direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Cingelshouck- Augustinianum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80143-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Stichting Carmelcollege ontwikkelt plannen voor de realisatie van een nieuw schoolgebouw. Het bestaande schoolgebouw voldoet niet meer aan de eisen die het onderwijs en het beheer van onderwijsgebouwen in deze tijd stelt. Dat betekent dat een nieuwe stap gezet wordt in de rijke historie van het Augustinianum in Eindhoven. Het nieuwe schoolgebouw zal op de locatie van de huidige sportvelden gerealiseerd worden. Op de plek van het huidige schoolgebouw zal een woonbuurt ontwikkeld worden, met mogelijkheden tot toevoeging van een kleinschalig woonwerk milieu in aansluiting op bedrijvengebied De Kade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0001.jpg"

Figuur 1.1: Indeling plangebied Augustinianum.

De fysieke realisatie van de school staat gepland voor de komende jaren. Pas na de oplevering van de nieuwe school is de sloop van het huidige schoolgebouw mogelijk. Het is nog niet exact duidelijk wanneer en op welke wijze de nieuwe woonbuurt gerealiseerd gaat worden. Om flexibel in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen in de woningmarkt, is de woonbuurt in het bestemmingsplan als uitwerkingsgebied opgenomen. Dit betekent dat voor het woongebied op termijn een uitwerkingsplan opgesteld wordt, met in achtneming van de uitwerkingsvoorwaarden die hiervoor zijn opgenomen in dit bestemmingsplan en het stedenbouwkundig ontwerp. In het stedenbouwkundig ontwerp van de woonbuurt is bijzondere aandacht besteed aan de relatie met de bestaande woonbuurt en het combineren van ruimtelijke kwaliteitsaspecten met garanties voor ontwikkelingsruimte.

Omdat de voorgenomen ontwikkelingen niet passen binnen het bestemmingsplan, is het bestemmingsplan "Cingelshouck-Augustinianum" opgesteld. Dit bestemmingsplan bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels waar een toelichting aan is toegevoegd. Naast de digitale versie is er tevens een versie op papier van het bestemmingsplan beschikbaar.

1.2 Het plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen de ring in het zuidoostelijke deel van het stedelijk gebied van Eindhoven. Het plangebied wordt begrensd door bedrijventerrein De Kade in het noorden en het oosten, de Geldropseweg in het zuiden, en woningen van de Irisbuurt in het westen (zie figuur 1.1). Het plangebied omvat het terrein van de scholengemeenschap het Augustinianum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0002.jpg"

Figuur 1.2: ligging plangebied (bron: www.maps.google.nl).

1.3 Voorgaande plannen

Het voorliggende bestemmingsplan "Cingelshouck-Augustinianum" vervangt deels het bestemmingsplan “Eindhoven binnen de Ring”. Dat bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 12 oktober 1998 en is in werking getreden op 22 oktober 1999. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Openbare en/of bijzondere gebouwen”.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historisch perspectief

Geschiedenis Stratum

Het plangebied ligt in het noordelijk deel van het stadsdeel Stratum. Stratum wordt voor het eerst vermeld in het jaar 1325. Over het algemeen wordt aangenomen dat de naam duidt op een woonplaats aan de straat. Als we kijken op de oudste stadsplattegrond van Van Deventer(omstreeks 1560), zien we veel bebouwing langs de Stratumsedijk en de Leenderweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0003.jpg"
Figuur 2.1: Stratum in 1865 (Bron: http://nl.wikipedia.org / Gemeenteatlas van Nederland).

Het bebouwde deel van het oude Stratum was kleinschalig en versnipperd langs de wegen en lag vrijwel geheel binnen de huidige ringweg. Afgezien van enkele landgoederen (De Burgh, Eikenburg en later Kortonjo), bestond het deel daarbuiten vrijwel alleen uit bossen en heidevelden. Door dit weidse gebied liepen enkele zandwegen naar het zuiden (Leenderweg en Heezerweg). Op de kaart van Hendrik Verhees uit 1830 is de Aalsterweg als onderdeel van de Luikse Steenweg en de Heezerweg al goed te zien. De Geldropseweg was toen een zandweg die ophield bij de Voorterweg. Het verkeer ging toen via laatstgenoemde weg verder richting Geldrop en Tongelre. In 1860 werd de Geldropseweg aangelegd als onderdeel van de nieuwe provinciale weg van Stratum naar Weert en in 1872 ook de Tongelresestraat tussen Geldropseweg en Kievitlaan als verbinding naar Lieshout. Rond 1900 reed door Geldropseweg (toen nog Wilhelminastaat) een paardentram en na 1906 een stoomtram. Deze streektrammen zorgden voor de verbinding van Eindhoven via Stratum met Geldrop en Heeze. Vanaf 1930 werden de trammen vervangen door bussen. In 1936 is men begonnen met het opruimen van de overbodige tramrails.

De snelle ontwikkeling van de auto bracht de noodzaak mee om alle infrastructuur geschikt te maken aan dit vervoermiddel. Een deel van de radialen, ook in Stratum, werd in deze periode verbeterd en er werd nieuwe riolering aangelegd.

Belangrijk voor de structuur van het dorp was ook de aanleg van het Eindhovensch Kanaal, dat in 1846 gereed kwam. Het Eindhovense bedrijfsleven heeft het kanaal laten graven om aansluiting te krijgen op de Nederlandse waterwegen. Het kanaal was met name bedoeld voor het transport van de volumineuze handel, zoals hout en bouwmaterialen, maar werd ook gebruikt voor passagiervervoer. Aan het Eindhovensch Kanaal ontstond een haven en bedrijvigheid, uiteindelijk resulterend in het bedrijventerrein De Kade. Het kanaal is betaald uit haven- en sluisgelden. Momenteel heeft het kanaal geen economische functie meer voor de bedrijven op De Kade. Wel vormt het nog wel een belangrijk ruimtelijk element op het terrein. Bedrijventerrein De Kade is het oudste industrieterrein van Eindhoven. Op het bedrijventerrein De Kade zijn onder andere DAF en Friesland Campina gesitueerd.

Kort voor 1920 ontwierpen de architecten Cuypers en Kooken een uitbreidingsplan voor Eindhoven, waarbij zij aandacht schonken aan het open gebied tussen de radialen. Onder meer door een stelsel van rondwegen trachtten zij de verbindingen tussen de latere stadsdelen te verbeteren en de verkeersproblemen op te lossen. Ook schiepen zij ruimte voor stedelijke voorzieningen als parken en zwembaden. Op 1 januari 1920 vond de annexatie plaats van de omliggende gemeenten Gestel en Blaarthem, Stratum, Strijp, Tongelre en Woensel met Eindhoven. Latere gemeentelijke uitbreidingsplannen bouwden op hun plannen voort.

Het Stratumse gemeentebestuur haakte al vóór 1920 op de plannen in, door nieuwe buurten te projecteren binnen de ring, waarbij tegelijk ook een deel van die ringweg werd aangelegd. Dit is nog goed te zien aan de Leostraat met aan weerszijden de Bloemenbuurt.

Ook het welzijn van de bewoners werd in acht genomen. In 1923 werden beekdalen verbouwd tot parken en plantsoenen zoals de Stadspark en Dommelplantsoen. Het buitenverblijf Den Elzent (1884) van financier Sinkel was omringd door een tuin die na zijn dood, in de jaren 1900-1928 werd uitgebreid en uiteindelijk in 1929 door Philips werd geschonken aan de stad. Zo ontstond het Stadswandelpark Den Elzent.

Een villa aan de Stratumsedijk, op de plaats waar in 1963 de Stadsschouwburg (tegenwoordig Parktheater) verrees, werd gemeentehuis. De Dommeloevers kregen een parkaanleg naar ontwerp van D.F. Tersteeg. Eind jaren dertig kwam het Witte Dorp tot stand, maar de uitbreiding van Tuindorp tot aan de Ring werd pas na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. In 1966 werd ook de Ringweg voltooid, die een goede verbinding gaf met zowel Tongelre als Gestel.

Geschiedenis scholengemeenschap Augustinianum

In 1898 richtten de Augustijnen in de voormalige noodkerk het gymnasium "Augustinianum" op. Op 3 oktober van dat jaar ging het gymnasium van start. In Eindhoven was het gymnasium van de Augustijnen de eerste katholieke middelbare opleiding, naast de al bestaande openbare H.B.S.

In de periode 1913-1924 verrezen de schoolgebouwen aan de Kanaalstraat ten oosten van de Kloosterkerk. Meest opmerkelijk waren de nieuwe kapel en de nieuwe vleugel aan de Kanaalstraat, beide ontworpen door Dom Paul Bellot en daterend uit 1924. In 1928 werd een scheiding tussen het gymnasium en het klooster Mariënhage doorgevoerd. De paters die betrokken waren bij het gymnasium vormden een nieuw convent, dat de naam Onze Lieve Vrouw van Troost kreeg. Eindhoven had zodoende twee Augustijnenkloosters, die naast elkaar waren gelegen.

Door de nieuwbouw van het gymnasium nabij de Geldropseweg werd het convent van O.L. Vrouw van Troost in 1959 verhuisd naar de Van Wassenhovestraat. In 1979 werd dat klooster opgeheven en werden de paters en broeders weer overgeplaatst naar klooster Marienhage. In 1976 droegen de Augustijnen het bestuur van het gymnasium over aan de "Stichting voor Katholiek Onderwijs Augustinianum". In 1997 heeft de Stichting voor Katholiek Onderwijs Augustinianum haar taken en eigendommen overgedragen aan Stichting Carmelcollege.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

Opbouw

Stratum is één van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met de blaadjes (lobben) van een bloem die rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. Belangrijke structurerende elementen in de nabijheid van het plangebied zijn:

  • het oudste bedrijventerrein van de gemeente Eindhoven, bedrijventerrein De Kade, ten noorden en oosten van het plangebied;
  • het grote en hoogwaardige groengebied met bijbehorende waterstructuur, landgoed De Burgh en het Glorieuxpark, ten zuiden van het plangebied;
  • belangrijke verkeersaders zoals de Geldropseweg in het zuiden en De Ring (Hugo van der Goeslaan) oostelijk van het plangebied.
  • de Irisbuurt aan de westzijde grenzend aan het plangebied. Deze wijk heeft de naam te danken aan een voormalige textielweverij die De Iris heette. De buurt ligt in de wijk Oud-Stratum.


Verkeersstructuur

De structuur van het stadsdeel Stratum wordt bepaald door de radiale- en tangentstructuur van Eindhoven. De radialen verdelen Stratum als het ware in "taartpunten" en worden gevormd door de toegangswegen naar het centrum van Eindhoven zoals de Geldropseweg, de Heezerweg, de Leenderweg en de Aalsterweg. De door de wegen gevormde taartpunten worden op hun beurt weer doorsneden door De Ring en door de doorgaande verbinding Anton Coolenlaan-Floralaan-Tivolilaan- St. Petrus Canisiuslaan.

Groen en water

Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich het grote en hoogwaardige groengebied landgoed De Burgh en het Glorieuxpark met bijbehorende waterstructuur, dat deel uitmaakt van een omvangrijke groene zone in Eindhoven. In het Groenbeleidsplan (2001) is dit gebied daarom aangemerkt als structureel stadsgroen. In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich verder het Eindhovensch Kanaal. Dit kanaal is in hetzelfde plan ook aangemerkt als structureel stadsgroen. Noordelijk van de Geldropseweg, voor een deel gelegen in het plangebied, ligt een groene bufferzone dat de overgang vormt tussen de Geldropseweg en het Augustinianum en woningbouw. In het ruimtelijk kader dat is opgesteld voor het plangebied, is bepaald dat deze groene zone behouden dient te blijven.

2.3 Beschrijving stedenbouwkundige visie

Stedenbouwkundige visie

Het stedenbouwkundige ontwerpplan (VOSP) is opgesteld om een samenhang te creëren waarin de nieuwe school en de toekomstige woonbuurt een vanzelfsprekende plek krijgen, in samenhang met de omgeving die ook recht doet aan de cultuurhistorische en ruimtelijke context van de locatie. Daarbij gaat het op alle schaalniveaus om verbinding en eenheid.

Op een hoog schaalniveau betreft het de verbinding van woongebieden, bedrijventerreinen, parkgebieden en verkeersaders. Op een lager niveau wordt samenhang gezocht in een gezamenlijke identiteit die aansluit bij de lommerrijke sfeer van de Geldropseweg. Op het laagste schaalniveau wordt er eenheid gecreëerd tussen de bestaande woonwijk en de nieuwe woonbuurt en is er een verbinding voorzien tussen het wonen en het leren.

Deze verbinding wordt mede vormgegeven via de te realiseren groenstructuur. Globaal zijn in de visie drie groene ruimten te onderscheiden: park, schoolruimte en buurtruimte.

Park

Het park van het historische landgoed De Burgh ten zuiden van de Geldropseweg wordt als kernkwaliteit gezien. Door de parkachtige setting uit te breiden ten noorden van de Geldropseweg sluit de locatie aan bij de kernkwaliteit van de omgeving. Daardoor ontstaat een verbindende parkachtige setting. Het is een informeel parkgebied met boomgroepen, waarvan het karakter aansluit bij het bestaande plantsoen tussen de Geldropseweg en de woonbuurt. De drie historische assen van het landgoed worden binnen deze structuur leesbaar gehouden. De laanbeplanting van de Geldropseweg wordt als zelfstandige structuur gerespecteerd. De vervolgstap is het aansluiten bij bestaande kwaliteiten, door centraal in het gebied het park vorm te geven met de bestaande groenelementen zoals de grote acacia en de bomenrij. Water, bruggen en aansluitende paden zullen de betekenis van deze centrale plek versterken.

Als derde stap zal de samenhang worden versterkt door de parkinrichting als eenheid te ontwerpen, zowel het openbaar toegankelijke deel als het deel dat schoolterrein is. Het water zal als scheidend en verbindend element werken.

De centraal gelegen 'lob' van het park vormt de verbindende groene plek, waaromheen gewoond en geleerd wordt. Deze ruimte is met landschappelijke middelen in zones verdeeld. Elke zone heeft een eigen gebruikskarakteristiek: deels is de 'lob' bestemd als groene buitenruimte voor de buurt, deels als openbare ruimte aan het water en deels als voorterrein voor de school. De landschappelijke elementen zijn deels nieuwe, deels bestaande groenelementen.

Schoolruimte

De ruimte aan noordzijde van het schoolgebouw is een voorruimte, vanuit het perspectief van de automobilist - bezoeker of medewerker van de school. Het is een forse open ruimte, met dominante forse bebouwing aan oostzijde en langs de Dirk Boutslaan. Alle nieuwe elementen zullen passen in dit grootschalige en rechtlijnige karakter: het parkeren, de bomenrijen, de sportvoorzieningen, de noordgevel van het schoolgebouw en de noodzakelijke geluidsvoorziening.

Met sportvoorzieningen wordt bedoeld een kunstgrasveld en eventuele andere sportvoorzieningen.

Buurtruimte

De ronde conversatiezaal van de bestaande school zal zo mogelijk behouden worden, en kan mogelijk als buurtkamer dienst gaan doen. Het streven is dat op deze centrale ruimte in de uit te werken woonbuurt een buitenruimte komt, waar bewoners van de bestaande buurt en van de nieuwe woonbuurt samenkomen. De plek wordt visueel verbonden met de parkruimte en de school door een groene zone, die ook als wadi kan worden uitgevoerd. Zo ontstaat tegelijk een natuurlijke verbinding met de buurtspeelplek en met het water in het park.

Verder van belang in het stedenbouwkundig plan:

Nieuwe woonbuurt

Flexibiliteit is van belang, gezien de lange termijn die met de realisatie van de woonbuurt gepaard zal gaan. Daarom zal het wonen in het op te stellen bestemmingsplan als uitwerkingsgebied worden opgenomen. Het exacte stratenverloop is niet bekend maar het is afgesproken dat de optimale aansluiting met de bestaande buurt gewenst is, de woninggrootte is onbekend en de woningtypologie is het algemeen aangeduid als grondgebonden. In overgangzones naar het bedrijventerrein worden afhankelijk van industrielawaai woon-werkwoningen toegestaan.

Schoolgebouw

Het schoolgebouw is compact van opzet. De redenen hiervoor liggen zowel in de onderwijsvisie en het sociale en culturele aspect van de school, als in de reductie van bouwkosten. Maar ook vanuit de stedelijke ruimte bezien is een compact schoolgebouw voordelig. De groene ruimte vloeit om het gebouw, zodat het concept van een groene campus waarneembaar blijft. Het schoolgebouw vormt de schakel tussen de parkruimte en de schoolruimte in het noorden, en scheidt daarmee de twee verschillende invloedssferen van de Geldropseweg en de Dirk Boutslaan.

Ontsluiting

De woonbuurt wordt voor alle verkeer ontsloten via de bestaande buurt. De school wordt voor automobilisten ontsloten via de Dirk Boutslaan. Het fietsverkeer van en naar school zal via de bestaande woonbuurt en het park en de Geldropseweg verlopen. Voorkomen wordt hierdoor dat fietsers over de door druk vrachtverkeer bereden Dirk Boutslaan het schoolterrein betreden.

Grondwerk

De hoogteverschillen zullen benut worden om, bij de bestaande niveaus aansluitend, de gewenste 'landscaping' te bereiken. Daarbij zal gestreefd worden naar een neutrale grondbalans.


Stedenbouwkundig programma

Het programma bestaat globaal uit de school en de woonbuurt. De school wordt gerealiseerd als zeer compact gebouw. Parallel aan de ontwikkeling van het stedenbouwkundig ontwerp is het schetsontwerp voor de school opgesteld. Daarmee is in beeld dat het schoolprogramma binnen het daartoe gereserveerde bebouwingsvlak gerealiseerd kan worden. Ook het buitenruimte programma is in het stedenbouwkundig ontwerp meegenomen: sportfaciliteiten, parkeren, stallingsruimten voor fietsen en fietspaden. Voor het schoolterrein en de woonbuurt zijn bepalingen opgenomen die de bestemmingen en bebouwing reguleren:

Schoolterrein:

  • Het schoolprogramma gaat uit van 975 leerlingen, onder te brengen in 52 lokalen en 3 gymzalen. Er wordt een maximale uitbreidingscapaciteit voorzien van 4 lokalen ten behoeve van 100 extra leerlingen. Het maximaal bruto vloeroppervlak bedraagt 9000 m² + een uitbreidingscapaciteit van 1000 m², met bestemming onderwijsdoeleinden. De uitbreiding kan gerealiseerd worden in een vierde bouwlaag.
  • Het gebouwde programma is geheel en uitsluitend binnen de daartoe aangegeven rechthoekige bouwvlek te realiseren, met uitzondering van de mogelijkheid om een materialenberging te realiseren naast het sportveld aan de zijde van de bedrijfsgebouwen. Buiten het bouwvlak zijn geen bouwkundige elementen toegestaan, waarvan de hoogte meer dan 1.2 m. bedraagt. Uitzondering vormt het podium in de zuidgevel van de school, waarvoor het zoekgebied is aangegeven op de stedenbouwkundige plankaart, en waarvan de hoogte maximaal 1.6 m. bedraagt, gerekend vanaf het maaiveld (18 m + N.A.P.).
  • De maximale bouwhoogte voor het bouwvlak bedraagt 14 m aan de noordzijde en 17 m voor het zuidelijke deel van de school, met dien verstande dat 17 meter uitsluitend is toegestaan op ter plaatse van het kruiselement op het dak. Via een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om de bouwhoogte te verhogen tot maximaal 17 m ten behoeve van uitbreiding.
  • De architectuur van het schoolgebouw is herkenbaar als onderwijsgebouw, in onderscheid tot de omliggende bedrijfsgebouwen.
  • De gebouwinstallaties zijn geheel binnen de architectuur van het prismatische volume van het gebouw te realiseren. Gezien de pregnante ligging in het open parkgebied zijn gebouwinstallaties uit het zicht te houden.
  • De hemelwaterafvoer van het schoolgebouw wordt gescheiden opgevangen en afgeleid naar de vijver. Ook voor verharde oppervlakten geldt dat op de vijver afgevoerd wordt. Het hemelwater op onverharde oppervlakten wordt op eigen erf geïnfiltreerd.


Woonbuurt:

  • Uitgangspunt voor de ontwikkeling van de woonbuurt is de sloop van het bestaande schoolgebouw, een uitzondering hierop kunnen de aula en de rondbouw zijn, indien hergebruik haalbaar blijkt zullen deze onderdelen behouden blijven.
  • Het terrein waarbinnen zich de uitgeefbare kavels bevinden is op de stedenbouwkundige plankaart aangegeven. Het beslaat een grondoppervlak van ca. 2,1 ha., plus het grondoppervlak binnen de als milieuzone gemerkte contour, zijnde ca. 0,14 ha. Binnen deze contouren gelden onderstaande voorschriften.
  • De gehele woonbuurt wordt bestemd als gemengd gebied, met wonen als hoofdfunctie, lichte bedrijvigheid uitsluitend binnen de milieuzone (als overgang naar bedrijventerrein De Kade) en in beperkte mate maatschappelijke doeleinden (maximaal 500 m2). Woon-werkwoningen zijn uitsluitend toegestaan in de zone binnen 80 meter van de noordelijke plangrens langs de Dirk Boutslaan. Binnen de milieuzone zijn geen woningen toegestaan.
  • De bebouwingsdichtheid bedraagt circa 25 tot 35 woningen per hectare.
  • De bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 3 bouwlagen plus een eventuele dakverdieping. De goothoogte bedraagt maximaal 10 m. De bouwhoogte van overige bebouwing bedraagt maximaal 7 m. Met name waar bijzondere bebouwing voorzien is, bestaat een voorkeur voor 3 laagse bebouwing.
  • Mogelijke woningtypologieën zijn rijwoningen, tweekappers al dan niet geschakeld, patiowoningen en vrijstaande woningen.
  • Uitzondering wordt gemaakt voor een eventueel hoekaccent aan de Dirk Boutslaan, binnen de milieuzone(op de verbeelding aangeduid als specifieke vorm van gemengd- uit te werken). Als accentuering van de schoolentree is binnen het hiertoe aangegeven zoekgebied een bouwhoogte van 16 m. toegestaan.
  • Er worden geen achterzijden van woningen georiënteerd naar de openbare weg of naar voorgevels van woningen.
  • De hemelwaterafvoer van alle gebouwen wordt gescheiden opgevangen en via wadi's afgeleid naar de vijver. Ook voor verharde oppervlakten geldt dat op wadi's afgevoerd wordt. Het hemelwater op onverharde oppervlakten wordt op eigen erf geïnfiltreerd.
  • Het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein en in de openbare ruimte voldoet minimaal aan de gemeentelijke parkeernormen, waarbij een optimale invulling nagestreefd wordt.


Toelichting woonbuurt

De buurt wordt als nader uit te werken gebied in het bestemmingsplan opgenomen. Hieronder volgen stedenbouwkundige richtlijnen voor de uitwerking van de woonbuurt.

De aspectkaart 'ruimtelijke relaties' geeft de belangrijke ruimtelijke relaties en gebouworiëntaties weer. De groene pijlen duiden op de belangrijke zichtrelaties in het gebied. De rode pijlen geven de essentiële oriëntatierichting van gebouwen weer. Voor de woonbuurt geldt, dat met name in het zuidelijke deel de randbebouwing rondom naar buiten gericht is, dus naar het park en naar de bestaande buurt. Het noordelijke deel van de woonbuurt is introvert. Er zijn geen zichtrelaties naar de Dirk Boutslaan en gebied De Kade, evenmin is er een zichtrelatie met de schoolruimte.

De woonbuurt heeft een sterk groen karakter, met name in aansluiting op het parkgebied. De woonbuurt zal in het noordelijke deel conform de gemeentelijke richtlijnen een stadse bebouwing krijgen, met een wat hogere woningdichtheid. Het zuidelijke deel zal, in overgang naar het park, een groener en opener karakter krijgen, met een lagere woningdichtheid en grotere kavels.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen doorgaande buurtstraten en collectieve woonhoven. In het stedenbouwkundig plan zijn indicatief straatprofielen opgenomen. De buurtstraten sluiten aan op het profiel van de straten in de bestaande woonbuurt. Daarmee zijn de principes voor kabels, leidingen en verlichting vastgelegd. De voortuinen langs deze straten worden bij voorkeur niet onderbroken door opritten en vormen doorgaande groene zones aan beide zijden van de straat en hebben een diepte van minimaal 4 meter. Het parkeren vindt plaats in de vorm van langsparkeren op straat, onderbroken door bomen. Indien de woonhoven doodlopend zijn, zullen ze in collectief eigendom van omwonenden beheerd worden. Ze hebben een zeer groen karakter door de ligging tussen ruime tuinen en door bomen in het straatprofiel. Het parkeren is hier mogelijk op eigen erf en in met groen omzoomde parkeerkoffers.

De woonbebouwing kenmerkt zich door een rustige architectuur met overwegend horizontale belijning. Indien schuine daken worden toegepast, zijn de nokken overwegend parallel aan de straat gericht. De materialisatie van de woonbebouwing is bij voorkeur metselwerk, in zachtbruine tint, of wit stucwerk of andere materialisering die de bebouwing in evenwicht brengt met het groene karakter van de buurt en rekening houdt met de bestaande buurt.

Milieuzone

Vanuit de bedrijfsbestemmingen van gebied De Kade langs de Dirk Boutslaan is er langs deze weg een milieuzone met beperkte bestemmingsmogelijkheden. Hiermee is rekening gehouden voor de woonbuurt.


Het stedenbouwkundig ontwerpplan (VOSP) maakt als Bijlage 2 onderdeel uit van de bestemmingsplanregels.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van al het beleid op de verschillende niveaus. Uitsluitend de meest relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Niet-ruimtelijk beleid is per onderwerp apart in dit hoofdstuk opgenomen. Het beleid dat gericht is op verschillende milieu- en andere planologische aspecten wordt toegelicht in de milieuparagraaf. Beleid met betrekking tot het aspect water wordt beschreven in de waterparagraaf.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten. Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen. Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's . Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

3.2.2 Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van "best practices").

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking wordt in 2012 opgenomen in het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten (kantoorlocaties, woningbouwlocaties) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de 'uitwerking gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen (zie paragraaf 3.3.2 Deelstructuurvisies Brainport Oost).

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

Eindhoven wordt in relatie gebracht met het stedelijk netwerk BrabantStad samen met Breda, Helmond, ´s-Hertogenbosch en Tilburg. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

BrabantStad ontwikkelt zich tot een onderscheidend netwerk binnen de Noordwest-Europese stedelijke agglomeratie. Een voorwaarde daarvoor is een goede bereikbaarheid van de steden onderling en met andere omliggende stedelijke netwerken. Daarom kiest de provincie voor het versterken van de verbinding met nabijgelegen stedelijke netwerken, met name met het Knooppunt Arnhem-Nijmegen, het Ruhrgebied en Maastricht- Heerlen-Aken-Luik. Het OV-netwerk BrabantStad en het hoofdwegennet worden verder ontwikkeld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op dit netwerk afgestemd, zoals bij knooppunten (personen en goederen) of in hoogstedelijke zones.

Eindhoven is gelegen binnen de stedelijke regio Eindhoven-Helmond dat is aangeduid als een samenhangend en verstedelijkt gebied. Binnen deze regio liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu moeten bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis, en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar gedifferentieerde wijken, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Herstructurering en inbreiding bieden tal van mogelijkheden, maar tegelijkertijd zal onbebouwd gebied, ook op langere termijn, moeten worden benut.

3.3.2 Deelstructuurvisie Brainport Oost

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de 'uitwerking gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Voor Eindhoven is daarvoor de deelstructuurvisie Brainport Oost van belang. Het oostelijk deel van de Brainportregio is het gebied ten oosten van Eindhoven, tot en met Helmond en Veghel. De betrokken twaalf gemeenten zijn Eindhoven, Helmond, Son en Breugel, Nuenen, Geldrop-Mierlo, Laarbeek, Sint-Oedenrode, Veghel, Asten, Someren, Deurne en Gemert-Bakel.

Brainport Oost is een gebied met een combinatie van steden en dorpen. De natuur en recreatie spelen een belangrijke rol. Daarnaast kent de regio een grote bedrijvigheid met een innovatief karakter. Het gebied behoort tot de Europese top van (industriële) kennis- en innovatieregio's. Om de regio bereikbaar, leefbaar en economisch aantrekkelijk te houden is Brainport Oost een van de negen gebieden in Brabant waarin de provincie samen met haar partners investeert.

3.3.3 Verordening Ruimte 2014

In de Verordening Ruimte 2014 staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie Noord-Brabant wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening Ruimte 2014 zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.


Ruimtelijke kwaliteit / regionaal ruimtelijk overleg

Alle gemeentes zijn in stedelijke of landelijke regio's ondergebracht. Binnen een regio maken gemeenten afspraken met elkaar en de provincie over het aantal te bouwen woningen en de oppervlakte van (middel-)zware bedrijventerreinen. Verder is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan moet worden verantwoord hoe de uit te geven oppervlakten zich verhouden tot de geraamde uitbreidingsruimte waarover een gemeente beschikt en hoe is omgegaan met intensief of meervoudig ruimtegebruik. Er dient sprake te zijn van een goede motivering van zorgvuldig ruimtegebruik. Bovenregionale detailhandels- en leisurevoorzieningen kunnen uitsluitend in de gemeenten 's-Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Eindhoven en Helmond worden gevestigd na ontheffing van de gemeenteraden .

Zoekgebied Stedelijke ontwikkeling

Op de kaart staan naast het bestaand stedelijk gebied ook een aantal zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling waar nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoals nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen een plek mogen krijgen. De regels zorgen ervoor, dat eerst in het bestaand stedelijk gebied naar bouwmogelijkheden wordt gezocht, voordat de zoekgebieden mogen worden benut. Een motivatie hiervoor moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden ondergebracht (ladder van duurzame verstedelijking).

Beoordeling

Het plangebied is op de kaart van de Verordening Ruimte aangemerkt als "stedelijk concentratiegebied". Relevante passages in de Verordening Ruimte voor nieuwe woningbouw in stedelijke concentratiegebieden zijn met name de artikelen 3 en 4. Uit de Verordening Ruimte volgt dat een ruimtelijk plan moet bijdragen aan het behouden en bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit (waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpassing) en rekening is gehouden met de principes van zorgvuldig ruimtegebruik (waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking).

Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Eindhoven en wordt er door omsloten. Dit betekent dat de ontwikkeling in dit bestemmingsplan geen ruimteclaim legt op de groene omgeving buiten bestaand stedelijk gebied. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen is een stedenbouwkundige ontwerpplan opgesteld voor het plangebied. Dit ontwerp is opgesteld in samenhang met de omgeving en doet recht aan de cultuurhistorische en ruimtelijke context van de locatie. Het stedenbouwkundig ontwerpplan is vertaald in de juridisch regeling van het bestemmingsplan, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van de locatie is geborgd. Het aantal woningen dat planologisch mogelijk gemaakt wordt, sluit aan op de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefte prognose (2012) en past binnen de regionale woningbouwafspraken die gemaakt zijn voor de periode 2013-2022 (voor een nadere motivering wordt verwezen naar ook paragraaf 3.5).

Vorenstaande maakt dat dit bestemmingsplan past binnen de principes van zorgvuldig ruimtegebruik, bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit en daarmee voldoet aan het bepaalde in de Verordening Ruimte.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvise door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Bij de interimstructuurvisie horen twee kaarten:

1. Ruimtelijke Hoofdstructuur

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Op deze kaart is het plangebied aangegeven als bebouwd gebied. Hieronder vallen woningen en scholen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0004.jpg"
Figuur 3.1: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven.

2. Gebruik van de ruimte

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Voorliggend plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Wonen', 'Werken', 'Onderwijs' en 'Zorg & opvang'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0005.jpg"

Figuur 3.2: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven.


Wonen

Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

Onderwijs

Deze gronden zijn bedoeld voor geclusterde onderwijs- en onderzoekfaciliteiten voor voortgezet (speciaal) onderwijs en op MBO, HBO en universitair niveau en daarbij horende voorzieningen als kleine aantallen studentenwoningen, ex-pat hotel, detailhandel, horeca, congresfaciliteiten en sportvoorzieningen.

Werken 

Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid, dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement).

Zorg en opvang

Deze gronden zijn bedoeld voor geclusterde stedelijk/ regionale zorggerelateerde opvangvoorzieningen zoals ziekenhuizen, verslavingszorg, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, revalidatiecentra en gevangenissen.

3.5 Volkshuisvesting

Actuele (regionale) woningbehoefte

In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2014 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2014) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2014 t/m 2023(regionale Agenda Wonen). Voor Eindhoven zijn dit 3780 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop.

De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt de basis voor het maken van nieuwe regionale woningbouwafspraken, conform de provinciale Verordening Ruimte 2014. In artikel 4.3 wordt aangegeven, dat gemeenten in hun bestemmingsplannen moeten verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten maximaal 100% aan harde plancapaciteit (vastgestelde en onherroepelijke bestemmingsplannen) hebben voor de 10-jaarsperiode. Vanuit de praktijk blijkt het hierbij realistisch om zo'n 130% aan zachte plancapaciteit te hebben om – als gevolg van wijzigingen / aanpassingen tijdens bestemmingsplanprocedures – uiteindelijk 100% plancapaciteit te kunnen realiseren (in de 10-jaarsperiode). Uit de provinciale prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030.

In de regionale Agenda Wonen is voor de eerst komende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouw-opgave/woningbouwafspraken. Het aandeel harde plancapacaciteit voor de tienjaarsperiode in het merendeel van de gemeenten in Zuidoost-Brabant is gemiddeld 62%. Voor Eindhoven is dit percentage 64%. Daarmee is er, in ieder geval kwantitatief, ruimte om niet nog alleen harde plancapaciteit toe te voegen, maar dit tevens op een wijze te kunnen doen die tegemoet komt aan de wensen van flexibiliteit in de planning.

Het programma Wonen 2010-2015 (gemeente Eindhoven) en het woonbehoefte-onderzoek Zuidoost-Brabant 2011 constateren een grote vraag naar wonen in groenstedelijke woonmilieus. Dit type woonmilieu kenmerkt zich m.n. door eengezinswoningen met een tuin in een groene en ruime woonomgeving. Een dergelijk woonmilieu in Eindhoven is aantrekkelijk voor alle huishoudtypen tot 55 jaar in alle inkomenscategorieën. Het nastreven van diversiteit in grootte en prijsklasse van m.n. eengezinswoningen zowel huur - als koop verdient aanbeveling.


Woningbehoefte groenstedelijke locaties

In het bestaande programma zijn meerdere locaties, projecten, voorhanden om in een vergelijkbare behoefte te voldoen.

Voor de locatie Augustianum is het, in een breder sociaal-maatschappelijk afwegingskader van de herbouw van een nieuwe school, noodzakelijk en wenselijk om een aanvullend woningbouwprogramma te realiseren. Hierbij is vanuit het totale programma Wonen van belang dat het hier om een beperkt aantal woningen (40-60) zal gaan. De toevoeging van een beperkt aantal grondgebonden woningen concurreert slechts beperkt met andere plannen waaraan ook medewerking en prioriteit is verleend.

Randvoorwaarden vanuit programma Wonen:

  • Doelgroepen: koopkrachtige starters en jonge gezinnen met oriëntatie op de stad. Veilige openbare ruimte is hierbij van groot belang. Scholen en basisvoorzieningen zijn in de buurt.
  • Grondgebonden stadswoningen(aaneengesloten bebouwing in de vorm van individueel herkenbare huizen met een directe oriëntatie op de straat);
  • De locatie leent zich aan de rand/Campina-zijde ook voor woonwerk-combinaties (het is een divers gebied; verwevenheid van wonen en werken past hier goed)
  • Geen appartementen omdat deze locatie niet binnen de Prioriteitennota valt.
  • Prijsklassen: middensegment (Prijsgrenzen per 1-1-2013: middeldure huur: €374 - € 681 middeldure koop: €194.000 - € 333.000)


Onderstaande tabel laat zien dat tot 2030 de sterkste bevolkingsgroei in de leeftijdscategorie boven 75 jr zit, en ook in de categorie 55-74 jr. De leeftijdscategorie daaronder (40-54 jr) neemt in omvang af, daaronder is daarentegen weer sprake van (lichte) groei. In absolute aantallen zijn het vooral de 55-plussers die in aantal toenemen.

De toenemende vergrijzing zorgt ook voor een grote behoefte aan woningen die geschikt zijn voor senioren en leidt op korte termijn tot verminderde dynamiek op de woningmarkt. Op de lange termijn zorgt het voor een grotere uitstroom op de woningmarkt, vanwege sterfte of verhuizing naar een intramurale setting. Belangrijk is het om te constateren dat een geschikte woning niet voor iedereen hetzelfde is.

Bevolkingsontwikkeling (personen) tot 2030

  2014   2030   groei abs   groei %  
0-19 jaar   44.705   47.500   2.795   6 %  
20-39 jaar   68.525   71.845   3.320   5 %  
40-54 jaar   45.365   42.030   -3.335   -7 %  
55-74 jaar   43.230   49.320   6.090   14 %  
75 jaar eo   17.385   22.480   5.095   29 %  
Totaal   219.210   233.175   13.965   6 %  

Bron: Provinciale prognose, 2011


Met het fenomeen dat de gemiddelde leeftijd toeneemt neemt ook het aantal mensen toe dat op hoge leeftijd de gevolgen ondervindt van dementie. Hun behoefte ligt bijvoorbeeld meer bij een prikkelarme woning en een rustige omgeving. Voor mensen met een fysieke functiebeperking kunnen trappen en drempels een belemmering vormen in hun woning. Naast nieuwbouw zal het de komende jaren vooral aankomen op het aanpassen van bestaande woningen.


Conclusie

Voor de locatie Augustianum is het, in een breder sociaal-maatschappelijk afwegingskader van de herbouw van een nieuwe school, noodzakelijk om een aanvullend woningbouwprogramma te realiseren. Het realiseren van een beperkt aantal woningen is hierbij een randvoorwaarde.

Zoals in paragraaf 2.3 (Stedenbouwkundige visie) reeds is aangegeven, kan de realisatie van de woonbuurt een lange tijd duren (lees: de volledige bestemmingsplanperiode van 10 jaar). Om ook op termijn te kunnen inspelen op de actuele bevolkings- en volkshuisvestigsbehoeften en het plangebied op goede wijze te kunnen invullen, is flexibiliteit qua doelgroep en prijsklasse van groot belang. Daarom kan bij de uitwerking van het plan, mits passend binnen het door de gemeente geactualiseerde programma Wonen, afgeweken worden van de hierboven genoemde doelengroepen en prijsklassen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologisch 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente Eindhoven kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, een onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid van de gemeente Eindhoven is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

In het plangebied is volgens de archeologische waardenkaart geen archeologisch onderzoek nodig.

3.6.2 Cultuurhistorische waarden

De leefomgeving is het resultaat van historische ontwikkelingen. In de loop der jaren hebben het landschap, de stedenbouwkundige structuren en de verscheidenheid in de bebouwing hun betekenis gekregen. Het herkenbaar houden van elementen waaraan is af te lezen hoe Eindhoven zich heeft ontwikkeld, is essentieel voor de identiteit en de belevingswaarde van onze stad. Het stelt mensen in staat zich in hun omgeving te oriënteren en zich daarbij betrokken te voelen.

Om te kunnen zien welke cultuurhistorische waarden in de stad aanwezig zijn en waar zij zich bevinden is een overzichtskaart samengesteld van 'cultuurhistorische waarden'. Dat kunnen monumenten zijn, maar ook stedenbouwkundige structuren, landschap en groenstructuren, wegen en waterlopen en archeologie. De monumenten zullen nog aan de kaart worden toegevoegd.

De cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven is vastgesteld op 18 maart 2008. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Locatie en historie

Het plangebied Augustinianum ligt volgens de cultuurhistorische waardenkaart niet in een gebied met cultuurhistorische waarden. Het westelijk deel van het park aan de Geldropseweg, nabij de Van Wassenhovenstraat, is aangemerkt als een historisch landschap. De historische kwaliteit ligt in het feit dat dit parkdeel oorspronkelijk onderdeel was van landgoed De Burgh. Enkele elementen uit het park maken dat zichtbaar en het parkontwerp zal met respect voor deze waarde uitgewerkt worden.

De school werd opgericht door de Paters Augustijnen in 1898. Nadat de bouw van de Paterskerk aan de Kanaalstraat in 1898 voltooid werd, richtten de paters van klooster Mariënhage de aanliggende noodkerk in als gymnasium voor jongens. In 1958-1959 werd op de huidige locatie de school met kapel, internaat en klooster gebouwd, vanwege de toegenomen ruimtebehoefte. Het ensemble werd ontworpen door de Utrechtste architect Nico de Jong. Voor de school werd een bronzen beeld van twee meter hoog geplaatst naar ontwerp van Marius van Beek een oprijzende jongen met een adelaar op de schouders (geïnspireerd door Vers 3 van Psalm 103). Ook de reliëfs naast het toneel in de aula zijn van Van Beek.

In de jaren '60 kwamen de grote veranderingen. Meisjes werden toegelaten, de Mammoetwet trad in werking en het internaat werd opgeheven. De invloed van de paters werd minder en het bestuur van de school werd in 1976 door de Augustijnen overgedragen aan de Stichting voor Katholiek Onderwijs Augustinianum te Eindhoven. De paters verdwenen geleidelijk en in 1979 werd het convent gesloten. In 1997 werd het bestuur van de school overgedragen aan de Stichting Carmelcollege.

Bebouwing

Het bestaande schoolgebouw is een complex dat niet meer compleet is en diverse uitbreidingen en veranderingen heeft ondergaan. Het oorspronkelijke gave ensemble dateert uit de tijd dat de school tevens internaat was en het onderwijs gedomineerd werd door het religieuze fundament. De school was, vanuit het dagelijks gebruik, fysiek gekoppeld aan de kapel, die ook een karakteristieke entree vormde van het ensemble. De kapel is gesloopt om plaats te maken voor de woningen aan de Frans Masereelstraat. Daarbij is niet alleen een architectonisch en historisch belangrijk onderdeel verdwenen, maar is ook de herkenbare en karakteristieke entree van het ensemble verloren gegaan. Het ensemble vertegenwoordigde een onderwijsconcept uit vervlogen tijden, maar het Augustinianum heeft als vooraanstaande school grote invloed op de generaties Eindhovenaren. Behoud van een aantal cultuurhistorische waarden is daarom van belang voor Eindhoven.

Een aantal elementen is in het verleden verloren gegaan: de kapel, de tennisbanen, noodlokalen en de vijver zijn verdwenen. Specifieke onderdelen als de aula en de rondbouw worden zeer gewaardeerd als functionele ruimten met een mooie architectuur. De aaneengeschakelde vleugels zijn blijven staan maar functioneren slecht in het kader van modern onderwijs en betaalbare exploitatie. Alle vleugels hebben lange gangen met éénzijdig lokalen, waardoor het complex zeer wijdlopig is. De vleugels zijn zorgvuldig gedetailleerd, maar in de architectuur ontbreekt een onderlinge hiërarchie. Dat wil zeggen dat een heldere opbouw van het geheel ontbreekt, waarbij schaal, maat en herkenbaarheid in het gevelbeeld ontstaat. De entree heeft geen duidelijke plaats, maar ligt verscholen in een hoek van een van de vleugels. De oorspronkelijke opzet van klooster, school en internaat is aan het exterieur enigszins herkenbaar in de raamindeling, maar niet duidelijk afleesbaar. Door interne verbouwingen is deze opzet in het interieur niet afleesbaar. Verder is de gaafheid ook enigszins aangetast door toepassing van lichtmetalen kozijnen.

Hergebruik van het complex is door Carmellcollege onderzocht. In de haalbaarheidsfase is als eerste gekeken naar hergebruik van het bestaande schoolgebouw. Uit een haalbaarheidsonderzoek van stichting Carmelcollege is gebleken dat om te voldoen aan wet- en regelgeving (bouwbesluit), rekening houdend met energetische en duurzaamheidsaspecten en onderwijskundige en functionele eisen het economisch gezien niet meer verantwoord is om nadere investeringen te doen in dit gebouw. Juist de wijdlopige structuur en het bijgevolg grote geveloppervlak, in combinatie met de slechte bouwfysische eigenschappen, maken dat hergebruik van het gehele complex naar oordeel van Carmelcollege economisch gezien en vanuit duurzaamheidsoverwegingen niet verantwoord is. Daar komt bij dat er voor het gebouwde erfgoed in Eindhoven op dit moment al een forse herbestemmingsopgave ligt door leegstand of binnenkort vrijkomende gebouwen die als monument zijn aangewezen of anderszins cultuurhistorische waarde hebben. Met Stichting Carmelcollege zijn daarom afspraken gemaakt over nieuwbouw van de school.

Tijdens de behandeling van het nieuwbouwplan voor de school in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft de commissie geadviseerd het huidige schoolgebouw aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft besloten dit standpunt niet over te nemen. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.

In de Integrale Visie Erfgoed is ervoor gekozen het instrument van een aanwijzing als gemeentelijk monument slechts selectief toe te passen. In het licht van de doelstelling van het erfgoedbeleid: het herkenbaar houden van de historische ontwikkeling van de stad heeft het complex minder uitdrukkingskracht dan de voorganger, het voormalig Augustinianum aan de Kanaalstraat. Het Augustinianum aan de Van Wassenhovestraat is in de selectie die samen met de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven is gemaakt, niet geselecteerd voor aanwijzing als gemeentelijk monument.

Politieke afweging heeft op basis van bovenstaande overwegingen geleid tot het besluit de school niet aan te wijzen als gemeentelijk monument en vrij te geven voor sloop. Daarbij is de voorwaarde gesteld voor nieuwbouw van de school, dat de kracht van het ensemble als eenheid van gebouw en groene omgeving niet verloren gaat en dat de waardevolle kunstwerken binnen het nieuwe gebouw een passende plek krijgen.

De bijzondere detaillering van het gebouw uit de wederopbouwperiode is een belangrijke inspiratiebron voor de nieuwbouw. Vanuit de toenemende aandacht voor de architectuur van de wederopbouw dient hier de bijzondere detaillering van het bestaande gebouw behouden te blijven. Dat kan door onderdelen van de school voor sloop te behoeden, bij voorbeeld de waardevolle kunstwerken en de aula als bouwdeel, dan wel door elementen zoals de dakrand als uitgangspunt te nemen voor detaillering van het nieuwe gebouw, waardoor de identiteit van het Augustinianum herkenbaar blijft. Juist omdat het gebouw geen monumenten status heeft is een dergelijke respectvolle omgang met waardevolle elementen belangrijk.

In het Augustinianum bevinden zich enkele waardevolle kunstwerken: keramische reliëfs van Marius van Beek en glas-in-lood ramen van Daan Wildschut. Deze zullen opnieuw een plaats krijgen in het ontwerp van de nieuwbouw van de school. Behoud en hergebruik van de aula en de rondbouw zal bij de ontwikkeling van de woonbuurt nagestreefd worden. Daarbij speelt het herkenbare en cultuurhistorisch gezien interessante karakter, maar ook de interessante locaties van beide gebouwen. De aula is dicht bij de Geldropseweg direct aan het park gelegen, tegenover het nieuwe schoolgebouw, als hoeksteen van de wijk en georiënteerd op het park. De rondbouw is gelegen op de plek die straks centraal gelegen zal zijn in de woonbuurt, op de plek waar bestaande en nieuwe woonbuurt in elkaar grijpen en een zichtlijn richting de nieuwe school geboden wordt.

Stedenbouw

De stedenbouwkundige opzet is gericht op een versterking van een aantal cultuurhistorische kwaliteiten. Op landgoed De Burgh heeft zich in de 20e eeuw een geleidelijke vervanging voltrokken, van landschappelijke groene ruimte door compactere groene ruimte met een samenhangende, hoogwaardige en parkachtige inrichting. Deze ontwikkeling wordt in het stedenbouwkundig ontwerp voortgezet. Daarbij wordt met name de groene inkadering van de Geldropseweg versterkt. Door een meer transparante groene randbegroeiing te realiseren zal de nieuwe school beter zichtbaar zijn als school in het park. Daardoor blijft de karakteristieke identiteit van Augustinianum zichtbaar, als een mooi gedetailleerd schoolgebouw in een parkachtige setting. Het schoolgebouw komt daarbij meer vrij te staan ten opzichte van de woonbuurt. Ondanks het compacte ontwerp voor het gebouw, zal daardoor de groene setting vanuit de school alom ervaarbaar zijn.

De ruime ligging in het groen is opgenomen in het stedenbouwkundig plan en via het bestemmingsplan juridisch geborgd. In het stedenbouwkundig plan is de zuidelijke kant van de school als parkachtige setting met podium vormgegeven en is hier nadrukkelijk de relatie gezocht met de groenstructuur van de Geldropse weg. De westkant met hoofdingang zal grenzen aan een openbare groene ruimte die tevens een overgang zal vormen naar het toekomstige woongebied.

3.7 Verkeer en parkeren

Autoverkeer

De Geldropseweg is in de mobiliteitsvisie tot 2040 "Eindhoven op Weg" uit 2013 aangewezen als toekomstige HOV-tracé. Het is niet wenselijk om een extra aansluiting aan de Geldropseweg binnen de Ring te realiseren. Het verkeer van het woongebied wordt ontsloten via het bestaande wegennet van de aangrenzende woonwijk. Volgens het categoriseringsplan van de gemeente Eindhoven zijn de bestaande wegen rondom het plangebied, met uitzondering van de Geldropseweg zogenaame erftoegangswegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur van toepassing is. De nieuw aan te leggen infrastructuur binnen het plangebied wordt op dit regime afgestemd.

Het autoverkeer van en naar het parkeerterrein van het Augustinianum zal ontsloten worden via de Dirk Boutslaan.

Fietsverkeer & voetgangers

Voor het fietsverkeer heeft de Gemeenteraad van Eindhoven de Fietsnota vastgesteld, welke een deelplan is van de Mobiliteitsplan. Het Mobiliteitsplan Eindhoven heeft als uitgangspunt de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad in balans te houden. Voor het ontwikkelen van een stad met het beste van twee werelden, dynamiek en rust, is het noodzakelijk om fietsgebruik blijvend te stimuleren. De Fietsnota moet leiden tot deze stimulans. In de Fietsnota zijn het fietsroutenetwerk en de fietsparkeereisen vastgelegd.

Ten aanzien van fietsverkeer wordt in het plangebied speciale aandacht besteedt aan de langzame verkeersdeelnemers (fietsers en voetgangers). Bij de inrichting van de nieuwe schoollocatie is rekening gehouden met de inrichting van het schoolterrein en de toegang tot de school. De ontsluiting van de langzaam verkeersdeelnemers zal via de fiets- en voetgangersvoorzieningen langs de Geldropseweg plaatsvinden. De Dirk Boutslaan zal met betrekking tot ontsluiting voor langzame verkeersdeelnemers niet toegankelijk zijn. Reden hiervoor is dat de industriële panden langs het Eindhovens Kanaal bevoorraad worden door vrachtverkeer. Vanuit veiligheidsoogpunt is het wenselijk dat deze twee groepen elkaar zoveel mogelijk mijden. Als figuur 3.3 is een voorbeeld uitwerking uit de stedenbouwkundige visie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0006.jpg"
Figuur 3.3: Voorbeeld uitwerking ontsluiting langzaam verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0007.jpg"

Figuur 3.4: Verkeersontsluiting plangebied.

Parkeren / parkeerbeleid

Parkeren van zowel auto's als fietsen bij scholengemeenschap Augustinianum vindt plaats op eigen terrein. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen in het plangebied is uitgegaan van de in juni 2008 door het gemeentebestuur vastgestelde parkeernormen. Deze parkeernormen zijn opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Voor het bepalen van de capaciteit van de parkeervoorzieningen voor fietsen bij scholengemeenschap Augustinianum dienen de meest actuele stallingskencijfers van het C.R.O.W. in acht genomen te worden. Het parkeerterrein voor auto's wordt ontsloten via de Dirk Boutslaan. De fietsenstalling wordt ontsloten via het nieuw aan te leggen fietspad (zie figuur 3.4).

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0008.jpg"

Figuur 3.5: Groen- en recreatievoorzieningen.

Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Voorliggend plangebied is op de kaart 'Groen en recreatievoorzieningen' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als “stad, rood beeldbepalend”. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het plangebied is in het Groenbeleidsplan niet aangemerkt als groenarme buurt, waar wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Uitgangspunt is om de in het plangebied aanwezige bomen zoveel mogelijk te behouden. De normen in het gebied zijn: 1 (gemeentelijke) boom per woning en 8 m2 groen per inwoner. Een deel van de bestaande bomen ten oosten van de huidige schoolbebouwing zal opgenomen worden in de parkruimte, waarin tevens ruimte is voor extra boomgroepen. De parkruimte is opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp.

3.8.2 Kapbeleid Eindhoven: "Niet kappen tenzij"

Op 18 juni 2002 heeft het college de nota "Niet kappen, tenzij..." vastgesteld. De bedoeling van de nota is om een omgevingsvergunning voor kappen alleen te verlenen als er gegronde redenen worden aangedragen waarom de boom gekapt zou moeten worden. Wanneer bomen moeten wijken om een "rode" reden, dan is hieraan een compensatieverplichting verbonden. Onder "rode" reden worden alle motieven tot kap verstaan, die niet te maken hebben met het bomenbeheer zelf. De compensatie wordt als voorwaarde bij het verlenen van de omgevingsvergunning opgenomen.

Zoals al aangegeven is het uitgangspunt om de aanwezige bomen zoveel mogelijk te behouden. Een deel van de bestaande bomen ten oosten van de huidige schoolbebouwing zullen onderdeel gaan uitmaken van het buurtpark, wat onderdeel uitmaakt van de parkruimte. Als bij de uitwerking van het plan blijkt dat het toch noodzakelijk is om bomen te kappen, dan zal dit gebeuren met inachtneming van de hiervoor opgenomen criteria in het kapbeleid. Deze bomen worden ruimschoots gecompenseerd door nieuwe boomgroepen in het plangebied.

3.8.3 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen

Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad van de gemeente Eindhoven vastgesteld. Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.

In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.

Volgens de lijst met waardevolle particuliere bomen van de gemeente Eindhoven is in het plangebied één waardevolle boom aanwezig. Deze boom is in het bestemmingsplan opgenomen binnen de bestemming Groen. Via een aanduiding op de verbeelding en een vergunningstelsel in de regels van het bestemmingsplan heeft de boom een passend beschermingsregime gekregen.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, en tot slot voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Een van deze voorzieningen is de scholengemeenteschap het Augustinianum. Met onderhavig bestemmingsplan wordt onder andere de nieuwbouw van het Augustinianum mogelijk gemaakt.

3.10 Kabels, leidingen en straalpaden

In het plangebied en in de omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling. Er hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van straalpaden ten behoeve van de telecommunicatie.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.


Gebiedstypen
In de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.


Plangebied en omgeving

Door de situering van het plangebied nabij stedelijke toegangswegen, bedrijventerrein De Kade en de nabijheid van het stadscentrum is het plangebied en de omgeving aan te merken als 'gemengd gebied' zoals bedoeld in de genoemde VNG-handreiking. In dit bestemmingsplan zijn daarom de richtafstanden uit de VNG-handreiking voor 'gemengd gebied' aangehouden.


Bedrijventerrein De Kade

Ten noorden en oosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Kade. Op grond van het bestemmingsplan voor De Kade zijn in de nabijheid van het plangebied Augustinianum bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Omdat het plangebied wordt aangemerkt als 'gemengd gebied', geldt voor milieucategorie 3.2 een indicatieve hinderafstand van 50 meter tussen bedrijven en woningen en andere gevoelige functies (waaronder een school). Een deel van deze zogenaamde milieuzone valt binnen het noordelijk en oostelijk deel van het plangebied (zie figuur 4.1). Ter plaatse is het niet toegestaan om woningbouw en andere gevoelige functies te realiseren. In de regels is daarom een bepaling opgenomen die uitsluit dat binnen deze milieuzone(op de verbeelding aangeduid met de aanduiding specifieke vorm van gemengd-uitwerking-1) woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast is bij de situering van de school rekening gehouden met de hinderafstand van 50 meter ten opzichte van De Kade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0009.jpg"

Figuur 4.1: Milieuzone - industrie (groene arcering) van het bedrijventerrein De Kade.


Bedrijvigheid in het plangebied

In dit bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor lichte bedrijvigheid. Binnen de milieuzone-industrie (op de verbeelding aangeduid als 'specifieke vorm van gemengd-uit te werken-1' ) van het bedrijventerrein De Kade is 1.000 m2 bruto vloeroppervlak aan bedrijvigheid toegestaan. Daarnaast zijn woon-werkwoningen toegestaan in de zone binnen 80 meter van de noordelijke grens van de bestemming Gemengd - uit te werken (met uitzondering van de hiervoor genoemde zone).

Voor het beantwoorden van de vraag welke vormen van bedrijvigheid worden toegestaan is aangesloten op de zogenoemde "Lijst van bedrijfsactiviteiten (functiemenging)" uit de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering'. Deze lijst wordt gehanteerd in de gemengde gebieden waar functiemenging wordt nagestreefd. Om de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten te bepalen, wordt in deze lijst niet uitgegaan van aan te houden afstanden, maar van activiteiten die toelaatbaar zijn naast of onmiddellijk boven woonbebouwing (deze lijst maakt als Bijlage 1 onderdeel uit van de regels van het bestemmingsplan).

In de lijst worden bedrijven die toegestaan kunnen worden in gemengd gebied onderverdeeld in categorie A, B en C. Activiteiten uit categorie A zijn weinig milieubelastend voor hun omgeving en kunnen daarom aanpandig aan woningen worden uitgevoerd. Activiteiten uit categorie B en C hebben een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies moeten plaatsvinden. In aanvulling hierop moeten activiteiten in de categorie C, vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking, een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur hebben. Om overlast voor de toekomstige woonwijk te voorkomen is er voor gekozen om in het plangebied uitsluitend bedrijfsactiviteiten uit categorie A toe te laten.


Maatschappelijke voorzieningen in het plangebied

Daarnaast wordt binnen het plangebied een nieuwe school gerealiseerd. Omdat het plangebied aangemerkt wordt als 'gemengd gebied' moet tussen de nieuwe school en de geprojecteerde woningen een (indicatieve) hinderafstand van minimaal 10 meter worden aangehouden. In het bestemmingsplan wordt hieraan voldaan.


Conclusie

In het plangebied worden uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten en maatschappelijke voorzieningen toegestaan waarvan de milieuhinder beperkt is. Dit gegeven tezamen met de interne milieuzonering die is opgenomen in het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein De Kade, zorgt ervoor dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden ter plaatse van geprojecteerde woningen en de nieuwe school.

4.2 Geluid

4.2.1 Wegverkeer

Door Peutz is een onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelasting vanwege verkeerslawaai ter plaatse van het te realiseren onderwijsgebouw en de geprojecteerde woningbouwontwikkeling in het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van deze bestemmingsplanprocedure en maakt als Bijlage 1 onderdeel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.


Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder
Normen met betrekking tot wegverkeerslawaai worden in Nederland gebaseerd op de Wet geluidhinder (Wgh) en het bijbehorende Besluit geluidhinder.

Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen de onderzoekszone van een weg. 30 km-wegen hebben geen onderzoekszone en vallen daarom buiten het regime van de geluidhinder. Voor de 30 km-wegen dient, in het kader van de Wet ruimtelijk ordening, alleen aangetoond dat er, vanwege het akoestisch klimaat, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Geluidgevoelige bestemming

De geluidbelasting wordt getoetst op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen. Scholen vallen in de categorie "andere gevoelige gebouwen" en worden derhalve in de toetsing betrokken.

Maximaal toelaatbare geluidbelasting langs wegen

De normstelling gaat er vanuit dat de geluidbelasting een bepaalde voorkeursgrenswaarde niet mag overschrijden, waarbij iedere weg afzonderlijk wordt beschouwd. Voor woningen en andere gevoelige gebouwen zoals scholen bedraagt deze voorkeursgrenswaarde 48 dB.

In bepaalde gevallen kan door de Burgemeester en Wethouders ontheffing worden verleend tot een hogere geluidbelasting, zoals omschreven in het gemeentelijk geluidbeleid. De hogere geluidbelasting mag echter de in de Wet geluidhinder gestelde maximaal toelaatbare grenswaarde niet overschrijden. Voor woningen in stedelijk gebied en scholen mogen Burgemeester en Wethouders in principe een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB.

Gemeentelijk geluidbeleid

De gemeente Eindhoven beschikt over eigen geluidbeleid. Dit beleid is vastgelegd in het document "Hogere Waarden Beleid Geluid; Geluidbeleid voor verlening van hogere waarden Wet geluidhinder en Wet milieubeheer in nieuwe situaties " d.d. maart 2010. Uitgangspunt van het beleid is het zoveel mogelijk beperken van het aantal geluidgehinderden.

In het geluidbeleid wordt uitgewerkt in welke gevallen een hogere waarde kan worden vastgesteld. De belangrijkste randvoorwaarden die door de gemeente gesteld worden bij nieuwbouw van woningen in de geluidzone van wegen zijn:

  • voordat een hogere waarde verleend kan worden, dienen eerst mogelijke maatregelen onderzocht te worden, waarbij de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger aangehouden wordt;
  • een hogere waarde mag alleen worden verleend wanneer toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard;
  • bij een geluidbelasting hoger dan 53 dB vanwege wegverkeer geldt voor woningen een verplichting van ten minste één geluidluwe zijde waaraan een verblijfsruimte is gesitueerd;
  • wanneer de bestemming ligt binnen de zone van meerdere bronnen dan geldt dat de gecumuleerde geluidbelasting de maximaal toelaatbare grenswaarde niet mag overschrijden.


Voor andere geluidgevoelige bestemmingen zoals scholen gelden geen eisen met betrekking tot de aanwezigheid van luwe gevels. Slechts dient te worden aangetoond dat aan de criteria uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.


Wegverkeerlawaai in het plangebied

Het plangebied ligt binnen de zone van de Geldropseweg en, op enige afstand, de Ring van Eindhoven (Jeroen Boschlaan, Hugo van der Goeslaan en Piuslaan) inclusief ventwegen. Op de Dirk Boutslaan geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Deze weg behoeft in het kader van toetsing aan de voorkeurswaarde conform de Wet geluidhinder niet meegenomen te worden. In het kader van een planologische afweging ("goede ruimtelijke ordening") kan de geluidbelasting wel een rol spelen. Derhalve is de Dirk Boutslaan in de modellering betrokken. Overige wegen kunnen gezien de geringe verkeersintensiteit en grote(re) afstand tot het plangebied inzake wegverkeerslawaai als niet relevant aangemerkt worden.

Invulling plangebied

De exacte invulling van het plangebied wordt voor wat betreft de woningbouw nog nader ingevuld middels een uitwerkingsplan. Ten aanzien van scholengemeenschap Augustinianum is de ligging van de gebouwen, sportvelden en parkeerterreinen reeds bekend. Voor wat betreft het gebied dat voor woningbouw bestemd is, Is bekend dat aan de noordkant woon-werkunits gerealiseerd worden. De gevel die naar de Dirk Boutslaan gericht is wordt daarbij ingericht als werkunits. Deze gevels zijn niet geluidgevoelig waarmee de geluidbelasting op deze gevel niet getoetst behoeft te worden in het kader van de Wet geluidhinder. De achterzijde van de woon-werkunits (= de woonkant) is geluidluw. Voor zover de tweedelijnsbebouwing zicht heeft op de Dirk Boutslaan is ter plaatse van die bebouwing een rekenpositie gesitueerd. Aan de oost- en zuidkant zijn rekenposities gesitueerd langs de grenzen van het vlak dat voor woningbouw bestemd is. Aan de westkant van het plangebied zijn vanwege de afschermende werking van bestaande woningen en woningen in het plan geen overschrijdingen van de voorkeurswaarde te verwachten.

Dirk Boutslaan

Aangezien op de Dirk Boutslaan een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt ligt rondom deze weg geen zone. Er behoeft niet getoetst te worden aan de Wgh en van het vaststellen van hogere waarden is voor deze weg geen sprake. In het kader van een planologische afweging (het toetsen van het woon- en leefklimaat) kan de geluidbelasting wel een rol spelen.

Vanuit de Dirk Boutslaan bezien wordt de eerstelijnsbebouwing gevormd door woonwerkunits. De woonzijde van deze units is geluidluw en daarmee zonder meer als acceptable aan te merken. Bij de tweedelijnsbebouwing wordt een geluidbelasting berekend tot 53 dB. Deze geluidbelasting kan als acceptabel beoordeeld worden. Daarbij wordt opgemerkt dat op grond van het Bouwbesluit de geluidwering van de gevel gedimensioneerd wordt op de berekende gecumuleerde geluidbelasting. Bij scholengemeenschap Augustinianum wordt een geluidbelasting berekend tot 45 dB, derhalve lager dan de voorkeursgrenswaarde.

Geldropseweg

Bij woningen wordt vanwege de Geldropseweg een geluidbelasting berekend tot 52 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee bij woningen plaatselijk overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden; ontheffing is derhalve in principe onder voorwaarden mogelijk. Bij scholengemeenschap Augustinianum wordt een geluidbelasting berekend tot 46 dB. Dit is lager dan de voorkeursgrenswaarde.

Bij het onderzoeken van maatregelen wordt, conform de voorwaarden in de Wgh en het beleid van de gemeente Eindhoven, de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger aangehouden.

Bronmaatregelen:

Als wegdektype op de Geldropseweg is standaard asfalt beton gehanteerd. Door het toepassen van stil asfalt, zoals bijvoorbeeld steenmastiekasfalt (SMA 0/6) kan de geluidbelasting bij de eerstelijnswoningen worden teruggebracht tot 50 dB. Gezien de schaal van het bouwplan ten opzichte van het gedeelte van de Geldropseweg waarop het asfalt vervangen zou moeten worden is het aanbrengen van stil asfalt uit kostentechnisch oogpunt waarschijnlijk niet reëel.

Overdrachtsmaatregelen:

Maatregelen in de overdracht kunnen bestaan uit het plaatsen van schermen of het vergroten van de afstand bron-ontvanger. Het plaatsen van schermen voor de woningen is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst. Met het vergroten van de afstand tussen de rijbaan en de eerstelijns bebouwing kan enige reductie gerealiseerd worden; om echter bij de eerstelijnsbebouwing aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen moet een onevenredig groot deel van het plangebied onbebouwd blijven.

Maatregelen bij de ontvanger:

De geluidwering van de gevel wordt gedimensioneerd op de berekende geluidbelasting. Indien hogere waarden worden vastgesteld gelden op basis van het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven bij een geluidbelasting van 52 dB geen aanvullende eisen.


De Ring

Ten gevolge van de Ring wordt een geluidbelasting berekend bij woningen en bij scholengemeenschap Augustinianum tot respectievelijk 50 en 53 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee plaatselijk overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden; ontheffing is derhalve in principe onder voorwaarden mogelijk.

Conform de voorwaarden in de Wgh en het beleid van de gemeente Eindhoven wordt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger aangehouden bij het onderzoeken van maatregelen.
Bronmaatregelen:

Als wegdektype op de Ring is standaard asfalt beton gehanteerd. Door het toepassen van stil asfalt, zoals bijvoorbeeld steenmastiekasfalt (SMA 0/6) kan de geluidbelasting met circa 2 dB worden teruggebracht. Gezien de schaal van het bouwplan ten opzichte van de het gedeelte van de Ring waarop het asfalt vervangen zou moeten worden is het aanbrengen van stil asfalt uit kostentechnisch oogpunt waarschijnlijk niet reëel.

Overdrachtsmaatregelen:

Maatregelen in de overdracht kunnen bestaan uit het plaatsen van schermen of het vergroten van de afstand bron-ontvanger. Het plaatsen van schermen is het meest effectief indien deze schermen nabij de rijbaan worden geplaatst aangezien daarmee ook de geluiduitstraling van de Ring naar andere woningen wordt verminderd. Nabij de rijbaan zijn schermen echter niet gewenst vanuit stedenbouwkundig oogpunt en vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. Het vergroten van de afstand tussen de rijbaan en de eerstelijns bebouwing zal, gezien de afstand die in het huidige plan al aanwezig is tussen de bebouwing en de Ring, nauwelijks effect sorteren.
Maatregelen bij de ontvanger:

De geluidwering van de gevel wordt gedimensioneerd op de berekende geluidbelasting. Gezien de beperkte mate van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde gelden op basis van het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven geen aanvullende eisen.


Cumulatie van geluidbelasting

Het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven stelt als voorwaarde dat wanneer een bestemming binnen de zone van meerdere bronnen ligt, de gecumuleerde geluidbelasting de maximaal toelaatbare grenswaarde niet mag overschrijden. Bij woningen wordt een gecumuleerde geluidbelasting berekend tot 54 dB; bij scholengemeenschap Augustinianum tot 55 dB. Dit is lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Aan de voorwaarde uit het geluidbeleid wordt derhalve voldaan.

Voorts geldt conform het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven voor woningen dat bij een geluidbelasting hoger dan 53 dB ten minste één zijde van iedere woning geluidluw moet zijn en dat aan deze zijde een verblijfsruimte gesitueerd moet zijn. Gezien het type woningen dat voorzien wordt en de inrichting van het plangebied is deze eis zeker haalbaar.


Conclusie

De geluidbelasting ten gevolge van de Geldropseweg en Ring overschrijdt plaatselijk de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Ontheffing is derhalve in principe mogelijk indien aan de voorwaarden uit de Wgh en het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven voldaan wordt, onder andere met betrekking tot de aanwezigheid van een geluidluwe gevel en de indeling van de woning. Gezien het type woningen dat voorzien wordt en de inrichting van het plangebied zijn deze eisen zeker haalbaar.

Diverse mogelijke geluidwerende maatregelen zijn onderzocht zoals (stil) asfalt, het plaatsen van schermen en het vergroten van de afstand tussen de rijbanen en bebouwing in het plangebied. Voorts is vastgesteld dat de gecumuleerde geluidbelasting de maximale ontheffingswaarde niet overschrijdt.

Verder is de geluidbelasting vanwege de Dirk Boutslaan beschouwd. Zowel bij woningen als bij scholengemeenschap Augustinianum wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting acceptabel is. Overige wegen kunnen gezien de geringe verkeersintensiteit en grote(re) afstand tot het plangebied inzake wegverkeerslawaai als niet relevant aangemerkt worden.

4.2.2 Industrielawaai

Door Peutz is een onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelasting vanwege industrielawaai ter plaatse van het te realiseren onderwijsgebouw en de geprojecteerde woningbouwontwikkeling in het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van deze bestemmingsplanprocedure en maakt als Bijlage 2 onderdeel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Doel van het onderzoek is om een indruk te geven van de geluidssituatie in het plangebied en om inzicht te krijgen welke maatregelen nodig zijn om de geluidbelasting in het plangebied te laten voldoen aan de geluidregelgeving.

Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder

Het wettelijk kader voor het bouwen in zones rond industrieterreinen wordt gevormd door de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh). In de artikelen 44, 45, 47 en 59 van de Wgh en artikelen 2.1 en 2.2 wordt ten aanzien van handelingen binnen geluidzones rond industrieterreinen het volgende aangegeven:

  • de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, ter plaatse van de gevel van geluidsgevoelige gebouwen (waaronder woningen en scholen) binnen de zone van dat industrieterrein dient in eerste aanleg niet meer te bedragen dan 50 dB(A);
  • indien niet aan de genoemde waarde van 50 dB(A) voldaan wordt, kunnen Burgemeester en Wethouders een zogenaamde "hogere waarde" vaststellen;
  • de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een industrieterrein ter plaatse van een gevel van binnen de zone nieuw te bouwen woningen bedraagt 55 dB(A);
  • de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een industrieterrein ter plaatse van een gevel van binnen de zone nieuw te bouwen onderwijsgebouwen bedraagt 60 dB(A), waarbij de nachtperiode buiten beschouwing gelaten kan worden;


Gemeentelijk geluidbeleid

De gemeente Eindhoven beschikt over eigen geluidbeleid. Dit beleid is vastgelegd in het document "Hogere Waarden Beleid Geluid; Geluidbeleid voor verlening van hogere waarden Wet geluidhinder en Wet milieubeheer in nieuwe situaties" d.d. maart 2010. Uitgangspunt van het beleid is het zoveel mogelijk beperken van het aantal geluidgehinderden.

In het geluidbeleid wordt uitgewerkt in welke gevallen een hogere waarde kan worden vastgesteld. De belangrijkste randvoorwaarden die door de gemeente gesteld worden bij nieuwbouw in de geluidzone van een industrieterrein, zijn:

  • voordat een hogere waarde verleend kan worden, dienen eerst mogelijke maatregelen onderzocht te worden, waarbij de voorkeursvolgorde bron - overdracht - ontvanger aangehouden wordt;
  • een hogere waarde mag alleen worden verleend wanneer toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard;
  • bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) (industrielawaai) geldt voor woningen een verplichting van ten minste één geluidluwe zijde waaraan een verblijfsruimte is gesitueerd;
  • wanneer de bestemming ligt binnen de zone van meerdere bronnen dan geldt dat de gecumuleerde geluidbelasting de maximaal toelaatbare grenswaarde niet mag overschrijden.

Uit metingen die door de milieudienst SRE zijn uitgevoerd in de omgeving van het plangebied, blijkt dat het referentieniveau (L95 ) ongeveer 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Op basis hiervan is door de gemeente Eindhoven aangegeven dat in principe geen medewerking verleend zal worden aan het vaststellen van hogere waarden voor woningen. Dit betekent dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein ter plaatse van de geprojecteerde woningen niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). Voor het gebouw van de scholengemeenschap is de gemeente wel bereid om hogere waarden vast te stellen, onder de voorwaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid.

Het ontwerpbesluit hogere waarde wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het definitieve besluit moet genomen zijn voordat het bestemmingsplan vastgesteld wordt.

Overigens kunnen ook in een later stadium, bij vaststelling van het uitwerkingsplan voor de gronden die een uit te werken bestemming krijgen, nog hogere waarden vastgesteld worden (mits voldaan wordt aan de voorwaarden conform het gemeentelijk geluidbeleid).


Industrieterrein DMV-Campina

Het industrieterrein DMV-Campina dat ten noorden van het plangebied gelegen is, is een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. De ligging van de geluidzone is weergegeven in figuur 4.2. Het plangebied is geheel gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein.

De gemeente Eindhoven is zonebeheerder van het industrieterrein en beschikt over een recent zonebewakingsmodel, waarin de vergunde en gemelde bedrijfsituaties van alle bedrijven zijn opgenomen. Voor leegstaande panden/ percelen is een geluidreservering opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0010.jpg"

Figuur 4.2 Ligging geluidzone 50 dB(A) van bedrijventerrein (plangebied in rood).

Uitbreidingsruimte bedrijven

De bouw van woningen en een onderwijsgebouw op korte afstand van het industrieterrein mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de bedrijfsvoering van de nabijgelegen bedrijven. Om deze reden is in het onderzoek van Peutz gekeken in hoeverre het noodzakelijk is om een geluidreservering voor eventuele uitbreidingsplannen van bedrijven mee te nemen in de planvorming.

De belangrijkste geluidbijdrage in het plangebied is afkomstig van FrieslandCampina. Met FrieslandCampina is d.d. 17 maart 2011 overleg gevoerd over het voorgenomen bouwplan. Door FrieslandCampina is tijdens dit overleg aangegeven dat in eerste aanleg vanuit akoestisch oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de bouw van een onderwijsgebouw en woningen. Ook is aangegeven dat de huidige vergunde geluidruimte aan FrieslandCampina voldoende ruimte biedt om ook in de toekomst haar bedrijfsvoering uit te kunnen oefenen. Er wordt derhalve geen extra geluidruimte gereserveerd voor uitbreidingsmogelijkheden van FrieslandCampina.

Om de eventuele uitbreidingsmogelijkheden van andere bedrijven niet te beperken, wordt in de berekeningen rekening gehouden met een toename van de geluidemissie van de overige bedrijven op het industrieterrein met 1 dB(A). Dit komt overeen met een uitbreidingsruimte van ca. 25 %. Overigens geldt voor de meeste bedrijven dat andere woningen reeds dichterbij gelegen zijn, die mogelijk eerder een beperking vormen dan het voorgenomen bouwplan.

Actuele situatie

Op basis van de uitgangspunten zijn berekeningen uitgevoerd aan de optredende geluidbelasting in het plangebied vanwege het industrieterrein. De berekeningen zijn uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. In figuur 4.3 is de optredende geluidbelasting in het plangebied weergegeven op basis van de actuele vergunningen en meldingen van de bedrijven op het industrieterrein (status quo februari 2011), inclusief een extra reservering van 1 dB(A) voor de meeste bedrijven op het industrieterrein.

Uit de berekeningen blijkt dat in een groot deel van het plangebied de “voorkeurswaarde” van 50 dB(A) overschreden wordt. In een deel van het plangebied wordt ook de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor woningen van 55 dB(A) overschreden. Voor de realisatie van woningen en een school in het plangebied dienen derhalve maatregelen onderzocht te worden die de geluidbelasting in het plangebied kunnen reduceren. Indien hiermee de geluidbelasting redelijkerwijs niet teruggebracht kan worden tot 50 dB(A), dient voor de school een hogere waarde procedure doorlopen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0011.jpg" Figuur 4.3: Geluidbelasting op basis van vergunde situatie + extra reservering (status quo februari 2011).

Geluidreducerende maatregelen

De optredende geluidbelasting in het plangebied is voor het grootste deel toe te schrijven aan FrieslandCampina. In het geluidsonderzoek van Peutz zijn reducerende maatregelen onderzocht, waarbij de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger is aangehouden. Door FrieslandCampina is aangegeven dat zij in principe geen medewerking zullen verlenen aan het treffen van bronmaatregelen of overdrachtmaatregelen op het terrein van de inrichting. Daarmee zijn er derhalve geen mogelijkheden tot geluidreductie aan de bron.

Op basis van de onderzochte overdrachtmaatregelen kan de geluidbelasting in het plangebied aanzienlijk worden teruggebracht door een combinatie van:

  • 1. een geluidscherm/ballenvanger langs de rand van het sportveld;
  • 2. het realiseren van afschermende L-vormige (bedrijfs)bebouwing aan de noord- en oostzijde van het gebied binnen de bestemming Gemengd – uit te werken.

Maatregelen bij de ontvanger kunnen op twee wijzen gerealiseerd worden:

  • toepassen van dove gevels (bouwkundige constructie zonder te openen delen) aan de geluidbelaste zijde;
  • realiseren van woon-werkunits, waarbij de werkzijde geluidbelast is en de woonzijde geluidluw.

In het gemeentelijk geluidbeleid is aangegeven dat met gebruik van dove gevels in Eindhoven zeer terughoudend wordt omgegaan omdat het onvoldoende bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Derhalve is bij het onderzoeken van maatregelen bij de ontvanger met name gefocust op de realisatie van woon-werkunits.

In figuur 4.4 is de geluidbelasting in het plangebied weergegeven indien de genoemde combinatie van overdrachtmaatregelen wordt toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0012.jpg"

Figuur 4.4: Geluidbelasting na afschermende L-vormige (bedrijfs)bebouwing (8 meter) en realisatie scherm langs sportveld (6 meter).

Uit de figuur 4.4 blijkt dat op het terrein dat voor woningbouw bestemd is een gebied blijft bestaan waar de geluidbelasting (licht) hoger is dan de te hanteren “voorkeursgrenswaarde” van 50 dB(A). Het is, omdat maar beperkt sprake is van waarden hoger dan 50 dB(A), door een goede invulling van het plangebied vermoedelijk wel mogelijk om bij alle woningen aan deze voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen. Ter plaatse van het schoolgebouw wordt een geluidbelasting berekend tot ca. 52 dB(A) in de dagperiode en 50 dB(A) in de avondperiode. Dit is lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 60 B(A) etmaalwaarde.

De optredende maximale geluidniveaus in het plangebied voldoen (in de situatie met afschermende L-vormige (bedrijfs)bebouwings en geluidscherm) ruimschoots aan de standaardgrenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode.

Proefverkaveling

Ten behoeve van de planvorming is getoetst of met behulp van de genoemde en als haalbaar beoordeelde geluidreducerende maatregelen, afschermende L-vormige (bedrijfs)bebouwing in combinatie met een scherm langs het sportveld van het Augustinianum, tot een akoestisch inpasbare situatie in het plangebied gekomen kan worden, die voldoet aan de wettelijke vereisten (Wgh, Bgh) alsook het gemeentelijk geluidbeleid. Hiertoe is een realistische proefverkaveling (conform het stedenbouwkundig plan) opgenomen in het rekenmodel. In figuur 4.5 is de berekende geluidbelasting voor de proefverkaveling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80143-0301_0013.jpg"

Figuur 4.5: Geluidbelasting na afschermende L-vormige (bedrijfs)bebouwing en realisatie scherm langs sportveld voor een proefverkaveling van het plangebied.

Uit de berekeningen blijkt dat, uitgaande van de genoemde geluidreducerende maatregelen, de proefverkaveling akoestisch inpasbaar is. Er wordt bij nagenoeg alle woningen voldaan aan de "voorkeursgrenswaarde" van 50 dB(A). Bij één woning, direct ten zuiden van de afschermende L-vormige (bedrijfs)bebouwing zijn aanvullende maatregelen nodig in de vorm van het toepassen van een beplantingsstrook of een dove gevel (op de eerste verdieping), omdat de geluidbelasting zonder deze aanvullende maatregelen ter plaatse 51 à 52 dB(A) zou bedragen.

De akoestische inpasbaarheid van een realistische invulling van het plangebied is hiermee aangetoond. Ook andere verkavelingen zijn mogelijk, waarbij uiteraard steeds aan de akoestische randvoorwaarden conform het gemeentelijk geluidbeleid voldaan dient te worden. In de regels van de uit te werken bestemming wordt deze akoestische randvoorwaarde als bewijslast opgenomen, waarmee het akoestisch woon- en leefklimaat voor de toekomstige invulling van het plangebied geborgd wordt.

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat sprake is van geluidniveaus in het plangebied die hoger zijn dan de “voorkeurswaarde” van 50 dB(A). In een deel van het plangebied wordt ook de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor woningen van 55 dB(A) en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor onderwijsgebouwen van 60 dB(A) overschreden. Onderzocht is welke maatregelen redelijkerwijs mogelijk zijn om de geluidbelasting in het plangebied terug te brengen. Maatregelen aan geluidbronnen bij FrieslandCampina zijn niet haalbaar omdat FrieslandCampina heeft aangegeven niet mee te willen werken aan het treffen van voorzieningen binnen haar inrichting.

Het plaatsen van een scherm of ballenvanger met een hoogte van ca. 6 meter langs het sportveld van het Augustinianum levert een significante geluidreductie op in het plangebied. Ook de realisatie van afschermende L-vormige (bedrijfs)bebouwing (met een hoogte van ca. 8 meter) is een effectieve geluidreducerende maatregel. Het combineren van beide maatregelen levert een verdere reductie van de geluidbelasting. Het gebied waar de geluidbelasting boven de 50 dB(A) uitkomt wordt hierdoor verkleind en beperkt zich tot enkele aandachtsgebieden.

Uit berekeningen aan een proefverkaveling blijkt dat bij vrijwel alle woningen in het plangebied met de genoemde maatregelen aan de “voorkeursgrenswaarde” van 50 dB(A) voldaan kan worden. Bij slechts één woning zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. De akoestische inpasbaarheid van een realistische invulling van het plangebied is hiermee aangetoond. Ook andere verkavelingen zijn mogelijk, waarbij uiteraard steeds aan de akoestische randvoorwaarden conform het gemeentelijk geluidbeleid voldaan dient te worden.

Ter plaatse van het schoolgebouw is uitvoering van de genoemde maatregelen voldoende om de geluidbelasting terug te brengen tot onder de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 60 dB(A). De geluidbelasting bij het schoolgebouw bedraagt 52 dB(A) in de dagperiode en 50 dB(A) in de avondperiode. Ten behoeve van de realisatie van de school kan een hogere waarden vastgesteld worden.

4.2.3 Cumulatie verkeers- en industrielawaai

Door Peutz is een berekening uitgevoerd naar de cumulatieve geluidbelasting vanwege industrielawaai en wegverkeer bepaald. De berekening is opgenomen in Bijlage 3 Notitie cumulatie verkeers- en industrielawaai. Alle rekenposities zijn in de berekening betrokken, derhalve ook de rekenposities waar de voorkeurswaarde niet of slechts vanwege één bronsoort wordt overschreden. Uit de berekeningen blijkt dat bij de woningen wegverkeerslawaai de bepalende bronsoort is. Het grootste cumulatie-effect treedt op aan de noordoostkant van het gebied. Het cumulatie-effect kan met maximaal 2 dB als acceptabel beoordeeld worden.

Bij het nieuwe schoolgebouw van scholengemeenschap Augustinianum is aan de noord- en noordoostkant industrielawaai de bepalende bronsoort. Hier treden cumulatie-effecten op vanwege wegverkeer tot 2 dB. Aan de zuid- en westkant is wegverkeerslawaai bepalend. Het cumulatie-effect vanwege industrielawaai bedraagt aan deze zijden tot 1,5 dB. De cumulatie-effecten bij het schoolgebouw kunnen als acceptabel beoordeeld worden.

Vanuit het oogpunt van de ruimtelijke ordening bestaan er derhalve ten aanzien van de cumulatieve geluidbelasting geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen en het schoolgebouw.

4.3 Luchtkwaliteit

Scholengemeenschap Augustinianum is gelegen aan de Van Wassenhovestraat te Eindhoven. Stichting Carmelcollege, eigenaar van de school, is voornemens het schoolgebouw te verplaatsen naar de oostzijde van het terrein, waar nu het sportveld van de huidige locatie gelegen is. De westzijde van het terrein zal herbestemd worden voor woningbouw. Vooralsnog wordt uitgegaan van ca. 60 grondgebonden woningen. Het plangebied ligt nabij de Dirk Boutslaan en de Geldropseweg.

Uit de rapportage luchtkwaliteit blijkt dat de (extra) verkeersbewegingen van en naar het plan niet-in-betekenende-mate bijdragen aan de luchtkwaliteit (deze rapportage is als Bijlage 4 opgenomen). Ook blijkt uit berekeningen dat concentraties ruim onder de grenswaarden zitten. Luchtkwaliteit vormt op basis van deze punten geen belemmering voor het plan.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder nader ingegaan op de situering van een gevoelige groep (kinderen / school) aan drukke wegen (Geldropseweg / Dirk Boutslaan).

Situatie Augustinianum

Het Augustinianum bevindt zich niet in de nabijheid van een snelweg of provinciale weg. Het plangebied ligt aan de Geldropseweg en de Dirk Boutslaan. Deze kunnen worden gezien als drukke binnenstedelijke wegen. Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing op het plan. Wel is het goed om in te gaan op overwegingen in relatie tot “goede ruimtelijke ordening” aangezien bij deze bestemming sprake is van een gevoelige groep (kinderen).. Ook wanneer voldaan wordt aan grenswaarden voor luchtkwaliteit blijft terughoudendheid hierin gewenst. Aangezien de school al staat op de planlocatie is er geen sprake van een nieuwe situatie of van locatiekeuze. De keuzevrijheden zijn beperkt.

De huidige school bevindt zich op ongeveer 40 meter van de Geldropseweg en ongeveer 35 meter van de Dirk Boutslaan. Het sportterrein ligt tussen de Geldropseweg en de Dirk Boutslaan. Het Augustinianum wordt herbouwd op de oostzijde van het huidige terrein. Het nieuwe schoolgebouw wordt geprojecteerd op 40 meter afstand van de Geldropseweg en op ongeveer 100 meter van de Dirk Boutslaan. Aan die zijde is tevens een sportveld voorzien op korte afstand van de Dirk Boutslaan. Tussen de Dirk Boutslaan en het sportterrein wordt een ca. 6 meter hoog geluidsscherm geplaatst. Tevens is het terrein aan zowel de Geldropseweg als aan de Dirk Boutslaan omzoomd met een (in de zomer) dichte groenstrook en grote bomen.

Deze zaken in overweging nemende bij de keuzevrijheden van een bestaande locatie is in voldoende mate sprake van een goede ruimtelijke ordening.

ACHTERGROND

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

Er is steeds een koppeling met de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Overigens gaat het besluit uit van de huidige normen voor PM10 en NO2, en dus niet van tijdelijk verhoogde grenswaarden ten gevolge van derogatie (dat is toestemming van de EU om later aan een norm te mogen voldoen).

Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.

Goede ruimtelijke ordening

Het Besluit gevoelige bestemmingen benadrukt het belang van een 'goede ruimtelijke ordening'. Dat principe blijft onverkort gelden, en is dus niet vervangen door het besluit. Het besluit waarborgt dat mensen met een verhoogde gevoeligheid in specifieke (nieuwe) situaties niet worden geconfronteerd met een luchtkwaliteit die niet voldoet aan de grenswaarden. Daarnaast schrijft de Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4 Externe veiligheid

Doel

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Wettelijk kader

Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (augustus 2004; gewijzigd en verlengd augustus 2008). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).

1. Plaatsgebonden Risico (PR):

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

2. Groepsrisico (GR):

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Onderstaand zijn in verschillende paragrafen uitkomsten verwoord ten aanzien van externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten. Voor het plangebied Augustianium te Eindhoven zijn de volgende bronnen van belang die nadere afweging behoeven op het onderdeel externe veiligheid. Het betreft:

  • Visie Externe Veiligheid;
  • Transportroute over de Hugo van der Goeslaan;
  • Ammoniakkoelinstallatie FrieslandCampina.

Visie Externe Veiligheid

De gemeenteraad van Eindhoven heeft de Visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd. Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt o.a. aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

Transport over de weg

In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816). Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) worden berekend. Verder is het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Begin 2008 zijn met de Regionale brandweer afspraken gemaakt dat zij in bepaalde gevallen niet om advies gevraagd hoeven te worden maar dat kan worden volstaan met een standaard advies. Het betreft bij ontwikkelingen langs lokale wegen met kleine omvang (< 50 woningen en geen verminderd zelfredzame personen zich in de objecten bevinden).

Onderhavig initiatief voldoet niet aan deze gestelde criteria. Daarom zal de Veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

FrieslandCampina

Het bedrijf FrieslandCampina heeft een vergunning van 18 december 2001. In deze vergunning is opgenomen dat FrieslandCampina 5000 kg ammoniak mag hebben in een koelinstallatie. In de aanvraag behorende bij de vergunning blijkt dat de opstellingsuitvoering gelijk kan worden gesteld aan opstellingsuitvoering nummer 1 volgens de Regeling externe veiligheid inrichting (Revi). Volgens tabel 6 en tabel 3 van de Revi heeft de installatie geen plaatsgebonden risicocontour en geen invloedsgebied. FrieslandCampina vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de school.

Groepsrisico

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Bevi en paragraaf 4.3 van de Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen, verantwoord te worden. Op 19 mei 2009 is de visie Externe Veiligheid, “risico's de maat genomen” door de raad vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen.

De verantwoording van het groepsrisico wordt gedaan door de raad van de gemeente Eindhoven, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.

In artikel 13 van het Bevi zijn de aspecten die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen weergegeven. De verantwoording is per onderdeel van artikel 13 Bevi verwerkt. Op 25 februari 2014 is afstemming geweest met de vertegenwoordigers van de Veiligheidsregio. Behoudens de algemene voorwaarden over beheersbaarheid, bereikbaarheid en voorbereiding voor rampbestrijding zijn er geen belangrijke voorwaarden aan de planontwikkeling gesteld en wordt voldaan de voorwaarden met betrekking tot de verantwoording van het Groepsrisico. In de verantwoording hieronder is het advies van de brandweer verwerkt.

De te verwachten dichtheid van personen binnen het invloedsgebied en de hoogte van het groepsrisico

Binnen het gebied is een risico te onderscheiden, namelijk het risico van transport over de weg. Er is een risicoberekening van het transport over de weg (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816) gemaakt. Voor de dichtheid en de hoogte van het groepsrisico wordt verwezen naar de genoemde rapportage.

Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico

Voor de weg zijn geen bronmaatregelen denkbaar.

De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

De ontwikkeling zorgt niet of nauwelijks voor een toename van het groepsrisico.

Mogelijke bron of end op pipe maatregelen om het groepsrisico te beperken

Binnen de veiligheidscontour en ten gevolge van het transport over de snelweg kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er is een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden.

  • 1. explosie (druk)
  • 2. brand
  • 3. het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas)

Voor alle drie de scenario's gelden specifieke maatregelen.

Explosie

Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunning de Best beschikbare technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten op het emplacement, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen.

Brand 

Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 20 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. De maatregelen die te treffen zijn voor een ongeval met brandbare vloeistoffen kunnen zonder hoge kosten worden uitgevoerd. Gezien de ligging het plangebied wordt deze maatregel niet relevant geacht.

Toxisch

Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. Als enige maatregel hiertegen is zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Deze maatregel geldt kan relatief makkelijk worden toegepast.

Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten

In het advies van de regionale brandweer is, tijdens het overleg op 25 februari 2014 aangegeven, dat het plan moet voldoen aan de primaire openbare bluswatervoorziening zoals opgenomen in de "Beleidsregels bluswatervoorziening en bereikbaarheid gemeente Eindhoven", d.d. april 2005.

In het plan moeten dan ook voldoende bluswatervoorzieningen worden opgenomen en dient de bereikbaarheid voor de hulpverleningsdiensten te worden gegarandeerd. Gezien de functie moet ook aandacht zijn dat binnen de geplande activiteiten de beheerbaarheid adequaat gegarandeerd is

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid

In het bestemmingsplan zijn de hieronder genoemde regels opgenomen om de zelfredzaamheid van personen te verhogen.

Binnen het gehele plangebied gelden de volgende regels om de zelfredzaamheid in het kader van externe veiligheid te reguleren:

  • nieuwe gebouwen, waarbinnen personen gedurende een langere periode van de dag in verblijven, en dit gebouw is gesloten met ramen en deuren, moeten voorzien zijn van een luchtbehandelingssysteem dat door één handeling kan worden uitgezet;
  • Indien er binnen de locatie verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn dient hier in de aanwezige calamiteitenplannen en bijkomende procedures rekening mee gehouden te worden. Deze afspraken dienen, in afstemming met vertegenwoordigers van de Veiligheidsregio, binnen de organisatie te worden geïmplementeerd en jaarlijks geoefend te worden.

Risicocommunicatie

Risicocommunicatie wordt binnen de gemeente op een bredere manier opgepakt. Dit terrein zal hierbij worden meegenomen.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.5 Bodem

Voor elke functiewijziging, al of niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. Hiertoe is door Peutz een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport met kenmerk SB1287-5-RA-001 d.d. 04-04-2012 maakt als Bijlage 5 onderdeel uit van deze toelichting.

Het onderzoek leverde de volgende conclusies:

  • in een viertal mengmonsters van de bovengrond bedraagt de concentratie aan enkele stoffen (zware metalen, PAK's en minerale olie) meer dan de vigerende Achtergrondwaarden. De tussenwaarde wordt in geen van de mengmonsters overschreden;
  • ter plaatse van de voormalige sloot worden zowel in de bovengrond als in de ondergrond de vigerende Achtergrondwaarden niet overschreden;
  • op basis van de Toetsingsregel bodemkwaliteitsklasse Wonen kan worden gesteld dat één mengmonster van de bovengrond niet voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen. Alle overige grondmengmonsters voldoen wel aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen;
  • in de mengmonsters van de ondergrond wordt voor geen enkele stof de Achtergrondwaarde overschreden;
  • in één grondwatermonster wordt de streefwaarde voor lood en zink overschreden. De concentratie bedraagt minder dan de tussenwaarde.

De grond welke niet voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen kan wel binnen het plan worden toegepast indien er bij het uiteindelijke gebruik geen direct contact met deze grond mogelijk is (onder wegen, parkeerterreinen etc.). Hiermee voldoet de grond in het gehele plan aan de kwaliteitsklasse die tenminste benodigd is, de kwaliteitsklasse Wonen.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

4.6 Natuur

EcoGroen Advies BV heeft een quickscan natuurtoets uitgevoerd voor de herinrichting van het terrein van de scholengemeenschap Augustinianum te Eindhoven. Deze quickscan maakt als Bijlage 6 onderdeel uit van de toelichting. In de quickscan heeft, ten behoeve van de onderbouwing van de ruimtelijke planvorming, een toetsing plaatsgevonden aan de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek op 23 maart 2011 en bekende verspreidingsgegevens.

Om inzicht te krijgen in de effecten van de voorgenomen uitbreiding op juridisch beschermde natuurwaarden zijn twee sporen gevolgd:

  • ten eerste is in kaart gebracht welke gebiedsgerichte bescherming uitwerking heeft in de onderzoekslocaties;
  • ten tweede is nagegaan welke beschermde planten- en diersoorten in het gebied voorkomen of kunnen voorkomen.

Gebiedsgerichte natuurbescherming

In het kader van dit onderzoek wordt, naast de aanwezigheid van beschermde soorten, aandacht besteed aan gebieden met een beschermingsstatus. De volgende wet- en regelgeving is daarbij van belang:

  • Natuurbeschermingswet, waarin opgenomen de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke activiteiten buiten de begrenzing van deze gebieden getoetst te worden op mogelijk schadelijke, uitstralende effecten.

Natura 2000-gebied

Op ruim 3 kilometer van de onderzoekslocatie bevindt zich het Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux'. Tussen de onderzoekslocatie en dit dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich onder andere stedelijk gebied en infrastructuur.

Beschermde Natuurmonumenten

Beschermd Natuurmonument 'Beuven', is het meest dichtbij gelegen Beschermde Natuurmonument. Het Beschermde Natuurmonument is gelegen op een afstand van ruim 10 kilometer. Gezien de binnenstedelijke ligging, de afstand van het plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en Beschermd Natuurmonument en de lokale aard van de ingrepen, kan worden geconcludeerd dat geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000–gebieden en/of het Beschermd Natuurmonument optreden. Het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is dan ook niet noodzakelijk.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gebied dat door de provincie Noord-Brabant is aangewezen als EHS. Het dichtstbijzijnde gebied behorend tot de EHS is gelegen op een afstand van 150 meter ten noorden van het plangebied (ecologische verbindingszone Eindhovensch Kanaal). Omdat geen werkzaamheden in de EHS plaatsvinden en de aard en omvang van de plannen beperkt zijn, zijn negatieve effecten op de wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden van de EHS niet te verwachten.

Natuur buiten de EHS

Het plangebied heeft vanwege de binnenstedelijke ligging geen betekenis als 'weidevogel- of akkerfaunagebied', 'ganzenfoerageergebied' of andere natuur buiten de EHS. Dergelijke gebieden liggen ook niet in de directe omgeving. Op basis van de binnenstedelijke ligging en aard van de ingreep kan worden geconcludeerd dat aantasting van gebieden met belangrijke natuurwaarden buiten de EHS niet aan de orde is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet verplicht een ieder die ruimtelijke ingrepen of andere activiteiten wil ontplooien, na te gaan in hoeverre dit negatieve effecten kan hebben op van nature in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten – ongeacht of deze beschermd zijn of niet. De zorgplicht van artikel 2 uit de Flora- en faunawet stelt dat optredende negatieve effecten zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd dienen te worden. Voor schade aan juridisch zwaarder beschermde soorten kan de aanvraag van een ontheffing van de Flora- en faunawet bij het Ministerie van EL&I noodzakelijk zijn.

Het onderzoek geeft qua soortenbescherming de volgende uitkomsten:

  • in het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten;
  • in de te slopen bebouwing zijn potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig, het gaat hier om mogelijke kraam-, zomer- en/of paarverblijfplaatsen. Vaste verblijfplaatsen van andere juridisch zwaarder beschermde zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht;
  • verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten te verwachten;
  • er zijn diverse algemene broedvogels aanwezig en te verwachten van zowel bos en struweel als bebouwing. Er zijn geen vogelsoorten aangetroffen en/of te verwachten in het plangebied (of binnen de invloedsfeer van de plannen) waarvan de nestplaatsen en hun functionele leefomgeving jaarrond beschermd zijn;
  • wegens het ontbreken van permanent oppervlaktewater is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën niet aan de orde. Wel kunnen algemene en laag beschermde amfibieën als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander overwinteren in de strooisellaag onder beplanting. Zwaarder beschermde amfibieën worden op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet in het plangebied verwacht;
  • reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Op grond van de hiervoor genoemde uitkomsten worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • aangezien vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen bebouwing niet kunnen worden uitgesloten is nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden. Geadviseerd wordt om hier gericht vleermuisonderzoek uit te voeren in de daarvoor geschikte periode;
  • werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;
  • bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet.

Het wordt aanbevolen om vervangende verblijfplaatsen voor vleermuizen te creëren in het nieuwe schoolgebouw.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierin is bepaald dat in een bestemmingsplan beschreven wordt op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

Deze waterparagraaf is tot stand gekomen met een werkwijze volgens de Handreiking Watertoets. Er wordt gewerkt op basis van documenten die zijn vastgelegd met instemming van het Waterschap De Dommel en de Provincie Noord-Brabant (Gemeentelijk rioleringsplan) of zelfs mede worden ondertekend door deze partijen (Waterplan).

5.2 Beleid

5.2.1 Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.

Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.

5.2.2 Waterbeheerplan 2010 - 2015 Waterschap de Dommel

Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheersplan zijn:

  • aanleg van gestuurde waterbergingsgebieden;
  • afstemming inrichting en het beheer van watergangen op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies 'waternatuur' en 'verweven' uit het Provinciaal Waterplan;
  • samenwerking met gemeenten in de waterketen;
  • aanpak vervuilde waterbodems in samenhang met beekherstel;
  • ruimte bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.
5.2.3 Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2013' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen", uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2009' geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:

  • er is geen (onvertraagde) toename van de waterafvoer op de rand van het plangebied;
  • er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn);
  • er mag geen overlast optreden door extreme neerslag gebeurtenissen.

De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden cq hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (GRP)

Het huidige GRP kent een geldigheidsduur tot en met 2014. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak waarbij het regenwater gescheiden van afvalwater wordt ingezameld, zoveel mogelijk wordt geborgen en afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, waterschap De Dommel, provincie Noord-Brabant en waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen.

Het "Visiedocument" geeft het gezamenlijk streefbeeld van de waterpartijen weer. Het deel "Taken en Bevoegdheden" regelt de (verdeling van de) verantwoordelijkheden voor het stedelijk water tussen de vier waterpartijen. Het deel "Maatregelen" geeft de projecten weer die de komende jaren uitgevoerd worden.

Deze projecten zijn ingedeeld naar de vier thema´s (programmalijnen) van het Visiedocument. Het gehele Waterplan is bestuurlijk bekrachtigd met een convenant in januari 2006. Eén van de belangrijkste doelstellingen uit het Waterplan is het realiseren van een waternetwerk in de stad.

5.3 Situering plangebied vanuit de waterhuishouding

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het meest nabijgelegen oppervlakte water is het Eindhovens kanaal ten noorden van het plangebied en de vijver in het Glorieuxpark (ook bekend als “ De Burgh”) ten zuiden van het plangebied. Uit het waterhuishoudkundig onderzoek, uitgevoerd door Peutz, blijkt dat de grondwaterstand normaliter fluctureert tussen de 15,5 en de 16,5 m + NAP en dat incidenteel grondwaterstanden tot 17 à 17,3 m + NAP kunnen voorkomen. Geschat wordt derhalve dat incidenteel waterstanden tot ca. 0,7 m onder maaiveld voor kunnen komen.

5.4 Beschrijving watersysteem plangebied

Momenteel is in het gebied een gemengd riool aanwezig. Het plangebied is ter hoogte van de Geldropseweg aangesloten op het gemeentelijk riool. Van het totale oppervlak van het plangebied van ca. 48.000 m2 is in de huidige situatie ongeveer 8.800 m2 verhard. Ongeveer 5.000 m2 hiervan bestaat uit dakoppervlak, de overige 3.800 m2 bestaat uit verharde ondergrond. De verharding is geconcentreerd aan de westzijde van het plangebied (ter plaatse van en rondom het huidige schoolgebouw). Aan de oostzijde, ter plaatse van het sportveld, is in de huidige situatie geen verharding aanwezig.

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem

In de nieuwe situatie kunnen in het plangebied twee delen onderscheiden worden:

  • het oostelijk deel dat gebruikt wordt door de scholengemeenschap en;
  • het westelijke deel dat wordt ingericht voor woningbouw.

Oostelijk deel:

Op het oostelijk deel is het nieuwe schoolgebouw zuidelijk in het plangebied geprojecteerd. Aan de noordkant is een sportveld geprojecteerd; aan de westkant de parkeerplaatsen. Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp zal het verhard oppervlak in het oostelijk deel van het plangebied circa 6.700 m2 bedragen (3750 m2 voor het schoolgebouw en 2950 m2 voor de overige verharding).

Westelijk deel:

Ten aanzien van het westelijk deel (circa 21.000 m2) is nog geen inrichtingsplan bekend. Derhalve zal gebruik worden gemaakt van aannamen en schattingen. Ten aanzien van het dakoppervlak wordt in eerste aanleg uitgegaan van circa 60 m² per woning en maximaal 70 woningen (circa 4.200 m2). Ten aanzien van de totale verharding in het plangebied wordt in eerste aanleg uitgegaan van 20% verharding, wat neerkomt op 4.200 m2 (exclusief dakoppervlak). Hierdoor komt het verhard oppervlak in het westelijk deel uit op circa 8.400 m2.

Totaal verharding plangebied:

Dit komt neer op een verhard oppervlak van circa 15.100 m² in het plangebied (dakoppervlak 7.950 m2 en overige verharding 7.150 m2).

Gebruik oppervlakte   Toekomstig oppervlakte (m2)  
  Schoolterrein (oostelijk deel)   Woonbuurt (westelijk deel)   Parkgebied   Totaal  
Totaal oppervlakte   21.000   21.000   6.000   48.000  
Waarvan:    
- onverhard   14.300   12.600   6.000   32.900  
- verhard   6.700   8.400     15.100  
Uitgesplitst in:    
- dakoppervlak   3.750   4.200     7.950  
- terreinverharding   2.950   4.200     7.150  

Afvalwater en hemelwater

Bij nieuwe ontwikkelingen dient het principe “hydrologisch neutraal ontwikkelen” te worden gehanteerd. Dat wil zeggen dat regenwater geborgd en geleidelijk afgevoerd moet worden. Het plangebied zal worden afgekoppeld. Tot aan de plangrens zal een gescheiden riool voor afvalwater en hemelwater worden aangelegd. Het vuile water van de nieuwe woonbuurt zal afgevoerd worden via het gemengde rioolsysteem van de oude woonbuurt. Het hemelwater in de nieuwe woonbuurt zal afgevoerd worden via de wadi's en het oppervlaktewater in de parkzone.

Ten aanzien van de berging van hemelwater wordt vooralsnog uitgegaan van het realiseren van een bergingscapaciteit van 42 mm per vierkante meter toegevoegd verhard oppervlak. Op basis van het verhard oppervlak van de nieuwe ontwikkelingen in het gebied van 15.100 m2 levert dit een bergingsopgave op van circa 634 m3.

In het stedenbouwkundig ontwerpplan (VOSP) is al rekening gehouden met extra oppervlaktewater in het plangebied van circa 735 m2, met een bergend vermogen van circa 950 m3. Dit is ruim meer dan het berekende bergingsopgave en daarnaast is in de berekeningen ook geen rekening gehouden met het bestaande verharde oppervlak in het plangebied. Er is dus uitgegaan van een worstcase scenario. In de regels is de genoemde bergingsopgave uit het VOSP juridisch geborgd door hiervoor een voorwaardelijke verplichting op te nemen in de bestemmingen “Maatschapelijk” en “Gemengd – uit te werken”. Hiermee is de waterberging via het bestemmingsplan juridisch in voldoende mate geborgd. Het VOSP maakt als Bijlage 2 onderdeel uit van de regels van het bestemmingsplan.

Om negatieve beïnvloeding van de hemelwaterkwaliteit te voorkomen zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van niet-uitlogende bouwmaterialen.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Cingelshouck-Augustinianum" is deels te typeren als een gedetailleerd plan (locatie van het te bouwen schoolgebouw) en deels een globaal plan met directe bouwtitel (geplande woningbouw). De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hierin worden de gebruikte begrippen en de wijze van meten uiteengezet, teneinde een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke planregels en de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hier worden voor alle in het plan voorkomende bestemmingen en de bijbehorende regels uiteengezet.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierin staan de algemeen geldende regels. In dit plan betreft het de antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene ontheffingsregels en - procedureregels.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels. Hierin is het overgangsrecht geregeld alsmede de citeertitel.

6.5 Artikelsgewijze toelichting

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.


Inleidende regels

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

Artikel 1: Begrippen

In Artikel 1 "Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.

Artikel 2: Wijze van meten

In artikel 2 "Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.


Bestemmingsregels

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Artikel 3: Groen

Het parkruimte in het stedenbouwkundig ontwerp heeft de bestemming Groen gekregen. Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen ook speelvoorzieningen, paden, pleinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen e.d. toegestaan. Volgens het Bomenbeleidsplan 2008 en de hierin opgenomen lijst met waardevolle particuliere bomen is in het plangebied één waardevolle boom aanwezig. Deze boom valt binnen de bestemming Groen en wordt via een aanduiding op de verbeelding beschermd.

Artikel 4: Maatschappelijk

Het betreft hier een "verzamelbestemming" ten behoeve van educatieve, medische, sociaal-culturele, religieuze en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen. Vanwege de aard van het gebied zijn de volgende functies echter niet toegestaan: ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

Bij functies die toegestaan zijn, gaat het concreet om voorzieningen zoals scholen, kerken, buurtcentra, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is.

Binnen de bestemming `Maatschappelijk´ is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

Artikel 5: Gemengd - uit te werken

Deze uit te werken bestemming is gelegd op de ontwikkelingslocatie voor woningbouw en andere bestemmingen in het westelijk deel van het plangebied. De uitwerkingsregels bevatten het kader op basis waarvan een uitwerkingsplan opgesteld moet worden voor de beoogde ontwikkeling van het gebied. Het kader is gebaseerd op het stedenbouwkundig ontwerpplan (VOSP) dat als Bijlage 2 onderdeel uitmaakt van de regels van dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn aanvullende voorwaarden opgenomen voor onder andere industrie- en verkeerslawaai en de milieuzone van bedrijventerrein De Kade.

In de bestemmingsregeling is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van een aantal elementen van het richtingsplan, namelijk:

  • de aanleg van een geluidbeperkende L-vormige voorziening (deels langs de Dirkboutslaan en deels loodrecht op deze weg). Voor de exacte situering van de voorziening wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd naar het industrielawaai in het plangebied (Bijlage 2 van deze plantoelichting);
  • het plaatsen van een geluidscherm langs het sportterein.


Door toepassing van de genoemde maatregelen dient op de gevels van de woningen voldaan te worden aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) voor industrielawaai. De voorwaardelijke verplichting houdt in dat pas na de realisatie en instandhouding van de genoemde elementen woningen en andere geluidgevoelige functies in het plangebied ontwikkeld kunnen worden.

Op grond van de bouwregels geldt een bouwverbod voor de ontwikkelingslocatie. Er mag slechts worden gebouwd overeenkomstig het uitwerkingsplan zoals dat door burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening voor deze bestemming is uitgewerkt en in werking is getreden.

Algemene regels

Onder de algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Algemene gebruiksregels, de Algemene aanduidingsregels, de Algemene afwijkingsregels, de Algemene uitwerkingsregels, de Algemene procedureregel en de Overige regels.

In de Algemene aanduidingsregels zijn bepalingen opgenomen voor geluidzone - industrie. Dit betreft de geluidzone voor het bedrijventerrein De Kade.


Overgangs- en slotregels

Deze omvatten het Overgangsrecht en de Slotregel.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger. Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties).


Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan weg bestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich - voorzover uit onderzoek gebleken - met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als Afdeling 6.4 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal en het kunnen stellen van locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën (particulier opdrachtgeverschap en sociale woningbouw).

De wet geeft in principe twee manieren voor gemeenten om de kosten te verhalen op grondeigenaren en locatie-eisen te stellen:

  • Via een privaatrechtelijke overeenkomst met een grondeigenaar op vrijwillige basis. In deze overeenkomst kunnen beide partijen over alle mogelijke onderwerpen afspraken met elkaar maken (een zogenaamde anterieure overeenkomst).
  • Wanneer het niet lukt om er met de grondeigenaar via een privaatrechtelijke overeenkomst uit te komen, dan moet de gemeente een exploitatieplan opstellen. In het exploitatieplan legt de gemeente het verhalen van kosten bindend op aan de grondeigenaar.

Het exploitatieplan moet tegelijkertijd worden vastgesteld en bekendgemaakt met het bestemmingsplan. Als het kostenverhaal en het stellen van locatie-eisen via een anterieure overeenkomst is geregeld, dan moet de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen geen exploitatieplan vast te zullen stellen.

Voor dit bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst ondertekend door de initiatiefnemer (Stichting Carmelcollege) en het college van de gemeente Eindhoven. Er wordt dan ook geen exploitatieplan vastgesteld.

In de anterieure overeenkomst zijn onder andere afspraken gemaakt over de kosten die samenhangen met de bestemmingsplanprocedure, de gemeentelijke bijdrage in de kosten voor de nieuwe school, de kosten voor de aanleg van de benodigde infrastructuur en het verhalen van (mogelijke) kosten voor planschade.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 15 juni 2011. De kennisgeving is tevens geplaatst bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch is de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Noord-Brabant over de onderhavige ontwikkeling. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met dit bestemmingsplan. Ook Waterschap De Dommel heeft een positief advies gegeven over dit bestemmingsplan in het kader van het watertoetsproces.

9.3 Inspraak en samenspraak

Op 25 juni 2013 is het stedenbouwkundig plan voor het plangebied Cingelshouck-Augustinianum in een samenspraak bijeenkomst gepresenteerd aan de omwonenden (wonend in de woonbuurt tussen het schoolterrein en de Gabriël Metsulaan) en de omliggende bedrijven (gehuisvest op bedrijventerrein De Kade). Aanwezig waren circa 70 belangstellenden, waaronder ook een vertegenwoordiging van stichting De Kade.


Samenvatting samenspraakbijeenkomst

In de presentatie is ingegaan op de nieuwbouwplannen van de school en de argumenten waarom nieuwbouw van de school noodzakelijk is. Verder is aandacht besteed aan de planprocedure voor deze nieuwe ontwikkeling, waaronder het bestemmingsplan dat door de gemeente in procedure zal worden gebracht (plus de mogelijkheden om zienswijzen in te dienen). Aansluitend is uitgebreid aandacht besteed aan het stedenbouwkundig ontwerp voor school en nieuwe woonbuurt.

De plannen worden in het algemeen positief ontvangen. De aanwezigen zijn onder de indruk van de architectuur van de nieuwe school en zien de parkachtige setting langs de Geldropseweg wel zitten. De 60 nieuwbouwwoningen worden in z'n algemeenheid niet zozeer gezien als een bedreiging, eerder als een logische invulling van de plek.

Naar aanleiding van de presentaties is een aantal inhoudelijke vragen gesteld:

  • Een bewoonster vraagt zich af of het parkgedeelte nabij de nieuwe school openbaar is. Daarop wordt geantwoord dat direct om de school het terrein eigendom is van de school. Dat zal niet met een hek afgesloten worden, maar door een waterpartij met bruggen. De nieuwe school zal net als de huidige ook 's avonds gebruikt worden voor andere activiteiten en dus te betreden zijn, maar het schoolterrein blijft evenwel privé terrein.
  • Een bewoner van de Van Wassenhovenstraat is bang dat het verkeer zal toenemen in zijn straat omdat de ontsluiting van de nieuwe woonbuurt op het stratenpatroon van de oude buurt aansluit. Hij vindt dat er beter een extra aansluiting gemaakt kan worden op de Dirk Boutslaan. Als antwoord wordt gegeven dat het een keuze van de gemeente is om het aantal aansluitingen op de Dirk Boutslaan niet te vergroten vanwege de veiligheid. Ook wordt toegelicht dat het aantal verkeersbewegingen voor 60 woningen laag is en dat het autoverkeer naar de school niet meer door de wijk zal gaan, maar direct vanaf de Dirk Boutslaan ontsloten zal worden.
  • Een bewoonster vraagt of de nieuwe woningen aan de Frans Masereelstraat wel ver genoeg van de straat komen te staan, zodat de mensen niet bij elkaar naar binnen hoeven te kijken. Als antwoord wordt gegeven dat de breedtes van de straten van de nieuwe woonbuurt gelijk zullen zijn aan de straatbreedte van de huidige wijk. En die zijn ruim genoeg.
  • Een bewoner vindt dat er extra goed gekeken moet worden naar de fietsontsluiting, en dan met name richting Geldrop. Nu is het al onmogelijk om je als voetganger op het voetpad langs de Geldropseweg te begeven omdat een brede stroom schooljeugd op de fiets je dan 'van je sokken rijdt'. Men is het ermee eens dat er geen fietsers op de Dirk Boutslaan moeten komen. En het is fijn dat een deel van de huidige fietsers straks niet meer door de wijk hoeft te fietsen, maar over de nieuw aan te leggen fietspaden door/langs het park gaat. De sprekers leggen de verkeerssituatie m.b.t. de fietsontsluiting uit en geven aan dat de 'finetuning' nog in beraad is bij de gemeente. De gemeente beseft het belang van een veilige situatie.
  • Een bewoonster, namens bewonersvereniging Singelshoek, ziet deze plannen wel zitten. Zij geeft aan dat de bewonersvereniging zich grote zorgen maakt over andere plannen van de gemeente zoals aspecten van de beleidsnota "Eindhoven op weg". Zij maakt zich met name zorgen over het plan om van de Dirk Boutslaan een doorgaande route naar het centrum te maken. Zij ziet in de initiatiefnemers van het Augustinianum-plan medestanders om gezamenlijk het belang van een veilige en rustige woonwijk te verdedigen.
  • Een bewoner geeft aan dat de routing van het bouwverkeer aandacht verdient, dat die niet al die maanden (jaren) door de woonbuurt loopt. Hiervoor is speciale aandacht toegezegd.
  • Bewoners zijn benieuwd wat voor soort woningen er komen, koop of huur? De inleiders geven aan dat dit nog niet zeker is, maar dat gezien de hoogwaardige context er toch wel gedacht moet worden aan overwegend koop. Er zullen geen appartementen worden gebouwd.
  • Er wordt geopperd om een aantal ouderenwoningen te realiseren, gezien de toenemende leeftijd van veel buurtbewoners en de veelvuldige wens om in eigen buurt te blijven wonen.