direct naar inhoud van Regels
Plan: Kom Vessem
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0770.BPV5013-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kom Vessem met identificatienummer NL.IMRO.0770.BPV5013-VAST van de gemeente Eersel.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwd:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.7 achtergevelrooilijn:

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;

indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder bijbehorende bouwwerken - alsmede het verlengde daarvan.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:

  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt;
  • het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;

nader te onderscheiden in:

  • grondgebonden bedrijf;
  • kassenbedrijf;
  • niet-grondgebonden bedrijf.
1.9 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

een in de regels dan wel op de verbeelding opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 bed & breakfast:

een voorziening met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.13 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.14 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.17 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen.

1.18 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.19 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer.

1.20 bestaand:
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.24 bos:

één of meer bomen, hakhout, boomvormers of andere houtachtige gewassen die onderdeel uitmaken van een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken of een beplanting van bosplantsoen, inclusief de daarbij behorende kruid- en struiklaag, waarbij wordt verstaan onder:

  • a. kruidlaag: de laag planten tot 135 cm hoog;
  • b. struiklaag: de laag van 135 tot 800 cm hoog;
  • c. boomlaag: de laag vanaf 800 cm hoog.
1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.28 bouwmassa:

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.34 dak:

een gesloten bovenbeëndiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 discotheek:

een gebouw ten behoeve van horeca met dansmogelijkheid waar voor muziek wordt gezorgd.

1.37 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.38 dunning:

een onderhoudsmaatregel in bossen waarbij de beste bomen worden bevoordeeld door het verwijderen van concurrerende bomen, waarbij de kroonsluiting van een bos na de onderhoudsmaatregel niet minder dan 60% bedraagt.

1.39 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.40 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.41 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie.

1.42 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden/tradities.

1.43 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.44 galerie:

tentoonstellingsruimte voor kunstwerken.

1.45 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, alsmede voor verkoop van olie, smeermiddelen en motorbrandstoffen.

1.46 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.47 gesloten bebouwing:

bebouwing welke wordt gekenmerkt door overwegend aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.48 gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

1.49 geomorfologisch:

de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen.

1.50 huishouden:

één persoon of meerdere personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.51 gestapeld:

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

1.52 groepsaccommodatie/logeergebouw:

een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk bestemd voor het houden van recreatief nachtverblijf in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke verblijven.

1.53 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen in een aanwending in een ander bedrijf.

1.54 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.55 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.56 horeca:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:

  • a. horecabedrijf categorie A

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;

  • b. horecabedrijf categorie B

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;

  • c. horecabedrijf categorie C

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;

  • d. horecabedrijf categorie D

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;

  • e. horecabedrijf categorie E

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat aan het eind van de avond en een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek.

1.57 kantoor:

kantoor met baliefunctie: een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie zoals een bank, postkantoor, reisbureau en uitzendbureau;

kantoor zonder baliefunctie: een kantoor zonder publieksaantrekkende hoofdfunctie zoals een kantoor in assurantiën en verzekeringen.

1.58 laanstructuur:

een weg die aan beide zijden wordt begeleid door bomen.

1.59 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.60 landschapselement:

groenelementen met landschappelijke waarden die bepalend zijn voor het om liggende landschap en in hoofdzaak bestaan uit met name inheemse beplanting in de vorm van struiken, bomen en kruidenlaag.

1.61 lichte bedrijvigheid:

het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging.

1.62 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.63 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.64 nevengeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.65 ondergeschikte activiteit:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.66 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.67 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.68 overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.69 parkeerbeleidsplan:

parkeerbeleidsplan gemeente Eersel, vastgesteld op 27 februari 2014, dan wel de rechtsopvolger hiervan.

1.70 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse wordt vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.

1.71 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.72 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

1.73 recreatie:

het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.

1.74 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.75 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik.

1.76 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.77 standplaats:

een locatie die is bedoeld voor het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.78 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.79 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen, gevormde ruimte(n).

1.80 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar in hoofdzaak levensmiddelen en voedingsmiddelen – inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel – en in beperkte mate huishoudelijke artikelen worden verkocht.

1.81 terras:

een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

1.82 twee-aaneen

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.83 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.84 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.85 vrijstaand:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.

1.86 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.87 water:

het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.88 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.89 wonen:

het bewonen van een woning/wooneenheid.

1.90 woning/wooneenheid:

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden vormen.

1.91 zorginstelling:

instelling waar niet zelfstandige bewoning plaatsvindt, waarbij sprake is van 24-uurs begeleiding en zorg.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de verticale diepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 peil:

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.12 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding nvan de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik;
  • b. een evenemententerrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • c. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • d. zandpaden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zandpad';
  • e. een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
  • f. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  • g. behoud en/of herstel van de cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden;
  • h. behoud en/of herstel van de geomorfologische waarden;
  • i. extensief recreatief medegebruik;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op de gronden mogen uitsluitend overwegend open terreinafscheidingen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' is de bouw van lichtmasten toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf, mits:

  • a. de AAB tegen het verlenen van deze omgevingsvergunning geen bezwaar heeft;
  • b. de bouwwerken uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering ter plaatse noodzakelijk zijn;
  • c. de oppervlakte van het bouwperceel niet minder bedraagt dan 1 ha;
  • d. de oppervlakte van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • e. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • f. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
  • g. gebouwen worden voorzien met een kap met een dakhelling van niet minder dan 12º en niet meer dan 50º;
  • h. deze bouwwerken niet betreffen aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen;
  • i. geen kassen of warenhuizen worden gebouwd.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren;
  • c. het bebossen of herbebossen van gronden;
  • d. het aanplanten van hoogopgaand houtgewas.
3.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 3.4.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. noodzakelijk zijn in het kader van een normale bedrijfsmatig agrarisch gebruik van de gronden;
  • c. van zodanig geringe omvang zijn dat daardoor geen aantasting van de beoogde doeleinden of aanwezige waarden plaatsvindt.
  • d. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.4.3 Toelaatbaarheid

De in 3.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden.

Artikel 4 Bedrijf - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven genoemd in de Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle bedrijven;
  • b. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
  • c. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • e. een zwembad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';
  • f. opslag en uitstalling;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. wegen, paden en straten;
  • j. tuinen, erven en verhardingen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • l. behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    • 3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    • 4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • c. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient aan beide zijden ten minste 3 m te bedragen. Indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, geldt deze mindere afstand als de minimale afstand tot de betreffende perceelsgrens.
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet inpandige bedrijfswoningen.
  • b. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, mag deze bestaande afstand als minimaal aan te houden afstand worden aangehouden.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50 m².
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
  • e. Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
    • 1. Van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna.
    • 2. Indien bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in de perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3,2 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde.
    • 3. Indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de perceelsgrens aaneengesloten wordt gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • d. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Opslag en uitstalling

Opslag en uitstalling zijn niet toegestaan vóór de voorgevel.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Andere bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van bedrijvigheid die niet voorkomt in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 1 en 2.

Artikel 5 Bedrijf - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven genoemd in de Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorie 2, 3.1 en 3.2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle bedrijven;
  • b. bestaande bedrijven die niet voorkomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorie 2, 3.1 en 3.2;
  • c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
  • d. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. opslag en uitstalling;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. wegen, paden en straten;
  • i. tuinen, erven en verhardingen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • k. behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    • 3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    • 4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • c. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient aan beide zijden ten minste 3 m te bedragen. Indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, geldt deze mindere afstand als de minimale afstand tot de betreffende perceelsgrens.
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
5.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
5.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet inpandige bedrijfswoningen.
  • b. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, mag deze bestaande afstand als minimaal aan te houden afstand worden aangehouden.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' deze oppervlakte mag worden overschreden ten behoeve van de bouw van een overkapping.
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
  • e. Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
    • 1. Van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna.
    • 2. Indien bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in de perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3,2 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde.
    • 3. Indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de perceelsgrens aaneengesloten wordt gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • d. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Opslag en uitstalling

Opslag en uitstalling zijn niet toegestaan vóór de voorgevel.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Andere bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 voor:

Artikel 6 Bedrijf - Garagebedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Garagebedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een garagebedrijf;
  • b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • c. uitsluitend een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • d. opslag en uitstalling;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. wegen, paden en straten;
  • h. tuinen, erven en verhardingen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • j. behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    • 3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    • 4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • d. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • f. De gezamenlijke oppervlakte van overkappingen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 20 m2.
  • g. In aanvulling op het bepaalde onder g. is ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' buiten het bouwvlak één overkapping ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen toegestaan, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. De oppervlakte van de overkapping mag niet meer bedragen dan 100 m2.
    • 2. De bouwhoogte van de overkapping mag niet meer bedragen dan 7 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Opslag en uitstalling

Opslag en uitstalling zijn niet toegestaan vóór de voorgevel, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals gebouwen ten behoeve van de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
  • b. ontsluitingswegen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn worden gebouwd.
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 40 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en bebossing;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. paden en wegen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. recreatief medegebruik.

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Bos' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het vellen of rooien van bos;
  • e. het verwijderen van landschapselementen;
  • f. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • g. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
8.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 8.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • b. welke betreffen het normale onderhoud, waaronder dunning, en/of landschapsbeheer.
8.3.3 Toelaatbaarheid

De in 8.3.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos, de landschappelijke waarden en natuurwaarden.

Artikel 9 Bos - Woonbos

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Bos - Woonbos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel van de bestaande bosbeplanting en de daaraan te onderkennen landschappelijk-esthetische waarden;
  • b. beperkt medegebruik voor woondoeleinden, behorende bij de aangrenzende gronden met de bestemming 'Wonen - Woonbos';
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. paden en wegen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Op deze gronden mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van de aangrenzende gronden met de bestemming 'Wonen - Woonbos' worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 25 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' deze oppervlakte mag worden overschreden ten behoeve van de bouw van een overkapping;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • e. de afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 15 m.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen uitsluitend overwegend open erf- en terreinafscheidingen, geen muren of schuttingen zijnde, worden gebouwd, zoals spijlenhekwerken en hekwerken met gaas. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,8 m.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Bos - Woonbos' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het vellen of rooien van bos;
  • e. het verwijderen van landschapselementen;
  • f. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • g. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
9.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 9.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • b. welke betreffen het normale onderhoud, waaronder dunning, en/of landschapsbeheer.
9.3.3 Toelaatbaarheid

De in 9.3.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos, de landschappelijke waarden en natuurwaarden.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Woonbos' ten behoeve van vergroting van het bouwvlak binnen het aangrenzende bestemmingsvlak 'Wonen - Woonbos'. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. de vergroting is noodzakelijk in verband met een doelmatige uitbreiding van de daarbinnen gelegen bestaande woning;
  • b. de breedte c.q. diepte van het bouwvlak mag niet meer gaat bedragen dan 30 m;
  • c. de afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrenzen mag niet minder dan 5 m;
  • d. de afstand van het bouwvlak tot de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mag niet minder dan 10 m. bedragen.

Artikel 10 Gemengd

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaand wonen;
  • b. detailhandel;
  • c. horeca in de categorie B en D, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca', al dan niet in combinatie met een terras;
  • d. horeca in de categorie A, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - categorie A', al dan niet in combinatie met een terras;
  • e. een brouwerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - brouwerij';
  • f. een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
  • g. instandhouding en bescherming van bestaand groen, ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • h. dienstverlening;
  • i. kantoor en praktijkruimte;
  • j. maatschappelijke voorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • m. uitsluitend een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • n. parkeervoorzieningen;
  • o. tuinen, erven en verhardingen;
  • p. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • q. instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument';
  • r. behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ mogen geen bouwwerken worden opgericht.

10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het aantal woningen/wooneenheden mag maximaal het bestaand aantal woningen/wooneenheden bedragen.
  • b. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • c. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    • 3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    • 4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • d. De voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
  • e. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • f. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
  • g. De bestaande bebouwingstypologie (aaneengebouwd, twee-aaneen, vrijstaand, gestapeld) dient te worden gehandhaafd.
  • h. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij:
    • 1. vrijstaande hoofdgebouwen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
    • 2. halfvrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;
    • 3. aaneengebouwde hoofdgebouwen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan 3 m.

Indien de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan de in 1, 2 of 3 genoemde afstanden, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.

10.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bij gestapelde woningen mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
  • b. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ gebouwd worden.
  • c. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, mag deze bestaande afstand als minimaal aan te houden afstand worden aangehouden.
  • d. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijbehorende bouwwerken te blijven tot 3 m achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan.
  • e. Het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag maximaal 50% per bouwperceel bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van 120 m2 per bouwperceel.
  • f. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
  • g. Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
    • 1. Van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna.
    • 2. Indien bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in de perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3,2 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde.
    • 3. Indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de perceelsgrens aaneengesloten wordt gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m.
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Fietsenstalling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het realiseren van een fietsenstalling ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling', mits:

  • a. de bouw van de fietsenstalling er niet toe leidt dat de parkeermogelijkheden op eigen terrein onevenredig worden verminderd;
  • b. de ontwikkeling inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
10.3.2 Uitbreiding bebouwing

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 12.2.2 voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding bebouwing', mits:

  • a. de ontwikkeling inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • b. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
  • d. de oppervlakte van de bestaande bebouwing op het bouwperceel met niet meer dan 15% toeneemt.
10.3.3 Verblijfsrecreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het bouwen van verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van het verstrekken van logies ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie', in samenhang met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 10.4.1, mits:

  • a. de ontwikkeling inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • b. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. het aantal hotel-/pensionkamers in totaal niet meer bedraagt dan acht.
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
10.4.1 Verblijfsrecreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in artikel 10.1.1 voor het realiseren van verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van het verstrekken van logies ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie', in samenhang met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 10.3.3, mits:

  • a. de ontwikkeling inpasbaar is vanuit ruimtelijk oogpunt;
  • b. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • c. het aantal hotel-/pensionkamers in totaal niet meer bedraagt dan acht;
  • d. de verblijfsrecreatieve voorzieningen onderdeel zijn van het horecabedrijf De Gouden Leeuw gelegen aan de Jan Smulderstraat 24 te Vessem.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, of banen en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen.
10.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 10.5.2 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • b. welke betreffen het normale onderhoud, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
10.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 10.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van bestaand groen.

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. in- en uitritten;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. paden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • i. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

alsmede voor:

  • j. landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 6 bij deze regels, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing;
  • k. afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’;
  • l. instandhouding en bescherming van de laanstructuur;
  • m. de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, of banen en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen.
11.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 11.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • b. welke betreffen het normale onderhoud, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
11.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van de laanstructuur en de afschermende beplanting ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – afschermend groen’.

Artikel 12 Horeca

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven in categorieën B, C en D;
  • b. terras;
  • c. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. uitsluitend een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • e. wegen en paden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • j. behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

12.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: m2' bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot het aangeduide maximum.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
12.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
12.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet inpandige bedrijfswoningen.
  • b. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, mag deze bestaande afstand als minimaal aan te houden afstand worden aangehouden.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (al dan niet bij een bedrijfswoning) mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: m2' is aangegeven.
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
  • e. Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
    • 1. Van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna.
    • 2. Indien bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in de perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3,2 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde.
    • 3. Indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de perceelsgrens aaneengesloten wordt gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m.
12.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 13 Maatschappelijk

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. een molen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - molen';
  • c. tuinen, erven en verhardingen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • h. instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’;
  • i. instandhouding en bescherming van Rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

13.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    • 3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    • 4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • c. De voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, mag deze bestaande afstand als minimaal aan te houden afstand worden aangehouden.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 120 m2.
  • d. De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 14 Maatschappelijk - Begraafplaats

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. columbaria;
  • d. bermen en beplantingen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 20 m2.

Artikel 15 Maatschappelijk - Zorginstelling

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk - Zorginstelling' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. zorginstelling met bijbehorende dagbesteding;
  • b. maatschappelijke voorzieningen;
  • c. tuinen, erven en verhardingen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

15.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    • 3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    • 4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • c. De voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
15.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, mag deze bestaande afstand als minimaal aan te houden afstand worden aangehouden.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 120 m2 per bouwperceel, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' deze oppervlakte mag worden overschreden ten behoeve van de bouw van een overkapping.
  • d. De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
15.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 16 Tuin

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Algemeen

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, erven en verhardingen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

alsmede voor:

  • d. afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

16.1.2 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - voorwaardelijke verplichting' is het gebruik van de gronden ten behoeve van tuinen, erven en verhardingen uitsluitend toegestaan indien en voorzover ter plaatse van de zuidelijke bestemmingsgrens een beukenhaag met een hoogte van minimaal 1,2 meter wordt aangebracht, onderhouden en duurzaam in stand wordt gehouden.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' waar een bijbehorend bouwwerk met een maximum goothoogte van 2,4 meter en een maximum bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan.

16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • c. Overkappingen zijn niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' waar een overkapping met een maximum bouwhoogte van 2,8 meter is toegestaan.
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 4'

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 4' gelden de volgende bepalingen:

  • a. Erkers, balkons en luifels ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. De oppervlakte van een overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m2.
    • 2. De horizontale diepte van een erker niet meer mag bedragen dan 1,5 m.
    • 3. De erker over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag worden gebouwd.
    • 4. De bouwhoogte van een erker niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, of banen en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen.
16.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 16.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • b. welke betreffen het normale onderhoud, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
16.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 16.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van de laanstructuur en de afschermende beplanting ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – afschermend groen’.

Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. uitsluitend een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. terrassen;

alsmede voor:

  • i. de instandhouding en bescherming van de laanstructuur.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
17.3 Specifieke gebruiksregels
17.3.1 Terrassen

Terrassen als bedoeld in 12.1.1 onder h. zijn uitsluitend toegestaan op gronden die direct grenzen aan gronden met de bestemming 'Horeca' of de bestemming 'Gemengd' met de functieaanduidingen 'horeca' en/of 'specifieke vorm van horeca - categorie a'.

Artikel 18 Wonen

18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;
  • c. lichte bedrijvigheid op de begane grond, genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging;
  • d. detailhandel, uitsluitend op de begane grond en ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
  • e. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond en ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;
  • f. een hoveniersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
  • g. een kantoor, uitsluitend op de begane grond en ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
  • h. een meubelmakerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meubelmakerij';
  • i. uitsluitend een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • j. uitsluitend garageboxen behorende bij de naastgelegen woningen, ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';
  • k. een bed & breakfast, ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • l. een zorgpension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgpension';
  • m. voorzieningen voor verkeer en parkeren, ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
  • n. tuinen, erven en verhardingen;
  • o. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • p. de instandhouding en bescherming van rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’;
  • q. het behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’.
18.1.2 Voorwaardelijke verplichtingen Heike 9 te Vessem
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 2' is de bouw en het gebruik van de nog te realiseren woning en het nog te realiseren zorgpension uitsluitend toegestaan indien en voorzover de bestaande woning op het perceel binnen twee jaar na afgifte van de omgevingsvergunning voor bouw van de nog te realiseren woning is gesloopt.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgpension' is het gebruik ten behoeve van een zorgpension uitsluitend toegestaan indien en voor zover de benodigde parkeergelegenheid voor het zorgpension, zoals bedoeld in 35.1, landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig Bijlage 7 bij de regels en de landschappelijke inpassing wordt onderhouden en duurzaam in stand wordt gehouden.
18.1.3 Voorwaardelijke verplichting Kuilenhurk ong te Vessem

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 3' is het slechts toegestaan een hoofdgebouw op de gronden met de bestemming 'Wonen' te gebruiken ten dienste van de bestemming, indien wordt voorzien in 10,5 m³ aan infiltratie- of bergende watervoorziening.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het aantal woningen/wooneenheden mag maximaal het bestaand aantal woningen/wooneenheden bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal als maximum geldt.
  • b. De bestaande bebouwingstypologie (aaneengebouwd, twee-aaneen, vrijstaand, gestapeld) dient te worden gehandhaafd.
  • c. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • d. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    • 3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    • 4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • e. De voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
  • f. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven. Indien de goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, geldt deze goothoogte als de maximale goothoogte.
  • g. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven. Indien de bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.
  • h. De dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden)' respectievelijk 'maximum dakhelling (graden)' is aangegeven.
  • i. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij:
    • 1. Vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m.
    • 2. Halfvrijstaande en geschakelde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.
    • 3. Aaneengebouwde woningen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan 3 m.
      Indien de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan de in 1, 2 of 3 genoemde afstanden, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.
  • j. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevelwering' dient ten behoeve van het realiseren van nieuwe woningen de volgende gevelwering te worden aangebracht om een binnenniveau van 33 dB(A) te waarborgen:
voorgevel op de begane grond   29 dB gevelwering  
zijgevels op de begane grond   26 dB gevelwering  
voorgevel op de verdiepingen   28 dB gevelwering  
zijgevels op de verdiepingen   25 dB gevelwering  
18.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bij gestapelde woningen mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van de gronden:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 3', die volledig mogen worden bebouwd.
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 7', waar maximaal 25% van het bouwperceel mag worden bebouwd ten behoeve van bijbehorende bouwwerken.
  • b. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping, waar tevens een overkapping mag worden gebouwd.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder b mogen bijbehorende bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds legaal aanwezig waren buiten het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen', worden gehandhaafd en op dezelfde locatie worden herbouwd.
  • d. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.
  • e. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijbehorende bouwwerken te blijven tot 3 m achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan.
  • f. Het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag maximaal 50% per bouwperceel bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van 120 m² per bouwperceel. Indien het bestaand legaal maximum gezamenlijk oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan 120 m², geldt deze maximum gezamenlijk oppervlakte als de maximale oppervlakte.
  • g. In aanvulling op het bepaalde onder f. mogen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 1' volledig worden bebouwd, waarbij het maximum bebouwingspercentage en de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken wordt vermeerderd met de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 1'.
  • h. In afwijking van het bepaalde onder f. mag het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 2' ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' maximaal 20% per bouwperceel bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van 20 m2 per bouwperceel;
  • i. In aanvulling op het bepaalde onder f. mogen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' volledig worden bebouwd.
  • j. In afwijking van het bepaalde onder f. mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 5' maximaal 175 meter bedragen.
  • k. In afwijking van het bepaalde onder f. mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 6' maximaal 130 meter bedragen.
  • l. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
  • m. In afwijking van het bepaalde onder l. mag de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' niet meer bedragen dan 4 m.
  • n. Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
    • 1. Van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna.
    • 2. Indien bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in de perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3,2 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde.
    • 3. Indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m.
  • o. In afwijking van het bepaalde onder n mag de bouwhoogte van garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • p. In afwijking van het bepaalde onder n mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' niet meer bedragen dan 6 m.
18.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
18.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of worden gebouwd mag binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse ruimte' ondergronds gebouwd worden en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 meter.
18.2.5 Voorwaardelijke verplichtingen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' is het bouwen van een bijbehorend bouwwerk uitsluitend toegestaan, indien uiterlijk één maand na het gereedkomen daarvan, het bijbehorend bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - sloop bijbehorend bouwwerk' is gesloopt.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing' is het bouwen van een woning uitsluitend toegestaan indien en voor zover uiterlijk binnen één jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor bouw van de woning de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 6 bij deze regels wordt aangebracht, onderhouden en duurzaam in stand wordt gehouden.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van de bouwregels voor de bouw van één praktijkruimte aansluitend aan een woning, in samenhang met omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.5 onder a. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    • 1. De vloeroppervlakte mag niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande, dat ten hoogste 50% van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen worden bebouwd.
    • 2. Bebouwing dient op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd.
    • 3. De bebouwing dient te zijn georiënteerd op en rechtstreeks bereikbaar te zijn vanaf de openbare weg.
    • 4. De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
    • 5. De bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
  • b. van het bepaalde in artikel 18.2.1 voor overschrijding van de achtergevelrooilijn, ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning tot een maximale diepte van 15 m, voor zover de afstand van de achtergevel tot de achterste perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt.
18.4 Specifieke gebruiksregels
18.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid

Binnen de voor 'Wonen' aangewezen gronden is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid toegestaan bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • d. Detailhandel is niet toegestaan;
  • e. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • f. De lichte bedrijvigheid dient te zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging.
18.4.2 Detailhandel

Ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ is detailhandel toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. Detailhandel is uitsluitend toegestaan op de begane grond.
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. Uitbreiding van het bestaande bvo zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is niet toegestaan;
  • d. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
18.4.3 Dienstverlening

Ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’ is de uitoefening van dienstverlening toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
18.4.4 Hovenier

Ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' is een hoveniersbedrijf toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
18.4.5 Kantoor

Ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ is een kantoor toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
18.4.6 Meubelmakerij

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meubelmakerij' is een meubelmakerij toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
18.4.7 Bed & breakfast

Ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' is een bed & breakfast toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bed & breakfast mag bestaan uit maximaal twee kamers met elk maximaal 2 bedden;
  • b. de bed & breakfast mag niet voorzien zijn van een eigen keuken of een soortgelijke voorziening;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. de exploitant van de bed & breakfast is de hoofdbewoner van de woning.
18.4.8 Zorgpension

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgpension' is een zorgpension toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal zorgkamers bedraagt niet meer dan 5;
  • b. het zorgpension wordt geëxploiteerd door en onder verantwoordelijkheid van de bewoner van de woning. De bewoner van de woning is zelf werkzaam in het zorgpension.
18.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van het bepaalde in 18.4.1 onder a voor één praktijkruimte met een maximale oppervlakte van 100 m2 aansluitend aan een woning, in samenhang met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 18.3 onder a, mits het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.
  • b. van het bepaalde in lid 18.1.1 onder c juncto het bepaalde in lid 18.4.1 onder f voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet wordt genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten bedrijfsactiviteiten.

Artikel 19 Wonen - Woonbos

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - Woonbos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

alsmede voor:

  • f. het behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het aantal woningen/wooneenheden mag maximaal het bestaand aantal woningen/wooneenheden bedragen.
  • b. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • c. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    • 3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    • 4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • d. De voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
  • e. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven. Indien de goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, geldt deze goothoogte als de maximale goothoogte.
  • f. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven. Indien de bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.
19.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder b mogen bijbehorende bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds legaal aanwezig waren buiten het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen', worden gehandhaafd en op dezelfde locatie worden herbouwd.
  • c. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 5 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.
  • d. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijbehorende bouwwerken te blijven tot 3 m achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan.
  • e. Het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 120 m².
  • f. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
  • g. Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
    • 1. Van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna.
    • 2. Indien bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in de perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3,2 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde.
    • 3. Indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m.
19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van de bouwregels voor de bouw van één praktijkruimte aansluitend aan een woning, in samenhang met omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.5 onder a. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    • 1. De vloeroppervlakte mag niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande, dat ten hoogste 50% van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen worden bebouwd.
    • 2. Bebouwing dient op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd.
    • 3. De bebouwing dient te zijn georiënteerd op en rechtstreeks bereikbaar te zijn vanaf de openbare weg.
    • 4. De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
    • 5. De bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
  • b. van het bepaalde in artikel 19.2.1 voor overschrijding van de achtergevelrooilijn, ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning tot een maximale diepte van 15 m, voor zover de afstand van de achtergevel tot de achterste perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt.
19.4 Specifieke gebruiksregels
19.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid

Binnen de voor 'Wonen - Woonbos' aangewezen gronden is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid toegestaan bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • d. Detailhandel is niet toegestaan;
  • e. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • f. De lichte bedrijvigheid dient te zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van het bepaalde in 19.4.1 onder a voor één praktijkruimte met een maximale oppervlakte van 100 m2 aansluitend aan een woning, in samenhang met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 19.3 onder a, mits het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.
  • b. van het bepaalde in lid 19.1.1 onder c juncto het bepaalde in lid 19.4.1 onder f voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in 'Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging', met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten bedrijfsactiviteiten.

Artikel 20 Leiding - Riool

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een rioolwatertransportleiding met bijbehorende beschermingszone;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

20.2 Bouwregels

Binnen de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 2,5 m ten behoeve van deze dubbelbestemming toegestaan.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2 teneinde het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting van de onder 20.1 genoemde leiding met bijbehorende beschermingszone plaatsvindt;
  • b. door de bouw en situering van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de onder 20.1 genoemde leiding.
  • c. de betrokken leidingbeheerder wordt geraadpleegd.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bjivoorbeeld rietbeplanting;
  • c. het vellen of rooien van houtgewas;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • e. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal split- en ploegwerk;
  • f. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  • g. diepploegen;
  • h. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrpeene het opslaan van afvalstoffen;
  • i. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • j. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
20.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 20.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  • a. welke worden uitgevoerd ten dienste van de in 20.1 bedoelde leidingen;
  • b. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • c. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.
20.4.3 Verlening

De in 20.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken of werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en het doelmatig functioneren van de leidingen niet onevenredig wordt aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 20.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 21 Leiding - Water

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een watertransportleiding;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

21.2 Bouwregels

Binnen de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • d. het verwijderen van beplanting;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • g. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.
21.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 21.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  • a. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • b. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.
21.4.3 Verlening

De in 21.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken of werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 21.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 2

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

22.2 Bouwregels

Binnen de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  • c. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 30 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 100 m².
22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

22.4 Afwijken van de bouwregels
22.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
22.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart

De omgevingsvergunning als bedoeld in 22.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.

22.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 22.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
22.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 22.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 100 m2;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 22.4.1.
22.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
22.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

22.6 Wijzigingsbevoegdheid
22.6.1 Vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 3

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

23.2 Bouwregels

Binnen de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  • c. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 30 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 250 m².
23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

23.4 Afwijken van de bouwregels
23.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
23.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart

De omgevingsvergunning als bedoeld in 23.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.

23.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 23.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
23.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 23.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 250 m2;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 23.4.1.
23.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 23.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

23.6 Wijzigingsbevoegdheid
23.6.1 Vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 4.1

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

24.2 Bouwregels

Binnen de voor 'Waarde - Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  • c. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 30 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 500 m².
24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

24.4 Afwijken van de bouwregels
24.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
24.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart

De omgevingsvergunning als bedoeld in 24.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.

24.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 24.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
24.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 24.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 500 m2;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 24.4.1.
24.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 24.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

24.6 Wijzigingsbevoegdheid
24.6.1 Vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 4.2

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4.2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

25.2 Bouwregels

Binnen de voor Waarde - Archeologie 4.2 aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  • c. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 50 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 500 m².
25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

25.4 Afwijken van de bouwregels
25.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
25.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart

De omgevingsvergunning als bedoeld in 25.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.

25.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 25.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
25.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 25.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 500 m2;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 25.4.1.
25.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 25.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

25.6 Wijzigingsbevoegdheid
25.6.1 Vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4.2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 5.1

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

26.2 Bouwregels

Binnen de voor 'Waarde - Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  • c. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 30 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 2.500 m².
26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

26.4 Afwijken van de bouwregels
26.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
26.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart

De omgevingsvergunning als bedoeld in 26.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.

26.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 26.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
26.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 26.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 2.500 m2;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 26.4.1.
26.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 26.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
26.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

26.6 Wijzigingsbevoegdheid
26.6.1 Vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 5.2

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

27.2 Bouwregels

Binnen de voor 'Waarde - Archeologie 5.2' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  • c. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 50 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 2.500 m².
27.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

27.4 Afwijken van de bouwregels
27.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 27.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
27.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart

De omgevingsvergunning als bedoeld in 27.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.

27.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 27.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
27.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 27.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 2.500 m2;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 27.4.1.
27.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 27.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
27.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

27.6 Wijzigingsbevoegdheid
27.6.1 Vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5.2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 6

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

28.2 Bouwregels

Binnen de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  • c. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 40 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 25.000 m².
28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

28.4 Afwijken van de bouwregels
28.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 28.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
28.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart

De omgevingsvergunning als bedoeld in 28.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.

28.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 28.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

28.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
28.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 28.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 2.500 m2;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 28.4.1.
28.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 28.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
28.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

28.6 Wijzigingsbevoegdheid
28.6.1 Vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 29 Waarde - Cultuurhistorie

29.1 Bestemmingsomschrijving
29.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden, met ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' de rijksmonumenten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' de gemeentelijke monumenten en ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals vastgelegd in Bijlage 3 Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen Vessem.

29.1.2 Waarden

Bij nieuwbouw, vervanging, verbouwing en uitbreiding van hoofdgebouwen worden de karakteristieken en waarden gerespecteerd, zoals beschreven in het Beeldkwaliteitplan dat als Bijlage 4 bij deze regels is opgenomen.

29.2 Bouwregels
29.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag worden gebouwd overeenkomstig onderliggende bestemmingen en rekening houdend met de waarden zoals genoemd in artikel 29.1.2 en de onderstaande bepalingen.

29.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'

In aanvulling op het bepaalde in artikel 29.2.1 geldt ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' dat de bestaande bebouwing niet mag worden gewijzigd.

29.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, binnen de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, zijn enkel toegestaan indien deze overeenkomstig onderliggende bestemmingen mogelijk zijn.
  • b. Bijbehorende bouwwerken inclusief overkappingen, dienen op een afstand van ten minste 5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument', bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, achter de achtergevel dienen te worden gebouwd.
29.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 29.2.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen, danwel van ondergeschikte betekenis zijn, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de waarden zoals genoemd in artikel 29.1;
  • b. die reeds vergund en in uitvoering zijn, danwel krachtens een verleende omgevingsvergunning mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
29.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing. Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en hun omgeving en ten behoeve van het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.

29.4 Afwijken van de bouwregels
29.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 29.2.2 voor het wijzigen van bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' indien bebouwing is toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen, met in achtneming van het volgende:

  • a. behoud, onderhoud en versterken gaat voor vernieuwen en ontwikkelen;
  • b. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de cultuurhistorische waarden. Dat wil zeggen dat gebouwen uitsluitend onder voorwaarden mogen worden vernieuwd, veranderd en/of vergroot, mits hierbij de situering, de bouwmassa, het materiaal- en kleurgebruik, de (bouw-)hoogte, de goothoogte en de dakhelling niet zodanig worden gewijzigd, en/of dat daardoor het karakter van de bestaande gebouwen blijvend onevenredig wordt aangetast.
29.4.2 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.4.1 kan alleen worden verleend indien:

  • a. blijkt dat de cultuurhistorische waarden, zoals genoemd in artikel 29.1, niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord, maar worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld. Dit kan bijvoorbeeld met een cultuur-/bouwhistorisch onderzoek worden aangetoond;
  • b. in het geval blijkt dat de aanwezige waarden (deels) worden verstoord dan wel vernietigd wordt gemotiveerd hoe men vanuit die waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die binnen de karakteristiek als gebleken uit het cultuurhistorische basisonderzoek passen.
29.4.3 Advies

Het bevoegd gezag kan advies inwinnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld artikel 29.4.1 bij de in de gemeente operationele en ter zake deskundige commissie op het vlak van monumenten, welstand, landschap, archeologie en/of cultuurhistorie.

29.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
29.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de bebouwing, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' geheel of gedeeltelijk te slopen.

29.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 29.5.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • b. die het normale onderhoud betreffen.
29.5.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in 29.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet worden verkleind.
  • b. In afwijking van het bepaalde in sub a kan een omgevingsvergunning worden verleend als op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub a of b, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
29.6 Wijzigingsbevoegdheid
29.6.1 Vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief cultuurhistorisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 31 Algemene gebruiksregels

31.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als een zelfstandige woning.

Artikel 32 Algemene aanduidingsregels

32.1 luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden', is het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogten (uitgedrukt in meters boven NAP) zoals aangegeven op de Kaarten Obstakelbeheergebieden (Bijlage 5) in verband met de Vliegfunnel, IHCS en ILS, uitsluitend toegestaan indien voorafgaand aan de vergunningverlening uit een schriftelijk advies van het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, blijkt dat de bouwhoogte geen gevaar vormt voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven.

32.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' geldt als aanvullend doeleind de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.

32.3 overige zone - attentiezone waterhuishouding
32.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'overige zone - attentiezone waterhuishouding' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
32.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 32.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • b. welke betreffen het normale onderhoud.
32.3.3 Toelaatbaarheid

De in 32.3.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding ter plaatse.

32.4 overige zone - houtwal
32.4.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - houtwal’ zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de te handhaven houtwallen, houtsingels en/of hagen.

32.4.2 Bouwregels

Op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - houtwal’ mogen geen bouwwerken worden opgericht.

32.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen of banen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het afgraven, ophogen, en egaliseren van de bodem;
    • 3. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
  • b. Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
    • 2. reeds vergund en in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van de te handhaven houtwallen, houtsingels en/of hagen.
32.5 overige zone - plein

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - plein' zijn de gronden mede bestemd voor een plein, standplaatsen en evenementen.

32.6 veiligheidszone - lpg

Op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is geen nieuwbouw van (beperkt)kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen toegestaan.

32.7 vrijwaringszone - molenbiotoop
32.7.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen de hierna volgende bepalingen:

32.7.2 Bouwregels

Binnen deze aanduiding zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de molen. Bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan in één van de volgende gevallen:

  • a. bestemming is toegestaan, maximaal 4,60 m bedragen binnen een afstand van 50 m gemeten vanaf de voet van de molen;
  • b. op een afstand van meer dan 50 m gemeten vanaf de voet van de molen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan maximaal 1/50 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de aangeduide molen, vermeerderd met 3,60 m.
  • c. na verlening van Afwijking als opgenomen in 32.7.3.
32.7.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 32.7.2 indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het functioneren van de molen op het punt van vrije windvang;
  • b. de waarde van de molen als cultuurhistorisch en landschappelijk beeldbepalend element.

Hiertoe wordt advies ingewonnen bij een terzake deskundige.

32.7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningplichtige werken

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:

  • 1. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
  • 2. het ophogen van gronden;
  • 3. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
b Uitzonderingen

Het onder a vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • 1. werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel
  • 2. van ondergeschikte betekenis zijn en/of
  • 3. voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • 4. welke ten tijde van het van kracht worden van het plan vergund en in uitvoering waren;
  • 5. binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer, dan wel welke voortvloeien uit het normale gebruik.
c Verlening

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het functioneren van de molen op het punt van vrije windvang;
  • b. de waarde van de molen als cultuurhistorisch en landschappelijk beeldbepalend element.

Hiertoe wordt advies ingewonnen bij een terzake deskundige.

Artikel 33 Algemene afwijkingsregels

33.1 Afwijkende goothoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van gebouwen en toestaan dat de goothoogte van gebouwen plaatselijk wordt verhoogd, mits:
    • 1. de maximale lengte van de verhoging van de goot niet meer dan 20% van de lengte van de desbetreffende goot bedraagt;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale goothoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
  • b. de onder a genoemde omgevingsvergunning voor afwijking kan uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 34 Algemene wijzigingsregels

34.1 veiligheidszone - lpg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' te veranderen of te verwijderen indien de lpg-cirkel wijzigt of indien het aanwezige vulpunt wordt beëindigd.

34.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' het bestemmingsplan te wijzigen in de bestemming 'Gemengd'. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • b. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • c. De woningbouw dient te passen binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid.
  • d. De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
  • e. Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
  • f. Er dient te worden aangetoond dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.
  • g. De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
  • h. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, met dien verstande dat de regels ter plaatse van de aanduidig 'vrijwaringszone - molenbiotoop' als bedoeld in artikel 32.7 in acht worden genomen.
  • i. De gevels van de bebouwing dienen op minimaal 12 meter uit de as van de omliggende wegen te worden gesitueerd.
34.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van uitbreiding van het bouwvlak. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • b. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • c. De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
  • d. Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
  • e. Er dient te worden aangetoond dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.
  • f. De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
  • g. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
34.4 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van een koelschip. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • b. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • c. De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
  • d. Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
  • e. Er dient te worden aangetoond dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.
  • f. De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
  • g. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 14 meter.
34.5 wetgevingzone - wijzigingsgebied 4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de realisering van een hotel met maximaal 10 kamers. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. Uitsluitend horeca die tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (horecabedrijf categorie A) is toegestaan.
  • b. De wijziging mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en de toename van de parkeerbehoefte dient ter plaatse op eigen terrein te worden opgelost.
  • c. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • d. De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
  • e. Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
  • f. Er dient te worden aangetoond dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.
  • g. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m, met dien verstande dat de regels ter plaatse van de aanduidig 'vrijwaringszone - molenbiotoop' als bedoeld in artikel 32.7 in acht worden genomen.
  • h. De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
34.6 Wijziging bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemmingen ‘Groen’ en 'Verkeer - Verblijfsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Tuin', ‘Wonen’ ‘Wonen - Woonbos’ en 'Bos - Woonbos', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er moet worden voldaan aan het beleidsplan Groen Loont!, vastgesteld door de raad d.d. 26 september 2017, dan wel de groene uitstraling van de openbare ruimte moet worden gehandhaafd;
  • b. indien het beleidsplan Groen Loont!, vastgesteld door de raad d.d. 26 september 2017, zoals bedoeld onder a., wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening;
  • c. de functionaliteit van het water(bergings)systeem mag niet worden aangetast;
  • d. wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’ en 'overige zone - houtwal'.

Artikel 35 Overige regels

35.1 Parkeren en laden/lossen

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels.

35.1.1 Parkeergelegenheid
  • a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel.
  • b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel.
  • c. Aan het voorgaande (in voldoende mate parkeergelegenheid aanbrengen) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in het Parkeerbeleidsplan.
  • d. Indien deze beleidsregels worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde beleidsregels.
35.1.2 Ruimte voor laden en lossen van goederen
  • a. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
  • b. De ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden.
35.1.3 Afwijkingsmogelijkheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in dit artikel indien:

  • a. het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 36 Overgangsrecht

36.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
36.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
36.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht' is het gebruik van het gebouw als burgerwoning in strijd met het bestemmingsplan. Dit gebruik mag worden voortgezet door de bestaande gebruikers, zijnde de persoon/personen die op het moment van het van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan volgens de Basisregistratie Personen van de gemeente Eersel als hoofdbewoner en diens partner staan ingeschreven op het betreffende adres. Zodra het gebruik als burgerwoning door de bestaande gebruikers wordt beëindigd, vervalt het recht op gebruik van het gebouw als burgerwoning.

Artikel 37 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kom Vessem.