3.7 Bodem
Algemeen
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Voor de locatie is een verkennend bodemonderzoek (bijlage, Lankelma, 30 juli 2012, rapportnummer 65772)uitgevoerd.
Hypothese
Ter plaatse van het voormalige tankstation was er sprake van een verdachte deellocatie op het voorkomen van minerale olie/aromaten.
Conclusie en aanbevelingen
Daar minerale olie in de bovengrond onder de voormalige garage de desbetreffende lokale achtergrondwaarde niet overschrijdt, dient de onderzoekshypothes "verdacht" te worden verworpen voor dit deel van de locatie. de hypothese "onverdacht" voor het buitenterrein kan worden gehandhaafd.
Formeel gezien is de bodem op de locatie niet geheel vrij van bodemverontreiniging. Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging is nader onderzoek niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van eventueel toekomstige bouwplannen. De gemeente is in deze echter het bevoegd gezag.
In het kader van het onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een terreininspectie plaatsngevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen aanwijzingen aangetroffen die zouden kunnen duiden op het voorkomen van asbesthoudende materialen.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.