Plan: | Lage Ham 159 - 161 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0766.BP2013000019-VG01 |
Voor het perceel Lage Ham 159 - 161 in Dongen is een verzoek ingediend om twee vrijstaande woningen te mogen bouwen. De ligging van de bouwlocatie is globaal aangeduid met de rode cirkel in figuur 1.1.
Het voorliggende bestemmingsplan omvat de bestemmingswijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de in figuur 1.2 aangegeven locatie.
Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: googlemaps)
De gronden van het plangebied zijn in het bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen' (2010) bestemd als Agrarisch. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (op figuur 1.2. aangeduid met een rode arcering) waarmee de bestemming gewijzigd kan worden ten behoeve van (ten hoogste) twee vrijstaande woningen.
Het beoogde bouwplan past niet geheel in het aangegeven wijzigingsgebied en voldoet niet aan alle voorwaarden zoals opgenomen in artikel 33 lid 33.3.1 van het bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen'. Het bouwvlak is dieper dan genoemd in de voorwaarden en de benodigde brug ter ontsluiting van het perceel past niet binnen het wijzigingsgebied, dan wel binnen de daar geldende regels. Daarom is gekozen om voor de ontwikkeling een (postzegel)bestemmingsplan (in plaats van een wijzigingsplan) op te stellen.
Het college van burgemeester en wethouders is bereid medewerking hieraan te verlenen.
Figuur 1.2. Fragment bestemmingsplan Zuid en West Dongen en situering van het wijzigingsvlak (rode arcering)
De voorliggende toelichting is als volgt opgebouwd:
De locatie, waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, ligt naast de bestaande woning Lage Ham 157 en is op dit moment in gebruik als weiland. (zie figuur 2.1). De Lage Ham is een verbindingsweg tussen het centrum van Dongen en het gebied ten noorden daarvan. Aan de overzijde van deze weg is een kantoor van BHOS (financiële dienstverlening) gevestigd en worden op korte termijn woon-werkkavels ontwikkeld. Ten noorden van het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd.
Figuur 2.1. Huidige situatie Lage Ham 159 - 161 (bron: googlemaps)
De nieuwe woonpercelen zijn 55,7 m en 52,5 m diep en 28 m breed waarbij een groenstrook is voorzien tussen de zuidelijke woning en het perceel Lage Ham 157. De beoogde woningen worden georiënteerd op de Lage Ham. De afstand tussen de twee vrijstaande woningen bedraagt ten minste 20 m. De bouwvlakken van de twee woningen zijn ten hoogste 10 m breed en 15 m diep. De goothoogte van de twee woningen bedraagt ten hoogste 5 m en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m.
Per woonperceel is ruimte voor het parkeren van twee auto's. Hiermee wordt de parkeerbehoefte voor de woningen op eigen terrein opgelost.
Ter hoogte van de twee percelen wordt een nieuwe brug aangelegd, welke toegang zal geven tot de percelen vanaf de Lage Ham. De brug zal in private eigendom en beheer blijven.
Figuur 2.2. Beoogde situatie
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Donge. Voor de ontsluiting van de twee percelen wordt over de Donge een brug aangelegd, welke toegang zal geven tot de Lage Ham. Richting het noorden gaat deze weg over in de Hogedijk welke aansluit op de Provincialeweg. Richting zuiden gaat de weg over in de Hoge Ham welke aansluit op de Gasthuisstraat/Mgr. Poelsstraat en het centrum van Dongen. De Lage Ham en de Provincialeweg zijn binnen de bebouwde kom gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/h en buiten de bebouwde kom zijn het erftoegangsweg waar een maximumsnelheid van 60 km/h geldt. De ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer is goed.
Ontsluiting langzaam verkeer
Het fietsverkeer op de Lage Ham en de Provincialeweg wordt gemengd met het overige verkeer afgewikkeld. Er zijn, in tegenstelling tot de richtlijnen voor gebiedsontsluitingswegen, geen vrijliggende fietspaden aanwezig. De ontsluiting voor het fietsverkeer is derhalve matig.
Ontsluiting openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde bushalte is op een afstand van circa 1,5 km gesitueerd. Deze halte wordt bediend door bussen in de richtingen Waalwijk en Oosterhout met een frequentie van 1x per uur. De ontsluiting per openbaar vervoer is derhalve matig.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruikgemaakt van de parkeerkengetallen uit publicatie 182 (CROW). Uitgaande van een woning in het middensegment gelegen in de rest bebouwde kom van matig stedelijk gebied, zijn er minimaal 1,7 en maximaal 1,9 parkeerplaatsen per woning noodzakelijk. De parkeerbehoefte voor de twee woningen bedraagt derhalve 4 parkeerplaatsen.
Verkeersgeneratie
De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van circa 13 mvt/etmaal, uitgaande van 6,3 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal per woning (publicatie 256, CROW 2007). Deze geringe toename zal geen gevolgen hebben voor de afwikkeling van het verkeer.
Conclusie
De ontsluiting voor het autoverkeer is goed. De ontsluiting voor het fietsverkeer en openbaar vervoer is matig. Om te voorzien in de parkeerbehoefte van de twee woningen, dienen er 4 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Deze parkeerplaatsen kunnen op eigen terrein worden gerealiseerd. De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling is zodanig beperkt, dat dit geen gevolgen zal hebben voor de verkeersafwikkeling. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling van de twee woningen niet in de weg.
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.6 uit het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006 is gebruikgemaakt.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Lage Ham en de Watertorenstraat. Deze wegen hebben een geluidszone van 200-250 m uitgaande van 1-2 rijstroken en afhankelijk van de binnen- of buitenstedelijke ligging. Op grond van de Wgh is akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1 tot en met 2.
De gehanteerde verkeersintensiteiten staan vermeld in tabel 2.1. De verkeersgegevens zijn ontleend aan het verkeersmodel van de gemeente Dongen van het jaar 2020. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar (2023) is uitgegaan van een autonome groei van 1,5% per jaar.
Tabel 2.1 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal op een weekdag
De voertuigverdeling op Lage Ham en de Watertorenstraat zijn ontleend aan een eerder uitgevoerd akoestisch onderzoek (akoestisch onderzoek project (woon-) werkkavels Lage Ham – Gemeente Dongen; rapportnummer: 211X00596.044748_1_2; BRO Boxtel; 9 december 2009). De maximumsnelheid op de Watertorenstraat bedraagt 60 km/h en op de Lage Ham geldt een maximumsnelheid van deels 50 km/h en deels 60 km/h. De invoergegevens van het akoestisch onderzoek zijn weergegeven in bijlage 1.
Resultaten gezoneerde wegen
Ten gevolge van de Watertorenstraat bedraagt de geluidsbelasting op de gevel op een maatgevende waarneemhoogte van 7,5 m maximaal 36 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.
De geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van de Lage Ham bedraagt op een maatgevende waarneemhoogte van 7,5 m voor één woning 51 dB en voor één woning 52 dB. Er is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De uiterste grenswaarde wordt echter niet overschreden.
De resultatentabellen zijn weergegeven in bijlage 2.
Conclusie
Ten gevolge van het verkeer op de Lage Ham wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan de gevels van de woningen overschreden. Bij een maatgevende waarneemhoogte bedraagt de maximale geluidsbelasting op één woning 51 dB en op één woning 52 dB. In het kader van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen', zijn omwille van de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het agrarische perceel reeds twee hogere waarden tot en met 57 dB verleend. De berekende waarden passen binnen deze al verleende ontheffingswaarden. Er hoeven daarom geen nieuwe hogere waarden aangevraagd te worden.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Het wateradvies is opgenomen in bijlage 3.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem van Waterschap Brabantse Delta. Knelpunten in het watersysteem worden samen met gemeenten aangepakt en er zijn afspraken gemaakt om water te bergen en overstroming te voorkomen. Het nieuwe waterbeheerplan bevat minder details en biedt daardoor meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
In de Beleidsregel Hydraulische Randvoorwaarden geeft het Waterschap aan hoe het dagelijks bestuur omgaat met zijn bevoegdheid als waterbeheerder hydraulische normen te stellen aan ingrepen die effecten hebben op het watersysteem. In de beleidsregel zijn de technische voorwaarden vastgelegd die gehanteerd worden bij de beoordeling van ingrepen in het watersysteem. Randvoorwaarden zijn bijvoorbeeld: voldoende hoeveelheid berging om het water niet versneld af te voeren, voldoende afmetingen van sloten om wateroverlast te voorkomen, nadere definiëring van het begrip 'water neutraal bouwen' en dergelijke. Hierbij is eveneens aansluiting gezocht bij de beginselen uit het NBW.
Het Waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, de aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd. Voor categorie A oppervlaktewaterlichamen geldt bijvoorbeeld dat er binnen 5 m vanaf de insteek beperkingen voor het gebruik gelden.
De Keur is onder andere te raadplegen via de site van Waterschap Brabantse Delta.
Gemeentelijk beleid
In 2008 heeft de raad van de gemeente Dongen het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2008-2012 voor het gehele grondgebied vastgesteld. Voor de planperiode zijn de volgende speerpunten relevant:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen op het perceel aan de Lage Ham 159 - 161 te Dongen en is geheel onverhard. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. Het maaiveld in het plangebied ligt op circa NAP +2,7 m.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Aan de oostzijde van het plangebied is het waterlichaam De Donge gelegen. Dit is een KRW-lichaam en A-categorie watergang die in onderhoud en beheer is van het Waterschap.
Figuur 2.3. Volledig beschermd gebied (bron: watertoets viewer)
Veiligheid
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Figuur 2.4. Waterkering en beschermingszone (bron: watertoets viewer)
Rioolstelsel
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De ontwikkeling
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van 2 woningen. De ontsluiting wordt gerealiseerd in de vorm van een brug ter hoogte van de twee percelen.
Watercompensatie
Omdat het plangebied in de huidige situatie geheel onverhard is, neemt door de ontwikkeling de verharding toe. De bouw van de twee woningen zorgt voor een totale toename in verharding van circa 300 m². Beide percelen zijn circa 1.500 m² groot. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat naast de woningen circa 50% van deze percelen wordt verhard, voor de aanleg van ontsluitingswegen en tuinen komt de totale toename in verharding op circa 1.500-1.700 m². Het Waterschap stelt een eis van compensatie bij een toename in verharding vanaf 2.000 m² (Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009, d.d. 7 juli 2009). Omdat de toename in verharding hier onder zal blijven is compensatie niet noodzakelijk. Om negatieve effecten op het watersysteem zoveel mogelijk te voorkomen, is door het Waterschap de voorkeur uitgesproken om het afstromende regenwater zoveel mogelijk lokaal te infiltreren, dit is als eis overgenomen door de gemeente Dongen.
Waterkwaliteit
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Langs de Donge geldt een dergelijke beschermingszone van 5 m aan beide zijden. Hiervan kan afgeweken worden indien een aan te vragen watervergunning indien er erfdienstbaarheid notarieel wordt geregeld met de eigenaar aan de overzijde en de watergang daadwerkelijk vanaf de oostzijde te onderhouden is. De genoemde bepaling beoogd te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Wanneer de brug voor de ontsluiting van de percelen wordt gerealiseerd, zijn aanvullende eisen en voorwaarden vanuit de Keur van toepassing. In de Keur is aangegeven dat het verboden is zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam en/of een onderhoudsstrook door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken te maken, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen. Voor de aanleg van de brug is dus een watervergunning noodzakelijk. De vergunningaanvraag wordt vervolgens getoetst aan de volgende uitgangspunten (Beleidsregel toepassing Waterwet en keur, d.d. 15 december 2009):
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Het gemeentelijk archeologiebeleid is vastgelegd in Erfgoedverordening van de gemeente Dongen 2010 en de Archeologische beleidskaart gemeente Dongen 2011.
De Archeologische beleidskaart moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening. In figuur 2.5 is een fragment van deze kaart opgenomen. De ligging van het plangebied is globaal aangeduid met de rode cirkel.
Figuur 2.5. Fragment Archeologische beleidskaart gemeente Dongen 2011
Toetsing
De locatie Lage Ham 159 - 161 ligt in een gebied met een roze kleur en een blauwe arcering. Dit is een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde dat voor een deel verstoord is door ontgrondingen. Voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten. Archeologisch onderzoek is nodig bij gebieden groter dan 100 m² en bij een diepte van meer dan 50 cm. Dit is aan de orde omdat door de realisatie van de beoogde woningen het oppervlak van de bodemverstoring meer dan 100 m² bedraagt.
Onderzoek
Door bureau BAAC is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen uitgevoerd. Het onderzoek is als separate bijlage, bijlage 5, toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de kans op verstoring van archeologische resten bij de voorgenomen ontwikkeling laag geacht mag worden. Derhalve adviseert BAAC om voor het plangebied geen verder vervolgonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het realiseren van de beoogde woningen.
Indien tijdens de werkzaamheden relevante archeologische sporen en vondsten in de bodem worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Toetsingskader
Gebiedsbescherming
Op 1 oktober 2005 is de (gewijzigde) 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. De Europese regelgeving in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De ecologische hoofdstructuur is beschermd in het provinciale beleid.
Soortbescherming
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Toetsing
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving zijn geen gebieden aanwezen of aangemeld die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 of de ecologische hoofdstructuur.
Soortbescherming
Tijdens het veldbezoek op 18 mei 2012 is een indruk verkregen van de beschermde natuurwaarden in het plangebied.
Het weiland is vanwege het intensieve onderhoud, de ligging langs de weg en de aangrenzende de bebouwing ongeschikt voor broedvogels en groeiplaats van beschermde plantensoorten. Er zijn sporen van mol en woelmuizen waargenomen. Overige beschermde soorten zijn niet te verwachten. In de beplanting van de aangrenzende tuin kunnen broedvogels aanwezig zijn.
Beoordeling
Gebiedsbescherming
Het toekomstig gebruik van het plangebied zal niet leiden tot verstoring van beschermde natuurwaarden in de omgeving, daar de beoogde bebouwing een verlenging is van het bestaande bouwlint en er in de directe omgeving geen kwetsbare natuurwaarden aanwezig zijn.
Soortbescherming
Er is geen ontheffing nodig voor de soorten uit categorie 1 (algemene soorten) daar er voor deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van broedvogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of geen broedvogels te verstoren.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling (bouwrijp maken, bouwwerkzaamheden) geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Hierbij dient wel gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.
Wat de gebiedsbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Ecologische hoofdstructuur geen beletsel vormen voor de ontwikkeling.
Het plangebied bestaat uit weiland. Bomengroepen liggen buiten de locatie. Er is geen sprake van beschermde landschappelijke waarden of beplanting.
Bebouwing van het perceel draagt bij aan de landschappelijke kwaliteit van de omgeving door de afscherming van het bedrijventerrein aan de oostzijde. Vanaf de meer westelijk gelegen Hoge Dijk zal de beplanting van het perceel de bedrijfsbebouwing geleidelijk aan aan het oog onttrekken.
De bebouwing met twee vrijstaande woningen betekent een voortzetting van het bestaande patroon langs de Donge. Deze 'organische' ontwikkeling laat voldoende openheid over om de schaal van het landschap te kunnen beleven.
Conclusie
De realisatie van de nieuwe woning vormt geen belemmering voor de beschermde landschappelijke waarden.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Bakker Milieuadviezen Waalwijk (zie separate bijlage 6). Het doel van het onderzoek was om vast te stellen of de grond en/of het grondwater ter plaatse verontreinigingen bevatten welke een belemmering of beperking zouden kunnen vormen voor de beoogde nieuwbouw.
In de rapportage van het onderzoek is geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de bouw van de twee woningen.
Indien grond van de percelen afgevoerd wordt naar andere percelen is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Dit houdt in dat in dat geval een partijkeuring noodzakelijk is. Dit maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende leidingen gelegen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hierdoor zijn deze leidingen mogelijk van invloed op de veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied. De gegevens van de leidingen zijn in de tabel weergegeven.
Tabel 2.2 Leidingen in de omgeving van het plangebied
leiding | uitwendige diameter | maximale werkdruk | PR 10-6- risicocontour | invloedsgebied | afstand tot plangebied |
Z-521-08 Aardgas |
8,63 inch | 40 bar | 0 m | 120 m | Circa 480 m |
Z-521-01 Aardgas |
6,26 inch | 40 bar | 0 m | 95 m | Circa 480 m |
24''productenleiding K1-leiding | 24 inch | 62 bar | 25 m | - | Circa 590 m |
36''ruwe olie leiding K1-leiding | 36 inch | 43 bar | 33 m | - | Circa 590 m |
PRB-leiding K1-leiding |
8 inch | 80 bar | 12 m | - | Circa 590 m |
Te zien is dat het plangebied ruim buiten de PR 10-6-risicocontour en het invloedsgebied van de leidingen ligt. De leidingen vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In (de omgeving van) het plangebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of over het water.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig in het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 2.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt. Dit is onder andere het geval als een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijn stof (= 1,2 µg/m³).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van 2 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het project valt ruimschoots binnen de categorie woningbouw die volgens het Besluit nibm niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Middellaan (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Toetsingskader
Besluit landbouw milieubeheer
Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest.
Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel 2.4. Naast de in de tabel genoemde afstanden, gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 2.4 Minimale afstanden landbouwbedrijven
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden |
inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
min. afstand tot objecten cat. I en II | 100 m | 50 m |
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V | 50 m | 25 m |
De indeling van objecten is in tabel 2.5 weergegeven.
Tabel 2.5 Indeling van objecten
object categorie |
Omschrijving |
I | 1. bebouwde kom met stedelijk karakter 2. ziekenhuis, sanatorium, en internaat 3. objecten voor verblijfsrecreatie |
II | 1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving 2. objecten voor dagrecreatie |
III | 1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent |
IV | 1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn 2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing |
V | 1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn |
Onderzoek
Ten noorden van het plangebied is een agrarisch bedrijf gelegen. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van dit bedrijf, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Het plangebied behoort tot de objectcategorie III van verspreid liggende niet-agrarische bebouwing. Voor de beoogde woningen geldt dus een afstand van minimaal 50 m tot agrarische bedrijven. Het plangebied is op circa 80 m afstand van het agrarische bedrijf gelegen. Het agrarische bedrijf staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen, gelet op de aard van de omgeving, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect 'milieuhinder agrarische bedrijven' vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, wordt niet gebruikgemaakt van richtafstanden uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering. Deze gebieden worden getypeerd als gebieden met functiemenging. Voor deze gebieden wordt een Staat van Functiemenging gehanteerd waarin per bedrijfsactiviteit wordt aangegeven in welke mate deze direct naast, boven of onder woningen toelaatbaar is.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies gelegen, namelijk woningen, bedrijven en agrarische functies. Tevens ligt het plangebied aan de doorgaande weg. Het plangebied is daardoor te categoriseren als gebied met functiemenging.
De woningen in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hindergevoelige functies en vormen daardoor geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Aan de overzijde van de Lage Ham zijn verschillende bedrijven gevestigd. Deze bedrijven behoren maximaal tot de milieucategorie B1. Deze bedrijfsactiviteiten zijn direct naast of beneden woningen binnen gebieden met functiemenging toegestaan. Doordat het plangebied is te categoriseren als gebied met functiemenging staan deze bedrijfsactiviteiten de ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van deze bedrijven al woningen gevestigd waardoor de ontwikkeling de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Op het bedrijventerrein aan de Watertorenstraat zijn bedrijven gevestigd die maximaal behoren tot de milieucategorie B2. Dit zijn bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen. De beoogde woningen worden op geruime afstand van dit bedrijventerrein gerealiseerd. Hierdoor vormen ook deze bedrijven geen belemmering voor de ontwikkeling. Ook voor deze bedrijven geldt dat al woningen in de directe omgeving van het bedrijventerrein zijn gevestigd waardoor de bedrijven door de ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Conclusie
Er is ter plaatse van de beoogde woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect 'milieuhinder niet-agrarische bedrijven' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de sectorale- en milieuwetgeving geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de beoogde woningen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden. Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.
De nieuwe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft een aantal nieuwe begrippen voor bestaande instrumenten geïntroduceerd. Bestemmingsplannen moeten aan deze terminologie voldoen.
In de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012) zijn bindende afspraken voor de opbouw en de verbeelding van bestemmingsplannen vastgelegd. De SVBP2012 heeft (alleen) betrekking op de structuur van de bestemmingsregeling en dus niet op de inhoud van de bestemmingsregeling.
De plankaart heeft betrekking op twee nieuwe woonpercelen en de ontsluiting hiervan via een brug over De Donge ter hoogte van de twee percelen.
Voor de nieuwe woningen (i.c. het hoofdgebouw) zijn twee bouwvlakken opgenomen. De maximaal toegestane goothoogte van het hoofdgebouwen is vastgelegd op 5 m. De maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 9 m. Met behulp van een aanduiding is het aantal toegestane woningen beperkt tot één per bouwvlak.
De gronden buiten het bouwvlak met de aanduiding 'erf' (e) zijn bestemd voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de woning.
Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe brug is, in aansluiting op de bestemmingssystematiek van het bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen', de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen in de bestemmingen 'Water' en 'Groen'.
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
Onderstaand zijn de bestemmingsregels zoals opgenomen in hoofdstuk 2, in alfabetische volgorde toegelicht.
Groen
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor beplantingen, en daarnaast zijn ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voet- en fietspaden toegestaan. Deze andere functies dienen ondergeschikt te zijn aan de functie groen. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn verhardingen en/of een brug toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van de woonpercelen.
De wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in de bestemming Groen, is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen', zodat ook ter hoogte van de twee percelen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt.
Water
De Donge is bestemd tot 'Water'. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is een brug toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van de twee woonpercelen.
Wonen
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor wonen en de bijbehorende tuinen en erven. Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn toegestaan.
Met een afwijkingsbevoegdheid wordt de mogelijkheid geboden om een deel van de woning, of een bijgebouw, te gebruiken voor het verlenen van mantelzorg. Het gaat hier uitsluitend om een afwijking van het gebruik. Er mag niet extra worden gebouwd ten behoeve van mantelzorg. Na beëindiging van de mantelzorg kan tegen 'gewone' bewoning van een bijgebouw worden opgetreden, omdat in de gebruiksregels is opgenomen dat bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan.
Binnen de bestemming Wonen is door middel van het aanwijzen van bouwvlakken waarbinnen hoofdgebouwen en overkappingen zijn toegestaan en de functieaanduiding 'erf' de indeling van het woonperceel tot uitdrukking gebracht. Woningen behoeven niet geheel binnen bouwvlakken voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook op vlakken met de aanduiding 'erf' mogen bijgebouwen en aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten. De gronden met de functieaanduiding 'erf' mogen voor ten hoogste 40% en 100 m² worden bebouwd met aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
De gronden en opstallen zijn op dit moment in eigendom van de heer F. Meeren. Tussen de eigenaar van de gronden en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over deze ontwikkeling zijn vastgelegd. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
In het kader van het wettelijke vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse overleginstanties. Daarnaast heeft het voorontwerp bestemmingsplan van 8 maart 2013 tot en met 18 april 2013 ter inzage gelegen in gemeentehuis waarmee een ieder de mogelijkheid heeft gehad om te reageren op het plan.
1. Provincie Noord–Brabant - directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving (ROH), Postbus 90151, 5200 MC 's HERTOGENBOSCH
Reactie
De provincie heeft zich beperkt tot de vraag tot hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn.
Ten overvloede wijst de provincie erop dat bij de begrenzing van de bestemming 'wonen', de grens van het bestaand stedelijk gebied aangehouden dient te worden. Het achterliggende gebied betreft immers buitengebied.
Voor het overige geeft het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Antwoord
De gemeente heeft kennisgenomen van de reactie. De ontwikkeling valt binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied.
2. Waterschap Brabantse Delta afdeling plantoetsing en vergunningen, Postbus 5520, 4801DZ BREDA
Reactie A
Het Waterschap verzoekt aandacht te schenken aan de eisen en randvoorwaarden die gelden voor oppervlaktewater op basis van de Keur van het Waterschap. Voorgesteld wordt het volgende tekstfragment op te nemen in de waterparagraaf: 'Het Waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, de aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd. Voor categorie A oppervlaktewaterlichamen geldt bijvoorbeeld dat er binnen 5 m vanaf de insteek beperkingen voor het gebruik gelden.
De Keur is onder andere te raadplegen via de site van Waterschap Brabantse Delta'.
Antwoord A
De voorgestelde tekst wordt opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.
Reactie B
De Donge aan de oostzijde van het plangebied is niet in beschermd gebied gelegen, dit in tegenstelling tot hetgeen is opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan.
Antwoord B
De toelichting wordt aangepast.
Reactie C
Het Waterschap verzoekt om in artikel 5 Wonen onder 5.4 te verwijzen naar de Keur van Waterschap Brabantse Delta.
Antwoord C
De Keur van het Waterschap en de bepalingen van het bestemmingsplan staan los van elkaar en gelden los van elkaar. De verwijzing naar de Keur wordt niet in de regels opgenomen. Bij de algehele herziening van de diverse bestemmingsplannen zal bekeken worden of het opnemen van een verwijzing in de regels wenselijk is.
Reactie D
Het Waterschap wijst erop dat voor werkzaamheden op en of in de nabijheid van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen en voor het onttrekken en of retourneren van grondwater op basis van de Keur een melding of vergunning benodigd kan zijn.
Antwoord D
Er is kennisgenomen van deze reactie.
Reactie E
Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het Waterschap naar wens zijn opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan geven wij een positief wateradvies.
Antwoord E
Er is kennisgenomen van deze reactie.
Conclusie
De toelichting wordt aangepast overeenkomstig de voorgestelde wijzigingen door het Waterschap.
De heer W. Kerkhof, Lage Ham 157, 5103 AB DONGEN
Reactie A
Inspreker geeft aan dat in het plan geen rekening is gehouden met een aantal waardevolle landschapselementen, waaronder een rij van zeven zwarte elzenbomen, aan de zuidzijde van het plangebied, nagenoeg tegen de perceelsgrens aan. Het geprojecteerde bijgebouw van de linker vrijstaande woning is gesitueerd tegen de zuidelijke perceelsgrens. Inspreker vindt dit ongewenst om er geen bouwwerken tegen waardevolle landschapselementen geplaatst kunnen worden en omdat afbreuk wordt gedaan aan de openheid en natuurwaarde ter plaatse.
Antwoord A
Inspreker spreekt over de zeven elzenbomen als waardevolle landschapselementen. Deze bomen vormen zeker een waardevol groenelement, maar wordt beschouwd (en geclassificeerd) als erfbeplanting. Elke beplanting binnen een afstand van 75 m van het bouwvlak wordt als zodanig beschouwd. Beplanting buiten die afstand wordt beschouwd als landschapsbeplanting. Deze normen worden door het Brabants Landschap gehanteerd in geval van subsidieverstrekking.
De instandhouding van de elzen komt zeker in het geding door de voorgenomen bebouwing op, dan wel pal tegen de erfgrens. Het gaat dan om de elzen ter hoogte van de voorgenomen bebouwing.
Conclusie
Het is niet wenselijk, dat de bebouwing zo kort op de elzenbomen wordt opgericht.
Om te voorkomen, dat bebouwing te kort op de elzenbomen wordt gerealiseerd, wordt geadviseerd om in de akte van koop en verkoop een bepaling met een kettingbeding op te nemen.
Tevens is in overleg met de ontwikkelaar over een gekomen dat over een breedte van 6,5 m langs de perceelsgrens de bestemming Groen wordt neergelegd om bebouwing te voorkomen.
Reactie B
Er blijft slechts 4 m ruimte over tussen de bestaande schuur op het perceel van inspreker en het geprojecteerde bijgebouw. In de toelichting is in paragraaf 2.7.2. beschreven dat 'De bebouwing met twee vrijstaande woningen een voortzetting betekent van het bestaande patroon langs De Donge. Deze 'organische ' ontwikkeling laat voldoende openheid over om de schaal van het landschap te kunnen beleven.' Een doorkijk van 4 m breed naar het achterland, gesitueerd tegen het buitengebied aan, noemt inspreker onvoldoende openheid om de schaal van het landschap te kunnen beleven.
Antwoord B
De beleving van het landschap wordt mede bepaald door de gehele lintstructuur van de Lage Ham. Kenmerkend voor die structuur is de afwisseling in de bebouwing: vrijstaand, twee aaneengebouwd of in kleine clusters. De onderlinge afstand tussen de woningen verschilt ook. Dan is de onderlinge afstand ruim, dan weer korter. Voorbeelden van zowel het een als het ander zijn in de lintstructuur van de Lage Ham te vinden. De voorgestelde bebouwing kan zich prima voegen in het lint van de Lage Ham; de voorgestelde bebouwing wordt ervaren als een voortzetting van die afwisseling in het lint. Dat neemt echter niet weg, dat ook een andere situering van de toekomstige bebouwing mogelijk is.
Conclusie
De voorgenomen bebouwing leidt niet tot de constatering dat er geen sprake meer is van voldoende openheid om de schaal van het open landschap te beleven.
Reactie C
In verband met het bovenstaande stelt inspreker voor om het meergenoemde bijgebouw te spiegelen in de symmetrieas, lopende van oost naar west, van het linker bouwvlak. Tevens stelt inspreker voor om een strook van ten minste 7 m langs de erf grens met Lage Ham 157 de bestemming Groen te geven voor het behoud van de elzen en het behouden van voldoende openheid naar het achterland.
De belangrijkste aspecten in de inspraakreactie van de heer Kerkhof hebben betrekking op de rij zwarte elzenbomen en het overblijven van onvoldoende openheid om de schaal van het landschap te kunnen beleven.
Antwoord C
De (aangebouwde) bijgebouwen – met garagefunctie – zijn aan noordzijde en aan de zuidzijde van de woningen gepland, terwijl de ontsluiting van beide percelen (de brug over de Donge) in het midden van de perceelgrens ligt. Dat betekent, dat er relatief veel verharding ten behoeve van het bereiken van de garage moet worden aangelegd.
Deze situatie in combinatie met de gewenste grotere afstand tot de elzenbomen is voor de ontwikkelaar aanleiding geweest de situering van de garages te wijzigen overeenkomstig de situatietekening in figuur 2.2.
De bestemming Groen wordt enkel gegeven aan groengebieden met een openbaar karakter. In dit specifieke geval zal over een breedte van 6,5 m langs de erfgrens met Lage Ham 157 de bestemming Groen worden neergelegd overeenkomstig onderstaande verbeelding.
Inspreker heeft verzocht om de opgenomen wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming Groen te verwijderen. Deze wijzigingsbevoegdheid (omzetten van de bestemming Groen in de bestemming Verkeer of Verkeer-Verblijfsgebied) is echter een standaardbepaling welke in elk bestemmingsplan bij de bestemming Groen is opgenomen omdat deze bestemming feitelijk alleen wordt toegewezen aan openbare gronden in eigendom van de gemeente.
Richting inspreker is aangegeven dat het gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is op de strook grond langs zijn perceel. Het omzetten van de bestemming kan immers leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van het naastgelegen perceel en/of het aanwezige groen.
Conclusie
De ontwikkelaar heeft aangegeven dat situering van het bijgebouw aan de zijde van de Lage Ham 157 te spiegelen naar de andere zijde van de woning. Naast de erfgrens met Lage Ham 157 wordt een strook van 6,5 m bestemd als Groen. Hierbij wordt tevens vastgesteld dat de wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing kan zijn op de strook grond langs het perceel Lage Ham 157.
Daarnaast dient in de akte van koop en verkoop een bepaling met een kettingbeding opgenomen te worden om bebouwing te dicht op de elzenbomen te voorkomen.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Lage Ham 159 - 161 door de gemeenteraad op 12 december 2013 zijn de volgende wijzigingen aangebracht: