direct naar inhoud van 4.4 Externe veiligheid
Plan: Landhof, fase 1
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80026-0501

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Inleiding

Het externe veiligheid beleid is gericht op het beheersen van risico's en de effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen "plaatsgebonden risico"(de ten minste in acht te nemen grenswaarde die niet mag worden overschreden ten aanzien van "kwetsbare objecten", alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde ten aanzien van "beperkt kwetsbare objecten") en het "groepsgebonden risico" (een oriënterende waarde waarvan gemotiveerd mag worden afgeweken).

4.4.2 Wettelijk toetsingskader externe veiligheid
4.4.2.1 Wegen

Sinds 4 augustus 2004 is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van kracht (hierna: de circulaire) . Deze circulaire is op 18 juli 2008 gewijzigd en verlengd (Staatscourant 18 juli 2008). De circulaire is het toetsingskader voor de afweging van externe veiligheidsbelangen in relatie tot het transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Hierin staan de normen voor het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), waaraan gemeenten moeten voldoen.

Met deze circulaire maken de ministers van Verkeer en Waterstaat (VenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de staatssecretaris van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) hun beleid bekend over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Sommige geadresseerden van deze circulaire vallen niet onder de verantwoordelijkheid van een van deze bewindspersonen. Hen wordt gevraagd om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om zowel vervoersbesluiten als omgevingsbesluiten. Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op de nota RNVGS. Met de circulaire wordt dit beleid verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Dit is nodig omdat de nota RNVGS niet of niet in alle gevallen eenduidig werd uitgelegd en toegepast. De circulaire kan worden gezien als voorbode van een eventuele wettelijke verankering van de risiconormen. Met de realisatie van deze wettelijke verankering zal de circulaire komen te vervallen. Op grond van artikel 6.1.2 uit de circulaire moet toepassing van de risicobenadering plaatsvinden bij omgevingsbesluiten op grond van:

  • a. de vaststelling van een bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1, eerste en tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
  • b. een projectbesluit, bedoeld in de artikelen 3.10, eerste lid, 3.27, eerste lid, en 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
  • c. de vaststelling van een inpassingsplan, bedoeld in de artikelen 3.26, eerste lid, en 3.28, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
  • d. de wijziging, uitwerking of ontheffing van een bestemmingsplan of het stellen van nadere eisen, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
  • e. de ontheffing van een bestemmingsplan, bedoeld in de artikelen 3.22, eerste lid, en 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
  • f. de vaststelling van een beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
  • g. het geven van een aanwijzing, bedoeld in de artikelen 4.2, eerste lid, en 4.4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet ruimtelijke ordening;
  • h. de ontheffing van een in de bouwverordening gegeven voorschrift, bedoeld in artikel 11 van de Woningwet.

Ook deze opsomming is niet limitatief. Bij de afweging van een van bovengenoemde besluiten dient dus tevens het groepsrisico te worden verantwoord. Het groepsrisico is met name afhankelijk van de jaarlijkse kans dat zich een ongeval voordoet met gevaarlijke stoffen én van het aantal potentiële slachtoffers in de omgeving van de activiteit (omvang én spreiding van de bevolking). Deze verantwoordingsplicht houdt in dat het bevoegd gezag verplicht is om, naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, in haar bestuurlijke afweging het navolgende mee te nemen:

  • De mogelijkheden van zelfredzaamheid van personen in de omgeving van de risico bron (ontvluchting). Het is verplicht om hierover aan de regionale brandweer om advies te vragen.
  • De mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een incident of ramp. Het is verplicht om hierover aan de regionale brandweer om advies te vragen.
  • Mogelijke alternatieve locaties.
  • Mogelijke risicoreducerende maatregelen.
  • Nut en noodzaak van de ontwikkeling / activiteit.
  • Veranderingen in de tijd.

4.4.2.2 Vliegveld
  • a. Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geldt op dit moment nog niet als norm of toetsingskader bij de luchthaven Eindhoven. Het wetsvoorstel van 10 februari 2006 ‘Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens; (RBML)’ gaat hier de basis voor bieden. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting dit jaar in werking treden.

Interimbeleid

Met als doel het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen te voorkomen heeft het ministerie van VROM (in aanvulling op de, in het gesprek van 25 augustus 2006 gemaakte, afspraken tussen rijk, provincie, gemeente Eindhoven en het SRE) in een brief van 11 december 2006 (kenmerk: EV\2006328759) aangegeven dat de provincie Interimbeleid dient te voeren in het gebied binnen de 10-6 per jaar contour (het zogenaamde beperkingengebied) voor het plaatsgebonden risico. Het Interimbeleid dient inhoudelijk te zijn afgestemd op het genoemde wetsvoorstel RBML. Het Interimbeleid is enkel van toepassing op nieuwe situaties. Reeds aanwezige bebouwing of reeds in vastgestelde bestemmingsplannen geprojecteerde nieuwbouw valt niet onder dit beleid. De 10-6 per jaar risicocontour die bij het te voeren Interimbeleid als toetsingskader moet worden gehanteerd is de contour uit de MER Militair luchtvaartterrein Eindhoven voor militair gebruik en burgermedegebruik (2005/2006 planalternatief 2).

Kwetsbare objecten

(Geprojecteerde) kwetsbare objecten zijn op dit moment zonder meer toegestaan. Ook op basis van het Interimbeleid. In het gebied gelegen tussen de 10-6 per jaar contour en de 10-5 per jaar contour is de nieuwbouw van nog te projecteren kwetsbare objecten slechts toegestaan met een verklaring van geen bezwaar van de provincie. Een dergelijke verklaring kan slechts worden afgegeven:

a. bij nieuwbouw op een open plek in de bestaande, te handhaven, bebouwing;

b. verandering van de bestemming van een gebouw; of

c. bij verplaatsing van een woning of een kwetsbaar gebouw naar een minder risicodragende locatie met dien verstande dat de bestemming aan de oorspronkelijke woning of kwetsbaar gebouw wordt onttrokken.

b. Groepsrisico

Het groepsrisico geldt op dit moment nog niet als norm of toetsingskader bij de luchthaven Eindhoven. Het is ook nog niet volledig duidelijk of het Rijk rondom luchthavens ook het groepsrisico als norm/toetsingskader wil gaan hanteren. Momenteel bekijkt het ministerie van VROM in een proef rondom Schiphol namelijk of het groepsrisico bij luchthavens als ruimtelijk toetsingskader zal worden ingesteld.

4.4.3 Wegen

De planlocatie is gelegen binnen het invloedsgebied van de Noord-Brabantlaan. De planlocatie ligt op meer dan 200 meter van de snelweg en daarmee buiten het voor het groepsrisico relevante toetsingsgebied.

Noord-Brabantlaan.

De Noord-Brabantlaan is een transportroute voor gevaarlijke stoffen voor bestemmingsverkeer. Met name het nabijgelegen LPG-tankstation aan de Heistraat 31 te Veldhoven zal vanaf deze weg woorden bevoorraad.

Plaatsgebonden risico

Uit de berekeningen blijkt dat er bij het transport van gevaarlijke stoffen in bulkhoeveelheden door de gemeente Eindhoven géén grens- en/of richtwaarden worden overschreden voor het plaatsgebonden risico. Voor wat betreft het plaatsgebonden risico kan er geen 10-5 per jaar of 10-6 per jaar contour worden ‘getrokken’.

Groepsrisico

Uit de berekeningen blijkt dat er bij het transport van gevaarlijke stoffen in bulkhoeveelheden door de gemeente Eindhoven de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Slechts bij een toename van de transportfrequentie met een factor 10 –voor de Jeroen Boschlaan- zal de oriënterende waarde worden bereikt en is er sprake van een knelpunt. Een dergelijke toename is onwaarschijnlijk.

Op basis van de beschreven situatie en het bovenstaande rapport kan daarom worden gesteld dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ter hoogte van de locatie aan de Noord-Brabantlaan naar verwachting niet zal worden overschreden. De oriëntatie waarde van het groepsrisico is echter niet meer dan een ijkpunt in een totale afweging. Iedere relevante verandering van het groepsrisico– boven én onder de oriëntatie waarde – dient verantwoord te worden (zie verder onder ‘Toetsingskader’).

In onderhavige situatie wordt het vanuit een intrinsieke veiligheidsgedachte zinvol geacht om de nieuw te bouwen woningen op 30 meter afstand van de Noord- Brabantlaan en de Heerbaan te situeren. Dit is namelijk een veilige afstand ten aanzien van een plasbrandscenario (=calamiteit met brandbare vloeistoffen zoals bijv. benzine). Meer concreet dient een afstand in acht genomen te worden van 30 meter van de gevel van een woning tot aan de as van de dichtstbijzijnde rijbaan van de Noord-Brabantlaan en de Heerbaan.

Grasdreef

Het plan ligt nabij de Grasdreef. De locatie ligt dus binnen het invloedsgebied –zoals dat is aangegeven op de risicokaart van Geogids- van de Grasdreef. Het invloedsgebied nabij de Grasdreef wordt vooral bepaald door het bestemmingsverkeer van gevaarlijke stoffen. In 2004 heeft er een inventarisatie plaats gevonden naar de transportstromen van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente Eindhoven (Rapport: ‘Project vervoer gevaarlijke stoffen –een inventarisatie naar het vervoer over de weg binnen de gemeente Eindhoven-; Milieudienst Regio Eindhoven juni 2004). Op dat moment bestond het bestemmingsverkeer in de nabijheid van de Grasdreef in principe slechts uit de aanvoer van propaan. Dit voor de opslag van propaantanks ten behoeve van de bouw. Het ging om de (tijdelijke) opslag van propaan in een reservoir om de navolgende locaties: Grashoen, Grasland, Grasleeuwerik, Grassavanne en Zandkasteel.

Op basis van de, op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant aangegeven, risicovolle bedrijven in de gemeente Veldhoven en op basis van de risicokaart van de gemeente Eindhoven (Geogids) concludeer ik dat de Grasdreef geen logische rijrichting lijkt voor doorgaand transport van gevaarlijke stoffen elders in de gemeente Veldhoven of in de gemeente Eindhoven. Ook is het geen logische rijrichting ten behoeve van transitoverkeer naar andere omliggende gemeenten. Met andere woorden het is, nadat de bouwwerkzaamheden zijn voltooid, niet aannemelijk dat de Grasdreef nog een transportroute voor gevaarlijke stoffen zal zijn. Gelet hierop zie ik geen aanleiding om voor de Grasdreef nader te toetsen aan het aspect externe veiligheid.

4.4.4 Vliegveld

De locatie ligt niet binnen de 10-6 per jaar contour voor het plaatsgebonden risico van het vliegveld. De locatie ligt echter wel binnen de 10-8 per jaar contour voor het plaatsgebonden risico van het vliegveld. Het invloedsgebied voor het vliegveld is nog niet vastgesteld. De 10-8 per jaar contour voor het plaatsgebonden risico is echter een doorgaans redelijk betrouwbare indicatie voor de grens van het invloedsgebied. Daarom kan worden aangenomen dat de locatie eveneens in het, voor het groepsrisico relevante, invloedsgebied (LC01) van het vliegveld ligt. Zoals aangegeven geldt er voor het groepsrisico nog geen toetsingskader.

4.4.5 Overige groepsrisicorelevante invloedsgebieden

Voor het overige is de locatie niet gelegen in het, voor het groepsrisico relevante, invloedsgebied van bedrijven, spoor of buisleidingen.

4.4.6 Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen bezwaren tegen bovengenoemd plan indien onderstaande voorwaarden worden meegenomen in het plan.

  • a. Het bouwplan dient te voldoen aan de ‘Beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening’9 . Dit dient door BWT én de lokale brandweer te worden getoetst.
  • b. Een afstand in acht te nemen van 30 meter van de gevel van een woning tot aan de as van de dichtstbijzijnde rijbaan van de Noord-Brabantlaan en de Heerbaan.
  • c. In het kader van de zelfredzaamheid is het verstandig om dusdanige bouwkundige maatregelen aan het gebouw te treffen zodat op een veilige wijze (dus van de Heerbaan en van de Noord-Brabantlaan af) het gebouw verlaten kan worden.
  • d. Er dient te worden nagegaan of de dekking van de WAS-palen (sirenemasten) goed is.

Aan de onder c. genoemde conclusie wordt voldaan. Voor de rest van de punten dient rekening te worden gehouden bij het daadwerkelijk inpassen van de kavel en de aanvraag bouwvergunning.