovendien dienen reeds vastgestelde bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar opnieuw vastgesteld (herzien) te worden.
Dit bestemmingsplan is een herziening van de in paragraaf 1.3 genoemde plannen. Het bestemmingsplan dient te worden herzien vanwege de wettelijke herzieningsplicht. Het gehucht Riel is bij besluit van 4 oktober 1991 door de toenmalige ministers van CRM en VROM aangewezen als beschermd dorpsgezicht (dit besluit en de toelichting daarop is als bijlage opgenomen). De bescherming die reeds was gewaarborgd in het voorheen geldende bestemmingsplan wordt in dit bestemmingsplan weer vastgelegd, een en ander met in achtneming van de nu geldende wet-en regelgeving.
Dit bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard. Er worden een tweetal reeds bestaande situaties ingepast. Gelet op het beschermde karakter van het gebied zijn conform bovengenoemd aanwijzingsbesluit regels opgenomen die niet toestaan dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de structuurbepalende elementen in het plangebied. Dat het bestemmingsplan, naast de inpassing van twee bestaande situaties, geen ontwikkelingen toelaat, laat onverlet dat middels een buitenplanse afwijking ontwikkelingen kunnen worden toegestaan. Bij een afwijking van het bestemmingsplan vindt altijd een belangenafweging plaats waarbij geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de in het gebied aanwezige waarden.
Het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Riel 2014" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.
Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied wordt gevormd door de contouren zoals bij het besluit van 4 oktober 1991 door de Ministers van CRM en VROM zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht voor het gehucht Riel.
Het plangebied ligt in de wijk Riel (stadsdeel Stratum), gelegen in het zuidoostelijk deel van de gemeente. Het plangebied wordt in grote lijnen begrensd door de wijken Puttense Dreef en Gijzenrooi ten westen van het plangebied, ten oosten grenst het plangebied aan de gemeente Geldrop-Mierlo. Het noorden van het plangebied is een stuk onder de Geldropseweg gelegen, het zuiden van het plangebied grenst gedeeltelijk aan de straat Riel. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aangegeven.
Luchtfoto plangebied (rood omlijnd)
Het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Riel 2014" vervangt het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Riel 1998," vastgesteld door de raad op 11 oktober 1999; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d 16 mei 2000.
Het plan "Beschermd dorpsgezicht Riel 2014" vervangt deels tevens het bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld door de raad op 22 augustus 2006, besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d.17 april 2007.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken.
Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven.
Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6.
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan.
De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak).
Het gehucht Riel ligt in een historisch belangrijk cultuurlandschap. De structuur dateert grotendeels uit de Late Middeleeuwen (1250-1500), toen de oudtijds verspreide bewoning zich verplaatste naar de randen van de akkercomplexen en oude verspreid gelegen hoeven werden opgesplitst en uitgroeiden tot buurtschappen. Het gehucht ligt gedeeltelijk op een kleine dekzandrug de Donck, gedeeltelijk aan de rand van het beekdal van de Lakerloop, een beekje dat in Tongelre uitmondt in de Dommel. Daar ligt het oudste gedeelte van Riel. Rondom het relatief hooggelegen gehucht bevonden zich vanouds moerassen en heidevelden. De Gijzenrooise Zegge is als enige moeras nog in stand gebleven.
De huidige nederzettingsstructuur heeft vermoedelijk zijn oorsprong gevonden in de dertiende eeuw. Weliswaar zijn in de omgeving ook sporen van oudere bewoning aangetroffen, maar deze nederzettingsvormen hebben als gevolg van ingrijpende wijzigingen in het bodemgebruik geen blijvend karakter gehad. Vanaf de dertiende eeuw doet de intensieve bemesting zijn intrede waardoor de voor het Brabantse zandlandschap zo karakteristieke bolle akkers zijn ontstaan. Zo kon op een kleiner akkerareaal een hogere opbrengst worden verkregen en kon de heide gebruikt worden voor de economisch meer rendabele schapenteelt. Tegelijkertijd veranderde ook de nederzettingsstructuur. De bewoning concentreerde zich in gehuchten, waarbij ook het karakteristieke driehoekige plein ontstond dat geschikt was voor het hanteren van grote kudden. In de loop van de dertiende eeuw verplaatste de bewoning zich van de woon-/akkergebieden naar de randen van deze gebieden in de richting van de beekdalen. Het huidige gehucht Riel is als beekdalnederzetting te typeren. Of het huidige Riel een voorganger heeft gehad op de hogere akkergebieden is (nog) niet aangetoond.
Vermoedelijk hebben er na het midden van de veertiende eeuw tot in de negentiende eeuw geen structurele veranderingen meer plaatsgevonden in het nederzettingspatroon. Dit lijkt ook te gelden voor Riel. De eerste vermelding van Riel dateert van 1296. In het zuiden van het gehucht stonden destijds twee hoeven die eigendom waren van het Geefhuis in Den Bosch. Dit Geefhuis was een instelling die zorgde voor de arme inwoners van Den Bosch. De pachtopbrengst van de hoeven in Riel was een inkomstenbron van deze organisatie. Tussen de beide hoeven stond een huis van de rentmeester van het Geefhuis. In de 18de eeuw werd dit pand gebruikt als jachthuis door Eindhovense notabelen. Het stond bekend als “het speelhuis van Riel”. De beide middeleeuwse hoeven en het speelhuis zijn verdwenen, maar de oude gracht van het speelhuis is nog herkenbaar. Nabij de hoeven stond een kapel van Sint Antonius Abt. Deze was gebouwd aan het einde van de vijftiende eeuw en herbouwd omstreeks 1520. Dit wijst mogelijk op een verwoesting van de kapel door troepen van de hertog van Gelre, die destijds deze omgeving onveilig maakten. De kapel kwam in 1648 in handen van de protestanten. Het gebouwtje fungeerde enkele jaren als school, maar is daarna afgebroken. De beelden uit de kapel hield de plaatselijke bevolking eeuwenlang verborgen.
Vermoedelijk is de Rielsedijk in de zeventiende eeuw aangelegd. Aan weerszijden daarvan verrezen boerderijen en landarbeiderswoningen. Geleidelijk verschoof de bebouwing vanaf de kapel in de richting van de Rielsedijk. Van de bebouwing uit die tijd - Riel telde toen 24 huizen - is geen enkel pand meer bewaard gebleven. Twee keer vond op Riel een grote brand plaats. Op 31 maart 1876 gingen vijf boerderijen in vlammen op. Het jaartal 1876 op een van de huidige boerderijen (Riel 2) verwijst hierna. Momenteel telt het gehucht nog een achttiende-eeuwse boerderij (Riel 14) en enkele negentiende-eeuwse panden. Het pand Riel 14 is gelegen naast een driehoekig perceel dat beplant is met eikenbomen. Dit stuk grond langs de Lakerloop was in bezit van de gemeente Zesgehuchten. In 1832 gebruikte de gemeente dit perceel al voor de aanplant van eikenbomen, die na verloop van tijd verkocht konden worden. Ook aan weerszijden van deze boerderij groeiden voorheen eikenbomen die eigendom waren van de gemeente. Op de kaart van 1832 is dat nog goed te zien.Na de aanleg van de Geldropseweg in 1840 werden zowel de Rielse Heide als een ven in dat gebied ontgonnen. Hierdoor ontstonden akkerlanden, weilanden en een moerasbosje, die gelegen zijn tussen de Rielsedijk en de Geldropseweg. Bestuurlijk was Riel één van de zes gehuchten van het dorp Zesgehuchten. Dit dorp viel onder de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten en maakte parochieel deel uit van Geldrop. Tussen 1810 en 1921 was Zesgehuchten een zelfstandige gemeente. In 1921 kwam Zesgehuchten door een annexatie bij de gemeente Geldrop. Sinds 1975 valt Riel niet meer onder Geldrop, maar maakt het deel uit van de gemeente Eindhoven.
Riel is een buurtschap met een centraal gelegen onverharde ruimte, die beplant is met eiken. Hier ligt ook een voormalige drenk- en brandkuil. De wegen in oostelijke en westelijke richting leidden naar de landbouwgronden, de wegen in noordelijke en zuidelijke richting waren de dreven naar de heide.Het gehucht wordt omringd door een aantal oude enkeerdgronden. Als gevolg van erfdeling is de kleinschalige percelering ontstaan die te zien op de kadasterkaart uit 1832 en die het karakter van Riel nog steeds voor een groot deel bepaalt. Deze gronden zijn dan ook van historisch landschappelijke waarde. De bebouwing concentreert zich in de noord- en zuidzijde van het gehucht en bestaat uit panden van één bouwlaag met kap. Het beeld wordt vooral bepaald door langgevelboerderijen, die dateren uit de periode 1850- 1950. Ze liggen op relatief korte afstand van elkaar met de lengte-as evenwijdig aan de straat. Omdat het in veel gevallen gaat om een herbouw in traditionele trant en op dezelfde plaats, is het historisch karakter behouden gebleven. Dit beeld wordt versterkt door de met beukenhagen omzoomde erven. De eikenweiden zijn eveneens belangrijk voor de karakteristiek, zij het dat het driehoekige plein aan de Rielsedijk zijn vorm pas heeft gekregen aan het einde van de vorige eeuw waardoor ten onrechte de indruk van een "plaatse" wordt gewekt. Aan de eikenweide zijn enkele nieuwe panden gebouwd, waardoor weer aan alle zijden huizen staan. Enkele bijzondere landschappelijke elementen met historische waarde zijn voorts: de gracht van het door brand in 1945 verloren gegane speelhuis uit de zeventiende eeuw en een kerkepad naar Geldrop.Ondanks veranderingen in het wegenbeloop en de bebouwing sinds de negentiende eeuw is de oorspronkelijke structuur nog goed herkenbaar en is ook de bebouwingskarakteristiek van waarde gebleven.
Op 4 oktober 1991 is Riel aangewezen als een beschermd dorpsgezicht. De begrenzing van het beschermd dorpsgezicht is op de plankaart opgenomen. Drie boerderijen zijn aangewezen als rijksmonument, een als gemeentelijk monument.
De overweging bij de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht luidt: “dat het gehucht Riel in de gemeenten Eindhoven en Geldrop nog op herkenbare wijze de structuur bezit die het oorspronkelijke akkerdorp op de Brabantse zandgronden kenmerkt, dat zowel de landschappelijke ligging van de nederzetting en de open ruimten bijdragen aan de herkenbaarheid van deze historische structuur, dat het gebied mitsdien een beeld oplevert dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke structurele samenhang”.
Ten zuiden van het gehucht Riel bevindt zich de rand van het oude agrarisch landschap van Gijzenrooi. Dit gebied bestaat uit een buiten het plangebied gelegen moerasgebiedje, de Gijzenrooische Zegge, omringd door een krans van natte graslanden. Deze graslanden zijn omsloten door hoger gelegen akkergronden met een opvalland microreliëf en grote en kleinere bosjes, houtwallen en kleiputten, die deel uit maken van het plangebied. Ten zuiden hiervan ligt het reliëfrijke natuurgebied de Stratumse heide.
Het cultuurlandschap van de Gijzenrooische Zeggen is niet onderhevig geweest aan ruilverkavelingen en komt daarom sterk overeen met de periode vóór 1940, de oudste delen van het gebied gaan zelfs terug tot vóór 1500. Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is behalve het beschermd dorpsgezicht ook Gijzenrooi aangeduid als historisch waardevolle landschap.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's . Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale
belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd (tegenwoordig verankerd in artikel 3.1.6 Bro)
Naast de SVIR is er het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen over rijksvaarwegen, zones buisleidingen en zones van hoogspanningsleidingen.
Voor de regio Eindhoven is alleen de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost, niet gelegen binnen dit plangebied.
De begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) is een provinciaal belang geworden. In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van de EHS direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. In het plangebied is de aanwezige EHS bestemd als Natuur. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Hierin wordt geconstateerd dat dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken. De nabijheid van stad en land en de karakteristieke afwisseling tussen stad en land zijn daarbij belangrijke kwaliteiten die bijdragen aan een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
Eindhoven wordt in relatie gebracht met het stedelijk netwerk BrabantStad samen met Breda, Helmond, ´s-Hertogenbosch en Tilburg. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
BrabantStad ontwikkelt zich tot een onderscheidend netwerk binnen de Noordwest-Europese stedelijke agglomeratie. Een voorwaarde daarvoor is een goede bereikbaarheid van de steden onderling en met andere omliggende stedelijke netwerken. Daarom kiest de provincie voor het versterken van de verbinding met nabijgelegen stedelijke netwerken, met name met het Knooppunt Arnhem-Nijmegen, het Ruhrgebied en Maastricht- Heerlen-Aken-Luik. Het OV-netwerk BrabantStad en het hoofdwegennet worden verder ontwikkeld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op dit netwerk afgestemd, zoals bij knooppunten (personen en goederen) of in hoogstedelijke zones.
Eindhoven is gelegen binnen de stedelijke regio Eindhoven-Helmond dat is aangeduid als een samenhangend en verstedelijkt gebied. Binnen deze regio liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu moeten bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis, en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar gedifferentieerde wijken, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Herstructurering en inbreiding bieden tal van mogelijkheden, maar tegelijkertijd zal onbebouwd gebied, ook op langere termijn, moeten worden benut.
Over het beleid ten aanzien van de groenblauwe mantel geeft de structuurvisie het volgende aan. Binnen de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Het is nodig deze positie te behouden en/of een ontwikkeling in grondgebonden agrarisch gebruik te bevorderen. Het behoud en ontwikkeling van de natuur, water (-beheer) en landschap is een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Qua aard en schaal passen de ontwikkelingen bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en wordt rekening gehouden met de omliggende waarden.
In de groenblauwe mantel biedt de provincie ruimte aan de groeiende vraag naar "diensten" die het landelijke gebied aan de samenleving kan bieden. De gebieden van de groenblauwe mantel in de nabijheid van stedelijke omgeving richten zich vooral op het recreatieve gebruik en de beleving van het groenblauwe gebied dicht bij de stad.
Onderhavig plangebied is op de structurenkaart van de structuurvisie aangeduid als groenblauwe mantel.
In de Verordening Ruimte 2014 staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Voor Eindhoven zijn vooral de eerste 3 onderwerpen relevant. Op de kaart behorende bij de Verordening Ruimte 2014 is het plangebied geheel of gedeeltelijk aangeduid als:
Voordat op deze aspecten in wordt gegaan, zal eerst kort ingegaan worden op de algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit voor gebieden buiten bestaand stedelijk gebied, een en ander zoals is opgenomen in artikel 3 van de Verordening ruimte 2014.
Bevordering ruimtelijke kwaliteit, artikel 3 Verordening ruimte 2014
Ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap bepaalt de Verordening ruimte 2014 in artikel 3.2 dat een bestemmingsplan verantwoordt op welke wijze er feitelijk, juridisch en financieel is zeker gesteld dat een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De verbetering kan volgens het derde lid van artikel 3.2 bestaan uit o.a. landschappelijke inpassing, toevoegen van landschapselementen, behoud of herstel van cultuurhistorische bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding/slopen van bebouwing etc. Deze algemene regel geldt voor iedere ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Ook ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk zijn middels een binnenplanse afwijking zijn onderworpen aan deze regel.
In het voorgaande bestemmingsplan was het mogelijk om de bestaande bebouwing (hoofdgebouwen en bijgebouwen) met maximaal 10% uit te breiden. Deze mogelijkheid is ook in dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels is geregeld dat van deze mogelijkheid alleen gebruik mag worden gemaakt als de uitbreiding mede ziet op het herstel en/of behoud van de cultuurhistorische bebouwing. Zodoende wordt voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014.
Groen-blauwe mantel
Het plangebied is bijna geheel aangemerkt als 'structuur - Groen-blauwe mantel'. Volgens artikel 6.1 van de Verordening zijn dit gebieden die vanuit het bodem- en watersysteem essentieel zijn voor het behoud en ontwikkeling van natuurwaarden. Het bestemmingsplan moet gericht zijn op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Afbeelding: Kaartlaag 'Natuur en Landschap- Groen-blauwe mantel'; uitsnede uit de kaart van de Verordening ruimte 2014
Huidige ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden
Het gehucht Riel ligt in een kleinschalig cultuurlandschap. Dit kleinschalig cultuurlandschap betreft een aaneenschakeling van oude akkers met een esdek, beemdgronden (oude hooi- en weilanden), kampjes (onregelmatige blokverkaveling), loofbosjes, bomenrijen, houtsingels, greppels en vrij veel zandpaden. Deze kleinschalige landschapselementen zijn veelal tot in het groenrijke gehucht te vinden. Het betreft een gaaf historisch landschap met bijbehorend microreliëf, dat ook een hoge ecologische waarde heeft. In de laaggelegen gebiedsdelen zijn elzenbroekbos (met soorten als kruipzegge, uitgerekte zegge en wolfspoot) en vochtige graslanden (met soorten als dotterbloem, grote- en kleine valeriaan, poelruit en veldrus) aanwezig. Voor deze watergebonden natuurwaarden is behoud van de hydrologische toestand in het gebied essentieel, ook binnen Riel. De bouwlanden hebben een botanische waarde die afhankelijk is van een aangepast agrarisch beheer. Daarnaast hangt het voorkomen van meerdere diersoorten samen met de landschappelijke inrichting zoals die zich ook tot in het gehucht voortzet. Hierbij valt te denken aan soorten als steenuil, boerenzwaluw, grasmus, geelgors, patrijs, bunzing en alpenwatersalamander.
De kennis over de aanwezige ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden is verzameld uit diverse literatuurbronnen specifiek over onderhavig gebied. Het voorkomen van diersoorten is ook bekeken in de nationale databank flora en fauna.
Zorgboerderij in de groenblauwe mantel
De reeds aanwezige zorgfunctie (zorgboerderij) bij het agrarisch bedrijf aan Riel 8 wordt in dit bestemmingsplan ingepast. De structuurvisie geeft aan dat ruimte is voor dergelijke activiteiten in het kader van verbrede landbouw. De verordening Ruimte 2014 gaat hier niet expliciet op in. De basis voor deze ontwikkeling ligt in artikel 6.11 van de Verordening Ruimte 2014. Dit artikel geeft o.a. aan dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in een uitbreiding van een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor moet voldaan worden aan een zestal voorwaarden. Hieronder wordt kort op deze voorwaarden ingegaan.
Naast het bepaalde in artikel 6.11 van de Verordening Ruimte 2014 geldt het algemene artikel 3. Hierin wordt aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling, verantwoordt hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt bevorderd (zorgplicht ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap). Over de zorgfunctie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.1. In deze paragraaf is voornoemde verantwoording opgenomen. Hieruit blijkt dat de zorgfunctie goed op deze locatie ingepast kan worden en de aanwezige waarden in het gebied gerespecteerd worden.
Herbestemming voormalig agrarisch bedrijf naar burgerwoning; Riel 14
Het agrarisch bedrijf aan Riel 14 is sinds 2003 niet meer in werking. De herbestemming dit voormalig agrarisch bedrijf naar een burgerwoning wordt in dit bestemmingsplan ingepast. De basis voor deze ontwikkeling ligt in artikel 6.7 lid 4 van de Verordening Ruimte 2014. Dit artikel geeft aan dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning. Hierbij geldt dat het niet mag gaan om splitsing in meerdere woonfuncties en overtollige bebouwing gesloopt wordt. In onderhavig geval gaat het om één woning. Daarnaast heeft de eigenaar aangegeven dat hij de vervallen kippenschuur gaat slopen (een aanvraag hiervoor is reeds ontvangen).
Ook voor deze 'ruimtelijke ontwikkeling' geldt, zoals hierboven onder de 'zorgboerderij' is aangegeven, het algemene artikel 3 van de Verordening Ruimte 2014. De kwaliteitsverbetering van het landschap als gevolg van deze ontwikkeling, bestaat uit het slopen van de vervallen kippenschuur, alsmede het aanplanten van een boomgaard. Ten westen van de hoek Riel/Rielsedijk wordt een niet omheinde en openbaar toegankelijke boomgaard met hoogstamfruitbomen aangeplant voor gemeenschappelijk gebruik (hierover wordt nader ingegaan in paragraaf 3.6.2.
Met in achtneming van het herbestemmen van Riel 14 als 'Wonen - 3', het slopen van de vervallen kippenschuur en de bijbehorende doeleinden (buurtboomgaard en religieuze doeleinden (kapel)), wordt feitelijk en juridisch geborgd dat de cultuurhistorische, landschappelijke en extensief recreatieve waarde van het plangebied toeneemt.
Over de herbestemming wordt nader ingegaan in paragraaf 4.1.
Bescherming op de verbeelding en in de regels
Het gedeelte van het plangebied dat op de kaart van de Verordening ruimte 2014 is aangemerkt als 'structuur - groen-blauwe mantel' is op de verbeelding bestemd als 'Waarde - Natuur' (dubbelbestemming). In de regels (artikel 14) zijn regels opgenomen ter bescherming van de in het plangebied aanwezige waterhuishouding, ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Het is niet zonder meer mogelijk om een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning uit te voeren. Daarnaast is de zorgboerderij geregeld binnen de bestemming 'Agrarisch' middels de aanduiding 'Zorgboerderij' (artikel 3). Riel 14 is bestemd als 'Wonen - 3'.
De ecologische hoofdstructuur (EHS)
De gronden die in de Verordening Ruimte 2014 zijn aangemerkt als 'structuur - ecologische hoofdstructuur' (EHS) strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Het bestemmingsplan moet regels bevatten ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied, rekening houdend met de overige aanwezige waarden en kenmerken (o.a. cultuurhistorische). De EHS heeft tot doel om te komen tot een robuust netwerk van natuurgebieden inclusief de verbindingen daartussen. Gemeenten worden verplicht de op de kaart opgenomen EHS goed in hun bestemmingsplannen op te nemen.
Afbeelding: Kaartlaag 'Natuur en Landschap - EHS'; uitsnede uit de kaart van de Verordening ruimte 2014
Bescherming op de verbeelding en in de regels
Het gedeelte van het plangebied dat op de kaart van de Verordening ruimte 2014 is aangeduid als EHS is op de verbeelding bestemd als Natuur (zuidelijk gedeelte van het plangebied). In de regels (artikel 5) zijn regels opgenomen ter bescherming van de ecologische en overige aanwezige waarden.
Attentiegebied EHS
Een groot deel van het plangebied is op de kaart van de Verordening ruimte 2014 aangeduid als 'attentiegebied EHS'. De verordening is er op gericht dat hier geen bestemmingen worden aangewezen of geen regels worden vastgesteld die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de EHS.
Afbeelding: Kaartlaag 'Natuur en Landschap - attentiegebied EHS'; uitsnede uit de kaart van de Verordening ruimte 2014
Bescherming op de verbeelding en in de regels
De gronden die zijn aangeduid als 'attentiegebied EHS' vallen op de kaart van de Verordening ruimte 2014 tevens binnen de 'structuur - Groen-blauwe mantel'. Ook de 'Groen-blauwe mantel' beoogt onder andere negatieve effecten op de waterhuishouding tegen te gaan. De gronden die zijn aangeduid als 'attentiegebied EHS' vallen binnen de op de verbeelding opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Natuur'. De regels binnen deze bestemming (artikel 14) zien tevens op het tegengaan van negatieve effecten op de waterhuishouding. De gronden die zijn aangeduid als 'attentiegebied EHS' op de kaart van de Verordening ruimte 2014 zijn dan ook in dit bestemmingsplan niet apart aangeduid dan wel bestemd.
Beperkingen Veehouderij
Het gehele plangebied is aangeduid als 'beperkingen veehouderij'. In dergelijke gebieden gelden (vergaande) beperkingen voor een bestaande veehouderij. In de Verordening ruimte 2014, in werking sinds 19 maart 2014, zijn daaromtrent een aantal nieuwe regels opgenomen voor veehouderijen. Op grond van artikel 40 Verordening (overgangsbepalingen) is de termijn waarop de nieuwe regels moeten zijn opgenomen in de bestemmingsplannen bepaald op 1 maart 2016. Afhankelijk van het resultaat van de beoordeling of een bestaand veehouderij al dan niet kan worden aangemerkt als grondgebonden bedrijf worden beperkende regels voorgeschreven ten aanzien van vestiging of uitbreiding van veehouderijen. Ook ten aanzien van de bestaande bebouwing worden beperkingen gesteld.
Binnen het plangebied is slechts 1 veehouderij gevestigd. Deze is gevestigd op het perceel Riel 10. Deze veehouderij is niet aangemerkt als een grondgebonden bedrijf.
Afbeelding: Kaartlaag 'Agrarische ontwikkeling en windturbines - beperkingen veehouderij'; uitsnede uit de kaart van de Verordening ruimte 2014
Bescherming in de regels
Binnen de bestemming Agrarisch is bepaald dat intensieve veehouderij niet is toegestaan (artikel 3.1). In afwijking van dit verbod is een veehouderij toegestaan uitsluitend voor zover het een bestaand veehouderij betreft. Blijkens de beschikbare gegevens is de bestaande veehouderij niet aan te merken als een grondgebonden bedrijf.
Cultuurhistorisch vlak
In de Verordening is aangegeven dat plannen, projecten of handelingen op gronden die zijn aangeduid als 'Cultuurhistorisch vlak' niet zijn toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Dit betekent dat het bestemmingsplan moet voorzien in een beschermende regeling zoals een vergunningstelsel en waar nodig verbodsbepalingen.
Afbeelding: Kaartlaag 'Cultuurhistorie - cultuurhistorisch vlak'; uitsnede uit de kaart van de Verordening ruimte 2014
Bescherming in de regels
Het plangebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Op de verbeelding is daarom de dubbelbestemming 'Waarde beschermd dorpsgezicht' opgenomen. In de regels (artikel 13) zijn regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van de cultuurhistorische waarden. In paragraaf 3.6.2 wordt hier uitvoeriger op ingegaan.
Het bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard en voldoet aan het provinciale beleid. De twee ontwikkelingen (zorgboerderij en herbestemming voormalig agrarisch bedrijfswoning naar burgerwoning) die in dit bestemmingsplan worden ingepast, voldoen aan de regels die zijn opgenomen in de Verordening Ruimte 2014. Voor wat betreft de reeds aanwezige zorgfunctie (zorgboerderij) bij het agrarisch bedrijf aan Riel 8 geeft de structuurvisie aan dat ruimte is voor dergelijke activiteiten in het kader van verbrede landbouw.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Het plangebied op deze kaart is aangegeven als bebouwd gebied (voor wat betreft de woonpercelen) en als structureel groen (betreft de agrarische gebieden).
Kaart Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
Het plangebied ligt buiten een transformatiegebied. Onderstaande kaart biedt inzicht in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Kaart Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'gebruiksgroen'. Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in (grote) ontwikkelingen en biedt een actueel planologisch-juridisch kader voor het gebied.
Regionaal beleid
In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met de andere gemeenten in de regio en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast. Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied Eindhoven vastgesteld waarin ook afspraken zijn gemaakt over wonen.
Regionaal woningbouwprogramma
De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt de basis voor het maken van nieuwe regionale woningbouwafspraken, conform de provinciale Verordening Ruimte 2014. In artikel 4.3 van deze verordening wordt aangegeven, dat gemeenten in hun bestemmingsplannen moeten verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten maximaal 100% aan harde plancapaciteit (vastgestelde en onherroepelijke bestemmingsplannen) hebben voor de 10-jaarsperiode. Vanuit de praktijk blijkt het hierbij realistisch om zo'n 130% aan zachte plancapaciteit te hebben om – als gevolg van wijzigingen / aanpassingen tijdens bestemmingsplanprocedures – uiteindelijk 100% plancapaciteit te kunnen realiseren (in de 10-jaarsperiode). Uit de provinciale prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier m.n. eenpersoonshuishoudens tot 30 jaar en boven de 55-plusgrens.
In 2013 is het Regionaal Woningbouwprogramma 2012-2022 vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Eindhoven in de periode t/m 2021 minimaal 4.033 woningen aan de woningvoorraad kan toevoegen. Daarnaast vindt via de integrale wijkvernieuwing een kwaliteitslag plaats waardoor ca 1.000 bestaande woningen worden vervangen door nieuwbouw. Hierdoor komt de totale bruto woningproductie in Eindhoven op circa 5.000 voor de periode 2012 t/m 2021. In het regionaal woningbouwprogramma zijn de volgende afspraken uit het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied Eindhoven verwerkt:
Bestuursconvenant Stedelijk Gebied Eindhoven (BSGE)
In 2013 is een nieuw Bestuursconvenant Stedelijk Gebied Eindhoven gesloten met afspraken over de woningmarkt. Met betrekking tot het thema wonen wordt ingezet op:
In 2014 zullen de regionale afspraken verder worden uitgewerkt. Dit zal onder andere worden gebruikt bij de opstelling van het regionaal woningbouwprogramma 2014-2023.
Lokaal beleid
Gemeentelijke woonvisie en Programma Wonen 2010-2015
In de Woonvisie, 'Kiezen voor stedelijke woonkwaliteit'(2004) heeft de gemeenteraad gekozen voor aantrekkelijke, gevarieerde en duurzame woonmilieus binnen ieder stadsdeel1 . Voortbouwend op de sterke punten van de bestaande identiteit en imago van buurten en wijken. Woonmilieus die in Eindhoven bijzonder in trek zijn en daarom verder uitgebouwd en versterkt moeten worden, zijn centrumstedelijk en groenstedelijk. Daarnaast kiezen we voor het zoveel mogelijk realiseren van nieuwe studentenhuisvesting binnen de Ring. Hiervoor heeft de gemeente in 2013 een convenant gesloten met diverse partijen ('Samen bouwen aan Eindhoven Kennisstad. Convenant huisvesting studenten 2012-2020' d.d. 26 februari 2013). Het motto "kiezen voor stedelijke kwaliteit" heeft de komende jaren ook nadrukkelijk betrekking op de kwalitatieve woonvraag van huidige en toekomstige kenniswerkers voor onze Brainport en tevens de extra (tijdelijke) woonvraag van arbeidsmigranten uit Midden en Oost-Europa.
Huisvestingsverordening
In de gemeente Eindhoven is voor het splitsen van woningen of het omzetten van woning naar onzelfstandige eenheden een vergunning nodig. In Eindhoven is de Regionale Nood-Huisvestingsverordening 20122 van toepassing waarin de gronden voor weigering van een splitsings- en omzettingsvergunning zijn opgenomen.
Een aanvraag voor een splitsingsvergunning wordt getoetst aan:
Met betrekking tot het realiseren van onzelfstandige eenheden zijn twee vergunningen specifiek van belang, namelijk de omzettingsvergunning 'omzetten' en de omgevingsvergunning 'gebruik in strijd met bestemmingsplan'. De vergunning 'omzetten' beoordeelt op het aspect 'leefbaarheid'. De vergunning 'gebruik in strijd met bestemmingsplan' beoordeelt de parkeersituatie en toetsen we op basis van de beleidsregels ruimtelijk omgevingsrecht of er sprake is van een minimale woonkwaliteit.
Conclusie
In het onderhavige plangebied zijn geen nieuwe (grote) ontwikkelingen voorzien. Er wordt middels herbestemming één woning (Riel 14) toegevoegd aan de harde plancapaciteit. Doordat de 100% harde plancapaciteit nog niet is bereikt, heeft dit geen gevolgen voor regionale woningbouwafspraken. Verder heeft bovenstaande analyse van het woningbouwprogramma voor de gemeente Eindhoven geen consequenties voor dit bestemmingsplan.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologisch 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart.
Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Ingevolge het Beleidsplan Archeologie worden de archeologische gebieden, die op de Archeologische Waardenkaart staan, onderverdeeld in vijf categorieën. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven.
Het grootste gedeelte van het plangebied is op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart van 2008 aangemerkt als archeologisch verwachtingsgebied (gebied 31, Riel). Er worden resten verwacht van nederzettingen uit de ijzertijd en volle en late middeleeuwen. Nederzettingen als Riel (en bijvoorbeeld ook Loon bij Waalre) zijn vermoedelijk in de 13de eeuw ontstaan op de flank van een dekzandrug, aan de rand van een beekdal. Veel van dergelijke nederzettingen hebben een voorganger gehad, die boven op de dekzandrug lag onder het huidige esdek, dat in de 14e eeuw is ontstaan. Volgens het Beleidsplan Archeologie valt het archeologisch verwachtingsgebied Riel binnen categorie 3, gebied met hoge archeologische verwachting.
Alleen een klein gebied in het noodoosten van het plangebied is op de Archeologische Waardenkaart nog niet aangemerkt als verwachtingsgebied. Vanwege nieuwe inzichten binnen de archeologische wetenschap geldt ook voor dit noordoostelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting (categorie 3). De archeologie van het laatmiddeleeuwse platteland is de afgelopen jaren actueel geworden binnen de Nederlandse archeologie. Er wordt zowel onderzoek gedaan naar de ouderdom van bestaande dorpen en buurtschappen als naar de ruimtelijke indeling en het gebruik van de erven rond de boerderijen. Bij dat laatste gaat het onder meer om de locatie van waterputten, greppels, mestkuilen, dierenbegravingen enzovoort. Bij de actualisering van de Archeologische Waardenkaart zal dit aangepast worden.
Aan de Rielsedijk 21 is in de periode december 1992 tot februari 1993 een deel van het plangebied archeologisch onderzocht tijdens een opgraving. Hiermee valt (met uitzondering van voornoemde opgegraven locatie) het gehele plangebied binnen categorie 3, 'gebied met een hoge archeologische verwachting'. Ter bescherming en voor het veiligstellen van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden is op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen (artikel 12). In beginsel geldt voor deze gronden een bouwverbod, voor zover het verstoringen in de grond betreft die groter zijn dan 100m2 en/of dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld. Voor het opheffen van het bouwverbod is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Daarnaast is voor bepaalde gevallen een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van een werk (geen bouwwerk zijnde) of voor het uitvoeren van werkzaamheden.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Op de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven is het plangebied zowel aangeduid als 'beschermd dorpsgezicht' als 'historisch waardevolle landschap'.
Volgens de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van Riel als beschermd dorpsgezicht is het beschermingsbelang met name gelegen in behoud van de structuurbepalende elementen, te weten: de aard en inrichting van de open ruimten, het wegenbeloop, de wegprofielen en het agrarisch cultuurlandschap aangrenzend aan de nederzetting, de op de agrarische functie geënte bebouwingsstructuur, het nog aanwezige historische bebouwingsbeeld en de relatie met het omliggende landschap. Ter bescherming van deze structuurbepalende elementen is het gehele plangebied op de verbeelding bestemd als 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' (artikel 13). Om de karakteristiek van de bebouwing in het dorpsgezicht te behouden is in de regels een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen opgenomen en zien de bouwregels op het behoud van de bestaande bebouwing qua type bouwstijl, situering en maatvoering. De landschappelijke structuur is in het bestemmingsplan beschermd door de primaire bestemming en doordat in de regels van de bestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is bepaald dat voor bepaalde werken (geen bouwwerken zijnde) en werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist.
In het plangebied zijn drie rijksmonumenten (Riel 2, 13 en 14) en één gemeentelijk monument (Riel 8) aanwezig. Deze monumenten zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 en de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht.
Daarnaast zijn in het plangebied verschillende waardevolle bijgebouwen aanwezig. Het gaat om de volgende bijgebouwen:
Deze bijgebouwen zijn op de verbeelding aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 3'. In de regels bij de betreffende bestemmingen is gewaarborgd dat deze bijgebouwen niet mogen worden veranderd. Ook geldt voor deze bebouwing dat een omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit slopen (artikel 13.4).
Boomgaard
In de historische situatie van Riel waren vijf percelen binnen het gehucht beplant met eiken. Dit opgaand bos in de vorm van eikenweides was openbaar toegankelijk en voor gemeenschappelijk gebruik van geriefhout. Twee driehoekige percelen zijn anno 2013 weer als eikenweide beplant. De bewoners van Riel willen het perceel ten westen van de hoek Riel/Rielsedijk aanplanten als buurtboomgaard. Een niet omheinde en openbaar toegankelijke boomgaard met hoogstamfruitbomen voor gemeenschappelijk gebruik komt relatief goed overeen met een inrichting als eikenweide. Daarbij past een buurtboomgaard beter in het hedendaags gebruik.
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt omgrensd door de Geldropseweg aan de noordzijde, de buurten Puttense Dreef en Gijzenrooij en de Leenderheide aan de westzijde, de A67 aan de zuidzijde en de gemeentegrens met Geldrop aan de oostzijde. Het plangebied is gelegen in het buitengebied met zowel verharde als onverharde wegen. Alle wegen in het gebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen.
Fietsverkeer
De Rielsedijk is een primaire/ sternet fietsroute voor fietsverkeer van en naar Geldrop en gaat ter hoogte van de gemeentegrens over van een weg voor alle verkeer in een fietspad. De weg Riel is een secundaire fietsroute door het buitengebied.
Openbaar vervoer
In het gebied zijn geen bushaltes aanwezig. Het gebied wordt ontsloten door buslijnen 10, 20 en 24, welke halteren aan de Geldropseweg en in mindere mate lijn 12 door de wijk Gijzenrooi.
Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.
Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Groen en recreatievoorzieningen
Onderhavig plangebied is in de kaart 'Groen en recreatievoorzieningen' uit het Groenbeleidsplan gedeeltelijk aangeduid als 'Stad, groen beeldbepalend' en gedeeltelijk als 'Multifunctioneel groen'. In deze gebieden worden als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:
Stad, groen beeldbepalend
Het betreft gebieden met een bijzonder groen imago, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter. Met name de woonbebouwing in het plangebied zijn aangeduid als 'Stad, groen beeldbepalend'. Doordat beperkte bouwmogelijkheden worden gegeven (beperkt in o.a. m2 en de situering van de bouwwerken) blijft het groene karakter van het gebied behouden.
Multifunctioneel groen
Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.
Gebieden met deze aanduiding maken voor een belangrijk deel onderdeel uit van het provinciaal natuurbeleid. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten.
Met name de agrarische gronden in het plangebied zijn aangeduid als 'Multifunctioneel groen'. Mede gelet op de dubbelbestemmingen die op deze gronden liggen (waaronder Waarde - Natuur' en 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht') wordt rekening gehouden met aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten.
Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven.
Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.
In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.
In het gebied zijn waardevolle bomen aanwezig waarvan een deel onderdeel uitmaakt van de cultuurhistorische structuur. In dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor een bomeneffectanalyse niet nodig is.
In het plangebied zijn twee agrarisch bedrijven actief. Het betreft het bedrijf aan Riel 8 en Riel 10. Het agrarisch bedrijf dat was gevestigd aan Riel 14 is inmiddels gestopt. Hieronder zal op deze bedrijven ingegaan worden.
Paardenhouderij Riel 8
Aan Riel 8 is een paardenhouderij gevestigd. Hier worden paarden gefokt, afgericht en verkocht. Er is plaats voor 32 paarden. Het bedrijf valt onder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim). Dit perceel was opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In dat bestemmingsplan was een paardenhouderij reeds toegestaan. Ten aanzien van de definitie van paardenhouderij was destijds door de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant goedkeuring onthouden aan het woord 'stallen'. Het was namelijk niet toegestaan om een stallingsfunctie c.q. nachtverblijf toe te staan als hoofdactiviteit. De definitie sloot dit niet uit. Stallen c.q. nachtverblijf was slechts als ondergeschikte activiteit toegestaan.
Zorgboerderij
Sinds circa vijf jaar vindt op dit paardenhouderijbedrijf dagbesteding plaats voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking, (ex)psychiatrische patiënten en zorgbehoevende ouderen. Dagelijks komen er tussen de 10 en 15 mensen voor dagbesteding, een begeleide werkplek of arbeidstraining. Deze mensen helpen onder andere mee, voor zover mogelijk, op het bedrijf. Het agrarisch bedrijf met het daarbij behorende vaste ritme van de zorg voor de dieren en gewassen biedt hele goede mogelijkheden voor dagbesteding. De mensen worden door de eigenaar c.q. medewerkers van de paardenhouderij opgehaald en thuisgebracht. Nevenactiviteiten die een relatie hebben met de agrarische bedrijfsuitoefening worden ook wel aangemerkt als zogenaamde 'verbrede landbouw'. De combinatie van landbouw en in dit geval gezondheidszorg en maatschappelijke zorg is een vorm van verbreding die zowel voordeel biedt aan de landbouw in de vorm van extra inkomsten, als aan de behoefte aan zorgmogelijkheden door in te spelen op de wensen van de zorgvragers.
Omdat steeds meer vraag is naar kleinschalige (tijdelijke) woon/zorg functies, biedt dit bestemmingsplan tevens de mogelijkheid voor een zogenaamde woon-zorgfunctie in de vorm van respijtzorg. Dat wil zeggen dat gedurende een langere periode zorg wordt aangeboden aan een of meerdere personen op de zorgboerderij. Deze personen zullen dan ook tijdelijk logeren op de zorgboerderij. Er is plaats voor maximaal vier personen. Hierdoor blijft de kleinschaligheid ook gegarandeerd. De functie zorgboerderij (inclusief logiesfunctie) vindt uitsluitend plaats in de bestaande bebouwing. De reeds bestaande bebouwingsmogelijkheden worden dan ook niet uitgebreid ten behoeve van de functie zorgboerderij. Hierdoor wordt dan ook geen afbreuk gedaan aan de in het gebied aanwezige landschappelijke, ecologische, hydrologische, natuur en cultuurhistorische waarden. Deze ontwikkeling heeft juist een positieve bijdrage op de cultuurhistorische waarden. Bestaande bebouwing zal worden opgeknapt ten behoeve van het uitoefenen van de activiteiten voor de zorgboerderij. Daarnaast worden omliggende agrarische bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsactiviteiten door de zorgboerderij.
Een (kleinschalige) zorgboerderij zoals hierboven beschreven, past goed in het buitengebied. Dit volgt ook uit het provinciale beleid. Hierbij wordt opgemerkt dat de paardenhouderij de hoofdactiviteit blijft. In de regels wordt de kleinschaligheid van de zorgboerderij gewaarborgd doordat een maximum is gesteld aan de aanwezigheid ter plaatse van het aantal personen die zorg behoeven.
Bovengenoemd perceel is bestemd als 'Agrarisch'. Voor de zorgboerderij is de functieaanduiding 'zorgboerderij opgenomen'. Voor de paardenhouderij is de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1' opgenomen. In de regels (artikel 3) is bepaald dat geen andere agrarische bedrijven zijn toegestaan dan een paardenhouderij.Tevens is bepaald dat paarden gestald mogen worden (pensionfunctie). Om te voorkomen dat het stallen van paarden (pensionfunctie) als hoofdactiviteit kan worden uitgeoefend, is in de regels een maximum gesteld aan het aantal paarden dat gestald mag worden. Deze regeling sluit aan bij het voorgaande bestemmingsplan, met in achtneming van het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten inzake het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.
Agrarisch bedrijf Riel 10
Het bedrijf aan Riel 10 houdt (kleinschalig) kalveren, koeien en kippen. Dit bedrijf valt onder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim). Blijkens een onderzoek waarbij het agrarisch bedrijf werd bezocht in maart 2014 is vastgelegd het aantal zoogkoeien 15 en het aantal vleeskalveren 10 bedraagt. Het aantal kippen bedraagt 20 tot 40. Naar aanleiding van een gesprek met de eigenaar, in het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan, is gebleken dat de bedrijfsvoering geen veranderingen hebben ondergaan en dat ook geen veranderingen de komende tien jaar worden verwacht. Op basis van de beschikbare gegevens over de veehouderij is vastgesteld dat het niet kan worden aangemerkt als een grondgebonden bedrijf zoals vermeld in artikel 5 van de Nadere regels van de Verordening. In dit bestemmingsplan zijn naast de overgenomen regeling die gold op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan tevens de beperkende regels van artikel 25.1 van de Verordening voor de veehouderij opgenomen. Het perceel is bestemd als 'Agrarisch'. Omdat het perceel met bijbehorende bebouwing tevens de status van beschermd dorpsgezicht heeft zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor zowel het hoofdgebouw, i.c. de bedrijfswoning (boerderij), als de bedrijfsgebouwen zeer beperkt. Gelet hierop zijn beperkende regels op grond van artikel 25.1 van de Verordening slechts opgenomen voor zover relevant.
Riel 14
Volgens het gemeentelijk bedrijvenbestand is het agrarisch bedrijf aan Riel 14 'gesloten' en niet meer in werking. Op 12 maart 2003 is de milieuvergunning voor het houden van dieren geheel ingetrokken. In het hiervoor geldende bestemmingsplan was voor dit perceel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming naar woondoeleinden. Naar aanleiding van gesprekken met de bewoner is gebleken dat geen agrarische bedrijvigheid meer wordt beoogd. De aanwezige bedrijfsbebouwing op het perceel bestaat uit een veldschuur en een kippenschuur. De bewoner heeft aangegeven de kippenschuur te willen verwijderen. Het is in slechte staat en wordt ook niet meer als zodanig gebruikt. De veldschuur zal worden gehandhaafd en zal dienst doen als schuur. Het betreffende perceel is in dit bestemmingsplan dan ook bestemd als 'Wonen - 3'. De veldschuur is opgenomen binnen de aanduiding 'bijgebouwen', de kippenschuur niet omdat deze gesloopt gaat worden. De veldschuur heeft een oppervlakte van circa 180m2. Daarnaast bevinden zich op het perceel nog twee waardevolle bijgebouwen, te weten een karschop en een bakhhuis.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximale hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In dit bestemmingsplan is alleen het geluidgevoelige object 'woongebouw' van toepassing.
De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing ("bestaande situatie") geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Alleen het perceel aan Riel 14 betreft geen "bestaande situatie" in de zin van de Wet geluidhinder. In het hiervoor geldende bestemmingsplan was het perceel bestemd als 'Agrarische doeleinden - met cultuurhistorische waarden I'. In dit bestemmingsplan is het bestemd als 'Wonen - 3'.
Alle wegen in en nabij het plangebied zijn 30 km per uur wegen. Het plangebied (en in het bijzonder het perceel aan Riel 14) ligt niet in de zone van een weg zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Dit laat echter onverlet dat, met betrekking tot het perceel Riel 14, in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht moet worden besteed aan de geluidbelasting als gevolg van een 30 km weg.
De geluidbelasting tengevolge van het wegverkeer op Riel en de Rielsedijk blijft ter plaatse van de woning aan Riel 14 onder de voorkeursgrenswaarde van 48dB. Het toelaten van een woonfunctie voor dit perceel voldoet dan ook qua geluid aan een goede ruimtelijke ordening.
Dit is niet aan de orde in het plangebied. Het perceel Riel 14 ligt niet in de zone van de spoorweg.
Dit is niet aan de orde in het plangebied. Het perceel Riel 14 ligt niet in de zone van een industrieterrein.
Dit is niet aan de orde in het plangebied. Het perceel Riel 14 ligt niet binnen de 35 Kosteneenhedenlijn van het vliegveld.
De 'Wet luchtkwaliteit' is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, nr. 434) en is gewijzigd op 12 maart 2009 (Stb., nr. 158). De wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
De Nederlandse overheid heeft de EU verzocht om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie hiermee ingestemd. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. De datum waarop aan de jaargrenswaarde voor NO2 moet worden voldaan bedraagt 1 januari 2015. In de tussenperiode gelden tijdelijk de volgende verhoogde grenswaarden: voor NO2 een jaargemiddelde van 60 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 48 microgram/m3 en een daggemiddelde van 75 microgram/m3, die jaarlijks maximaal 35 keer mag worden overschreden.
Het NSL is per 1 augustus 2009 van kracht geworden. Hierdoor zijn onder andere de uitvoeringsregels rond saldering verruimd en is de definitie van 'niet in betekenende mate' (NIBM)3 verlegd naar 3% van de grenswaarde.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor nieuwe kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte (van alle binnenruimten) omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Met deze Amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' principe blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Planbeschrijving en toetsing
Het bestemmingsplan richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.
De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Gesteld kan worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.
Doel
Het externe veiligheid beleid is gericht op het beheersen van risico's en effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (augustus 2004; gewijzigd en verlengd augustus 2008 en aangepast juli 2012). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Visie Externe Veiligheid
De gemeenteraad van Eindhoven heeft de Visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd. Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt onder andere aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
In/Nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied.
In/Nabij het plangebied zijn geen transportassen gelegen die van invloed zijn op het plangebied.
In/Nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico conform artikel 13 van het Bevi en artikel 12 van het Bevb te worden verantwoord als binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of buisleiding een (beperkt) kwetsbaar object wordt bestemd. In dit bestemmingsplan is dat niet aan de orde. Paragraaf 4.3 van de Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen geeft aan dat een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden als er een toename is van het groepsrisico of als de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Beide is in dit bestemmingsplan ook niet aan de orde. Er hoeft dus geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.
In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.
Pijler 1: Energie
De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:
1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.
2) Windturbines
In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:
De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen.
Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan.
3) Warmte Koude Opslag
De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportageworden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl (zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.
Pijler 2: Bouwen en Wonen
In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij conserverende bestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang. Wel is in het kader van energiebesparing in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarbij een overschrijding van het bouwvlak binnen de bestemming van maximaal 20 cm is toegestaan ten behoeve van gevelisolatie. Deze bepaling zal opgenomen worden bij woningen, bedrijven, kantoren en andere gebouwen.
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.
Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Binnen dit plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen.
In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
De Flora- en faunawet biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.
In het plangebied zijn meerdere beschermde soorten aangetroffen en/of te verwachten zoals alpenwatersalamander, boerenzwaluw, huismus, steenuil, gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe (bouw)ontwikkelingen toe waardoor geen onderzoek naar beschermde soorten noodzakelijk is.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk binnen bestaande (water)structuren af. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.
Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.
Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheerplan zijn:
De 'Keur Waterschap De Dommel 2009' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of melding verplicht is voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.
De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen", uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2009' geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:
De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden c.q. hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het attentiegebied van de Ecologische hoofdstructuur. De beschermingszone natte natuurparels is daar een onderdeel van. Ingrepen die de hydrologische situatie negatief beïnvloeden zijn derhalve niet toegestaan. De watergangen KD-84, KD-85, KD-109, KD-114 & de KD115 zorgen voor de ontwatering van het plangebied en vallen binnen de keur van waterschap de Dommel.
Op de genoemde watergangen en enkele vennen, slootjes en greppels na is er geen noemenswaardig open water in het plangebied aanwezig.
Het plangebied ligt in landelijk gebied en bevat naar verhouding weinig verharde oppervlakten ten opzichte van het groen. De aanwezige verharding bestaat hoofdzakelijk uit openbare wegen en woningen met terreinverharding.
De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.
In het plangebied bevinden zich geen peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 17,90 & 18,70 m. Het plangebied staat bij de gemeente bekend als gebied met hoge winterse grondwaterstanden.
Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de landelijke omgeving. De riolering in dit gebied is als drukriool uitgevoerd waardoor enkel afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem of wordt afgevoerd via het aanwezige open water.
Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op drukriolering wat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.
Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied is geheel voorzien van een gemengd rioleringsstelsel. Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengde rioolstelsel om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten. Streven moet zijn om uiteindelijk minder schoon water af te voeren naar de RWZI.
De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een wijk- c.q. herinrichting of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.
Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Percelen met drukriolering mogen geen hemelwater afvoeren via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Zij dienen dit op eigen terrein te verwerken.
Conform landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid geld voor toekomstige ontwikkeling het zogenaamde 'hydrologisch neutraal' bouwen. Voor het bepalen van de vereiste bergingscompensatie voor regenwater, afkomstig van verharde oppervlak, wordt de HNO rekentool van waterschap de Dommel gebruikt. Hiermee wordt de grootte van voorzieningen bepaald waarmee pieklozingen op riolering en uiteindelijk oppervlaktewater te voorkomen zijn.
Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden. Bij zowel eigen plannen als plannen van derden gaat de gemeente Eindhoven ervan uit dat de benodigde bergingscompensatie op eigen terrein wordt gerealiseerd tenzij expliciet anders overeengekomen. Dergelijke voorzieningen, indien niet aangesloten op het drukriool, dienen het geborgen regenwater vertraagd te lozen op het stelsel, evenredig aan de in het plangebied geldende landelijke afvoernorm.
Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. Alle watergangen, inclusief de daaraan grenzende keurgebieden, blijven gehandhaafd, evenals de aanwijzing Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur en beschermingszone natte natuurparels.
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
Het saneren van vervuilde waterbodems van oppervlaktewateren heeft een positieve uitwerking op de waterkwaliteit. De gemeente Eindhoven heeft een meerjarenprogramma opgesteld, daarin zijn de oppervlaktewateren van dit plangebied niet opgenomen.
In april 2012 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:
Op 19 juni 2012 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.
Het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Riel 2014" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.
In Artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.
In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3'
Algemeen
Deze bestemmingen zijn gelegd op de in het plangebied gelegen woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw. Omdat in dit plangebied verschillende type woningen aanwezig zijn met hun eigen kenmerkende bouwregels, zijn drie bestemmingen 'Wonen' opgenomen. Hieronder wordt afzonderlijk op deze bestemmingen ingegaan.
Bestemming `Wonen - 1'(Artikel 8)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen rijenwoningen. Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Het bestemmingsplan maakt geen uitbreidingen mogelijk aan de voorgevel. Het karakter van de woningen dient aan de voorzijde zoveel mogelijk in tact te blijven. De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels. Aan de achterzijde zijn wel mogelijkheden voor uitbreidingen.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Bouwaanduiding 'Bijgebouwen'
Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen-1' de bouwaanduidng 'bijgebouwen' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding en de aanduiding 'bouwvlak' mogen bijgebouwen worden gerealiseerd. Een uitzondering hiervoor geldt ten aanzien van bestaande bijgebouwen waarvoor een bouwvergunning is verleend.
Functieaanduiding 'Opslag'
Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen-1' de functieaanduiding 'opslag' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat naast de functie wonen ook een opslag is toegestaan. Opslag van gevaarlijke stoffen is echter uitgesloten.
Bestemming 'Wonen - 2' (Artikel 9)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen vrijstaande woning met het daarbij behorende voor- en achtererf. Ook binnen deze bestemming is de bouwaanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Hiervoor geldt hetzelfde als hierboven is aangegeven onder 'Wonen-1'. In de regels is aangegeven welke maatvoering geldt ten aanzien van bijgebouwen. Daarnaast geldt binnen deze bestemming dezelfde regels voor 'aan-huis-verbonden-beroepen' als de bestemming 'Wonen-1'.
Bestemming 'Wonen - 3' (Artikel 10)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen langgevelboerderijen. Dit betreffen de voormalige boerderijen die tot woning zijn verbouwd. Om het historische karakter (qua bouwstijl en situering) te behouden, zijn gedetailleerde bebouwingsregels opgenomen. In de regels wordt verwezen naar de bebouwingsmatrix die is opgenomen in Bijlage 3 van de regels. Daarnaast zijn de bouwvlakken strak om de langgevelboerderijen gelegd. Zo wordt voorkomen dat in geval van nieuwbouw boerderijen (woningen) kunnen worden gebouwd die afwijken van de huidige structuur.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming, gelet op de grootte van de percelen, toegestaan tot maximaal 100 m2. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Bouwaanduiding 'Bijgebouwen'
Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen-3' de bouwaanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding mogen bijgebouwen worden gerealiseerd.Deze aanduiding is zo opgenomen zodat de bijgebouwen zo veel als mogelijk in het verlengde van de voorgevel van de langgevelboerderij alsmede achter de langgevelboerderij wordt geconcentreerd.
Bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - 3'
In het plangebied is een aantal waardevolle bijgebouwen aanwezig. Deze dienen in beginsel behouden te blijven. Deze waardevolle bijgebouwen zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 3'. In de regels wordt gewaarborgd dat de maatvoering en nokrichting van deze gebouwen niet mogen worden gewijzigd. In paragraaf 3.6.2 is aangegeven welke waardevolle bestaande bijgebouwen het betreft.
Functieaanduiding 'Specifieke vorm van wonen - 1'
Het perceel Rielsedijk 22 ligt deels op Eindhovens en deels op Geldrops grondgebied. Naast de functie wonen mag maximaal 100 m2 van het perceel gebruikt worden als atelier en galerie. Detailhandel is alleen mogelijk voor zover het de verkoop betreft van de geëxposeerde en/of ter plaatse geproduceerde kunstwerken.
Bestemming 'Agrarisch' (Artikel 3)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied nog aanwezige agrarische bedrijven (Riel 8 en Riel 10). Er is voor alle agrarische gronden één bestemming opgenomen. Daar waar geen aanduiding op de verbeelding is opgenomen mogen de gronden alleen als agrarisch grondgebruik worden gebruikt; gebouwen zijn niet toegestaan op deze gronden. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is een bedrijfswoning toegestaan. Als bouwwijze geldt het type langgevelboerderij. Overige bedrijfsbebouwing is alleen toegestaan binnen de bouwaanduidingen. Hierop wordt hieronder ingegaan.
Functieaanduiding 'speciefieke vorm van agrarisch - 1'
Voor het perceel Riel 8 is de functieaanduiding 'speciefieke vorm van agrarisch - 1' opgenomen. Binnen deze aanduiding mogen de gronden uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van een paardenhouderij. Tevens is een regeling opgenomen ten behoeve van het stallen van paarden (paardenpension). Om te voorkomen dat het stallen van paarden een bedrijfsmatige hoofdactiviteit wordt, is een maximum gesteld aan de stallingsfunctie.
Functieaanduiding 'zorgboerderij'
Daarnaast is voor het perceel Riel 8 de functieaanduiding 'zorgboerderij' opgenomen. Hiervoor geldt dat gezondheids en maatschappelijke zorg mag worden geboden in de zin van dagbesteding en logeeropvang. Onder dagbesteding wordt tevens begrepen begeleidend werken en arbeidstraining. In de regels worden voorwaarden gesteld ten aanzien van de hoeveelheid personen die mogen deelnemen aan de dagbesteding (maximaal 20) en hoeveel logiesfaciliteiten (maximaal 4) mogen worden gerealiseerd. Hierdoor blijft de kleinschaligheid gegarandeerd.
Bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - 1'
Ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. In het geval het een veehouderij betreft zijn binnen deze aanduiding uitsluitend de bestaande bebouwing toegelaten. In de regels zijn regels over de maatvoering opgenomen.
Bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - 2'
Binnen deze aanduiding zijn geen bedrijfsgebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hoogte van maximaal 8 meter. Voor erfafscheidingen geldt deze hoogte niet. Buiten deze aanduiding en de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan met een hoogte van maximaal 1 meter.
Bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - 3'
Zoals hierboven onder 'Wonen - 3' is vermeld is deze aanduiding opgenomen voor de bestaande waardevolle bijgebouwen in het plangebied. Hiervoor wordt dan ook verwezen naar hetgeen hierboven is vermeld.
Deze bestemming is gelegd op de gronden die als bos zijn ingericht dan wel waarvan gewenst is dat deze als bos worden ingericht.
Functieaanduiding 'religie' en 'specifieke vorm van bos - 1'
In het plangebied is een kapel aanwezig binnen de bestemming bos. Deze kapel is binnen de bestemming positief bestemd door de aanduiding 'religie'. Daarnaast is de wens van de bewoners om een boomgaard op te richten. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.6.2. Om de boomgaard mogelijk te maken is in de regels bepaald dat de gronden binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 1' tevens bestemd zijn voor een boomgaard.
Bestemming 'Natuur' (Artikel 5)
De gronden binnen het plangebied die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofd Structuur, zoals opgenomen in de Verordening Ruimte 2012 zijn voorzien van de bestemming “natuur”. De gronden dienen voor het behoud, herstel en instandhouding van onder andere natuurwaarden. Ter bescherming van de aanwezige waarden is voor bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied', ( Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied )
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals in dit gebied de woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
De gracht die is gelegen bij het perceel Riel 7 is bestemd als 'Water'. Daarnaast zijn de oppervlakte wateren die een functie hebben in het watersysteem bestemd als 'Water'.
Dubbelbestemmingen
Bestemming 'Leiding - Riool' (Artikel 11)
Binnen het plangebied is een stamriool van het Waterschap aanwezig aanwezig. Om te voorkomen dat op deze gronden gebouwen worden opgericht is deze bestemming opgenomen. Daarnaast zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van de leiding. Verder zijn voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.
Bestemming `Waarde - Archeologie' (Artikel 12)
Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Bestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' (Artikel 13)
Het gehele plangebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. In paragraaf is beschreven welke structuurbepalende elementen beschermd moeten worden. Door middel van deze dubbelbestemming worden de structuurbepalende elementen zoals genoemd in paragraaf 3.6.2 beschermd. In de regels zijn hiervoor specifieke regels met betrekking tot bouwen opgenomen. Daarnaast is zowel een omgevingsvergunning nodig voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als voor de activiteit slopen voor zover het de gebouwen betreffen die zijn gelegen binnen de aanduidingen 'bouwvlak' en 'specifieke bouwaanduiding - 3'.
Bestemming 'Waarde - Natuur' (Artikel 14)
De gronden binnen het plangebied die onderdeel uitmaken van de Groen-Blauwe mantel, zoals opgenomen in de Verordening Ruimte 2012 zijn voorzien van de dubbelbestemming “Waarde - natuur”. De gronden dienen voor het behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden. Ter bescherming van de aanwezige waarden en de waterhuishouding is voor bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Parkeereisen en de Algemene afwijkingsregels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.
In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.
Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.
De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2008). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Er worden in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening een exploitatieplan vastgesteld dient te worden. Kostenverhaal is hier dan ook niet aan de orde.
Conform artikel 1.3.1. Bro geeft een bestuursorgaan dat voornemens is een bestemmingsplan voor te bereiden, hier kenbaarheid aan. Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro heeft op 22 februari 2012 op de gebruikelijke wijze plaatsgevonden.
In het kader van samenspraak heeft, op grond van de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008', op 22 augustus 2013 een inloopmiddag plaatsgevonden. Vijf bewoners van het gebied hebben de inloopmiddag bezocht. Tijdens deze middag was het mogelijk om vragen te stellen en opmerkingen te plaatsen. Ook zijn nog twee schriftelijke reacties ingekomen. Van de inloopmiddag is een verslag opgemaakt. Deze is in de bijlage van de toelichting opgenomen. In het verslag is ook de reactie van de gemeente opgenomen ten aanzien van de gemaakte opmerkingen/vragen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Met het Waterschap De Dommel heeft vooroverleg plaatsgevonden. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met dit plan. Dit heeft ook geresulteerd in de waterparagraaf die in hoofdstuk 5 van deze toelichting is opgenomen.
Daarnaast is het plan toegestuurd aan de provincie, het Rijk, gemeente Geldrop-Mierlo en Trefpunt Groen. Alleen van de provincie is een reactie ontvangen. Een samenvating van de reacties, alsmede het antwoord van de gemeente hierop is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag PM tot en met woensdag PM op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van PM gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn PM zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen hebben betrekking op PM