Plan: | Strijp R |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80019-0501 |
Het landelijke externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS). Het werkt door in milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dat van toepassing is op milieubesluiten en besluiten voor de ruimtelijke ordening, geeft normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Binnen de 1.10-6-contour (de kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar) van het plaatsgebonden risico mogen zich geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten bevinden.
Voor het groepsrisico geldt als grens een oriënterende waarde. Primair is de veroorzaker van het groepsrisico het bedrijf dat gevaarlijke stoffen heeft. Echter het is de overheid die de hoogte daarvan kan beïnvloeden. Wanneer zij bestemmingplannen ontwerpt die een toename van het aantal personen in het invloedgebied als gevolg hebben, stijgt het groepsrisico onafhankelijk van de primaire veroorzaker. Daarom moet een toename van het groepsrisico verantwoord worden. Een belangrijke actor daarin is de regionale brandweer die een specifieke adviesrol heeft bij de verantwoording van het groepsrisico.
Bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan moet geïnventariseerd worden welke risicoveroorzakende objecten invloed hebben op het plangebied. Wanneer (een deel van) de 1.10-6-contour van het plaatsgebonden risico zich binnen het plangebied bevindt, betekent dit dat in dat deel van het plangebied geen kwetsbare objecten geprojecteerd mogen worden. Het is wel mogelijk om kwetsbare objecten in het invloedsgebied te projecteren. In de regel neemt daardoor het groepsrisico toe. Op deze toename volgt een bestuurlijke afweging of deze toename verantwoord is. De onderstaande paragrafen behandelen de invloed die de verschillende mogelijke risicobronnen kunnen hebben op het Strijp-R plangebied.
Anteryon
De vergunning van Anteryon is aangepast met betrekking tot de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die opgeslagen mag worden. De contour van het plaatsgebonden waaraan getoetst moet worden, valt binnen de inrichting. Het invloedsgebied dat bij de bepaling van het groepsrisico moet worden betrokken, valt binnen de inrichting. Daarmee levert Anteryon geen bijdrage aan de externe veiligheidssituatie.
Gasflessenstation Philips Electronics Nederland
Het gasflessenstation van Philips Electronics Nederland is (in de toekomst) niet meer nodig. Daarom heeft Philips op 30 januari een 2007 vergunning voor bepaalde tijd gevraagd voor haar gehele inrichting aan de Zwaanstaat 1 te Eindhoven.
Op 29 augustus 2007 heeft de SRE milieudienst Eindhoven namens B&W van de gemeente Eindhoven op de aanvraag beschikt. De vergunning is verleend tot 1 september 2008. Na deze datum vervalt de vergunning en kan noch Philips, noch haar rechtsopvolger, daar nog rechten aan ontlenen.Na 1 september 2008 heeft Philips geen milieuvergunning meer om het gasflessenstation in werking te hebben. Daarmee zijn de risico's voor de externe veiligheid niet meer aanwezig.
Draka
Voor onderhavige inrichting is beoordeeld of het BEVI van toepassing is. De activiteiten van Draka worden niet genoemd in artikel 2 van genoemd besluit. Het betreffende besluit is derhalve niet van toepassing. Het bedrijf wordt, vanwege de aanwezigheid van meer dan 10.000 kilogram corrosieve stoffen, aangemerkt als risicovol bedrijf op grond van de criteria die de gemeente Eindhoven hanteert. De aan te houden veiligheidsafstanden voor het zuurstof- en argonreservoir ten opzichte van de erfgrens voldoen momenteel niet aangezien dit praktisch gezien niet uitvoerbaar is. In de aanvraag milieuvergunning is vermeld dat de betreffende reservoirs zullen worden verplaatst van het gehuurde terrein nabij gebouw TY naar eigen terrein nabij gebouw TGD. Hiermee zullen de aan te houden veiligheidsafstanden voor de reservoirs volledig worden gehaald.
De risicosituatie van het bedrijf is in het verleden al in beeld gebracht en vergund. In deze vigerende vergunningssituatie loopt de contour van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar, met als bron de opslag van waterstof in gascilinderpakketten, tot buiten de perceelsgrens over het aangrenzende fietspad. Dit is geen (beperkt) kwetsbaar object.
Draka heeft op 12 september 2007 een verzoek gedaan voor haar inrichting aan de Zwaanstraat 1, om de opslag van lachgas in te trekken. Juist deze opslag was de grootste risicobron voor de externe veiligheid. Op 12 december 2007 heeft de SRE Milieudienst Eindhoven namens B&W van de gemeente Eindhoven op de aanvraag beschikt ref [2]. Er is tegen de beschikking geen beroep ingesteld of voorlopige voorziening gevraagd. Daarmee is de intrekking 6 weken na 12 december 2007 in werking getreden.
Naast lachgas zijn er ook nog andere stoffen die een extern veiligheidsrisico veroorzaken. Het betreft siliciumtetrachloride en gemaniumtetrachloride. Bij een calamiteit kan het toxische reactieproduct gasvormig zoutzuur (HCl)ontstaan. Uit de het risicoprofiel ref [4] blijkt dat de 1%-letaliteitsgrens op resp. 38 en 22 meter ligt. De afstand tot de grens van de inrichting bedraagt in beide gevallen 20 meter. Daarmee levert de opslag van germaniumtetrachloride geen significante bijdrage aan het extern veiligheidsrisico. De opslag van siliciumchloride overschrijdt de grens van de inrichting met 18 meter. Noch uit de QRA ref [5] als uit het risicoprofiel ref [6] is de bijbehorende afstand van de 1.10-6-contour te herleiden. Gezien de ervaring dat bij een toxische stof de 1% letaliteit verhoudingsgewijs ver van de 1.10-6-contour is verwijderd, is te verwachten dat deze contour zich binnen de grens van de inrichting zal bevinden. Het groepsrisico is niet bepaald voor de opslag van deze gevaarlijke stof omdat de opslag van lachgas in de QRA ] en het risicoprofiel het extern veiligheidsrisico domineert.
Tot slot heeft Draka de opslag van waterstof in cylinders aangevraagd. Uit risicoberekenigen ref [6] blijkt dat de 1% letaliteitsgrens zich ongeveer 4 meter buiten de grens van de inrichting bevindt. Formeel draagt dit bij tot het extern veiligheidrisico, echter gezien de afstand, is de bijdrage niet significant. Een verdere beschouwing is daarmee niet nodig.
Op 3 februari 2010 is aan Draka een nieuwe milieuvergunning verleend. Aangaande het verplaatsen en realiseren van opslagen van gevaarlijke stoffen, wordt opgemerkt dat de verplaatsing van germaniumtetraoxide conform het risicoprofiel is dat in 2005 reeds is beschreven. Onderhavige analyse heeft plaatsgevonden op basis van hetzelfde risico-profiel van 2005. Voor wat betreft de verplaatsing van reservoirs met argon en zuurstof blijkt uit de considerans en voorschriften dat aan de standaardvoorschriften die uit de diverse richtlijnen volgen, voldaan kan worden. Er is daarmee geen externe veiligheidsrisico buiten de inrichting aanwezig. Draka veroorzaakt een extern veiligheidsrisico door de opslag van siliciumtetrachloride. De 1.10-6-contour van het plaatsgebonden risico blijft binnen de grens van de inrichting terwijl het invloedsgebied - veroorzaakt door de opslag van siliciumtetracloride - dat van belang is voor de bepaling van het groepsrisico, zich uitstrekt tot 18 meter buiten de grens van de inrichting. De risico-contouren van Draka blijven wel binnen de grenzen van het bedrijventerrein Strijp T. Het plaatsgebonden risico is beperkt tot Strijp T. De nieuwe woningen worden buiten de contour van het plaatsgebonden risico gerealiseerd.
SMURFIT
Aangaande SMURFIT zijn er geen risicocontouren en vormt externe veiligheid geen probleem.
De Zwaanstraat, gelegen aan de rand van het plangebied, is niet bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarvoor zijn andere routes bestemd. Dit sluit echter niet uit dat frequent sprake is van vrachtwagens die met gevaarlijke stoffen over de Zwaanstraat rijden. Dit regelmatige gebruik heeft echter geen invloed op de externe veiligheidsituatie. Daarnaast zijn vanwege de herinrichting van de Zwaanstraat onderzoeken gaande om Strijp T op andere wijze te ontsluiten, namelijk via de zijde van het spoor. Het verkeer rijdt dan via de Achtseweg Zuid en de bezuidenhoutseweg naar de Rijksweg A2/A58.
Uit de risicostudie 'Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven' (van Royal Haskoning, september 2006) blijkt dat er geen knelpunten zijn in de omgeving van het plangebied.
Op ca 330 meter vanaf de Zwaanstraat in Eindhoven de ligt de spoorlijn Tilburg-Eindhoven. Dit is een deel van de Brabantroute. Over deze lijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd en daarom is deze lijn opgenomen in het voorlopige Basisnet Spoor. Meer informatie over de hoeveelheden is te vinden in het document "Marktverwachting Vervoer gevaarlijke stoffen per spoor" (ProRail 2007) dat te vinden is op de website van het ministerie van Verkeer en Waterstaat .
Het concept besluit transportroutes externe veiligheid bepaalt in artikel 7 dat wanneer een bestemmingsplan, inpassingsplan of projectbesluit betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute route, wordt in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de hoogte en de verantwoording van het groepsrisico. Het plangebied bevindt zich minimaal op ca. 330 meter van de spoorlijn en daarmee in zijn geheel buiten de strook van 200 meter waarbinnen het groepsrisico bepaald en verantwoord moet worden. Het bepalen en verantwoorden van het groepsrisico is gelet op de concept AMvB transportroutes externe veiligheid niet aan de orde en verder onderzoek is niet nodig.
Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot het plaatsgebonden risico. Dit geldt ook voor het groepsrisico met de aantekening dat afhankelijk van de gekozen invulling het groepsrisico specifiek moet worden bepaald en verantwoord. Het bestemmingsplan heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie en voldoet ruimschoots aan het wettelijk toetsingskader.