direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oldenburgerstraat E99 te Nieuwe Pekela
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0765.01BPJOlburgstrE99-0402

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied ligt in Nieuwe Pekela wat onderdeel uitmaakt van de gemeente Pekela. De eigenaren van het perceel J.Oldenburgerstraat E99 willen de huidige bestemming 'Agrarisch' wijzigen naar de bestemming 'Woongebied'. Dit initiatief past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.01BPJOlburgstrE99-0402_0001.jpg"

Luchtfoto (bron: Google earth)

Het plangebied valt binnen de werkingssfeer van het bestemmingsplan 'De Linten' (vastgesteld d.d. 9 april 2014). Voor het plangebied geldt op dit moment de enkelbestemming 'Agrarisch'.

In eerste instantie leek het mogelijk om de wijziging te realiseren binnen de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'De Linten' is opgenomen. Er is daarom eerst een wijzigingsplan opgesteld dat als ontwerp ter inzage heeft gelegen. Naar aanleiding van een zienswijze (zie voor een toelichting paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid) heeft de gemeente geconcludeerd dat de woonbestemming niet via de wijzigingsbevoegdheid kan worden gerealiseerd.

Om de wijziging van bestemming mogelijk te maken, is daarom alsnog voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan is voor het grootste deel inhoudelijk gelijk aan het wijzigingsplan. Wel is paragraaf 4.1 Milieu en bedrijvigheid aangevuld naar aanleiding van aanvullend akoestisch onderzoek. Het onderzoek heeft geleid tot enkele wijzigingen in de regeling en op de verbeelding.

1.2 Tussenuitspraak Raad van State 3 juli 2024

Tegen het op 1 februari 2022 vastgestelde bestemmingsplan was beroep ingesteld. De Afdelng Bestuursrecht van de Raad van State heeft op 3 juli 2024 (ECLI:NL:VS:2024:2710, 202202126/1/R3) het beroep voor één onderdeel (onderdeel 12 omgevingsvergunningvrije bouwwerken) gegrond verklaard.

De gemeente had met de aanduiding 'wonen uitgesloten' en de daarbij behorende planregels beoogd om op een gedeelte van het woonperceel geluidgevoelige bebouwing en het gebruik van geluidgevoelige bebouwing uit te sluiten. Dit volgde uit het akoestisch rapport waarin is onderzocht of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de gronden in het plangebied, rekening houdend met de representatieve bedrijfssituatie van het naastgelegen agrarisch bedrijf. De ABRvS oordeelde dat op de gronden met de aanduiding 'wonen uitgesloten' toch nog omgevignsvergunningvrije bouwwerken met geluidgevoelige ruimten kunnen worden opgericht. De gemeenteraad heeft hiermee met artikel 3.5 van de planregels niet geregeld wat hij daarmee beoogde.

De ABRvS geeft de gemeente via een tussenuitspraak (bestuurlijke lus) de gelegenheid om het bestemmingsplan te herstellen. In voorliggend bestemmingsplan is dit gebrek hersteld.

1.3 Leeswijzer

In deze ruimtelijke onderbouwing komen achtereenvolgend aan de orde:

  • Hoofdstuk 2: Beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied;
  • Hoofdstuk 3: Toetsing van het planvoornemen aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau;
  • Hoofdstuk 4: Toetsing van het planvoornemen aan diverse milieu- en ruimtelijke aspecten (milieu en bedrijvigheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie en culthuurhistorie, water, externe veiligheid, ecologie en m.e.r.-beoordelingsplicht);
  • Hoofdstuk 5: Nadere toelichting op juridische aspecten;
  • Hoofdstuk 6: Beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plan is gesitueerd in Nieuwe Pekela. Nieuwe Pekela maakt deel uit van de gemeente Pekela. Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit het perceel aan de Oldenburgerstraat E99. De in de onderstaande figuur weergegeven kaart geeft tevens globaal het plan gebied en de directe omgeving weer. In de huidige situatie is op deze locatie een bestemming 'Agrarisch' gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.01BPJOlburgstrE99-0402_0002.png"

Bron: bestemmingsplan De Linten

2.2 Toekomstige situatie

De huidige bestemming 'Agrarisch' zal worden vervangen door de bestemming 'Woongebied'.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Provinciaal beleid

Provinciale Omgevingsverordening

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied in de zin van de Provinciale Omgevingsverordening. Het wijzigen van de agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Provinciale Omgevingsverordening. Nu deze ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied is deze passend binnen de Provinciale Omgevingsverordening. Verder worden met de in het plan beoogde ontwikkeling geen provinciale belangen geschaad.

3.2 Gemeentelijke beleid

De agrarisch activiteit op het perceel Oldenburgerstraat E99 is al beëindigd. Dit bestemmingsplan maakt één woning (juridisch) mogelijk, namelijk de voormalige agrarische bedrijfswoning. De maatvoering zal worden gehandhaafd. Er is geen sprake van sanering van niet in gebruik zijnde opstallen. Op het perceel zijn geen monumentale of karakteristieke gebouwen aanwezig. Het huidige perceel is deels omringd door de bestemmingen 'Woongebied' en 'Agrarisch'.

Onderzocht is of de wijziging van de bestemming afbreuk doet aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van met name de nabijgelegen (agrarische) bedrijven. Uit het onderzoek is gebleken dat dit niet het geval is (zie hiervoor verder hoofdstuk 4). Omdat de bestaande bebouwing gehandhaafd blijft is een landschappelijke inpassing niet aan de orde. Door de wijziging naar een woonbestemming is er geen sprake van een onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking. Tevens zal er rekening worden gehouden met de aspecten bodem, archeologie, water en milieutechnische aspecten en de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Dit komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.

Woonvisie

De Woonvisie 2019-2023 van de gemeente Pekela geeft de kaders voor aan voor het gemeentelijk woonbeleid. Met de woonvisie wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het behoud van de vitaliteit van de gemeente en het bieden van een aantrekkelijk toekomstperspectief. Het zwaartepunt ligt daarom bij het verversen van de woningvoorraad en de kwalitatieve verbetering van de bestaande voorraad. De woonvisie geeft geen specifiek beleid aan voor het omzetten van een bedrijfswoning in van burgerbewoning, maar is wel gericht op een gevarieerd aanbod aan woningen en het inspelen op de marktvraag.

Met onderhavige bestemmingsplan wordt geen woning toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Daarnaast wordt met de omzetting van agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning de (huidige) leegstand en verloedering voorkomen. Deze omzetting draagt bij aan de leefbaarheid binnen de gemeente en is daarmee passend binnen de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en milieu

4.1 Milieu en bedrijvigheid

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Naast het te wijzigen perceel J. Oldenburgerstraat E99 is, op nr. E101, een loonbedrijf gevestigd. Het loonbedrijf bevindt zich op circa 6 meter afstand (gemeten vanaf de perceelgrens tot de gevel van de te wijzigen boerderij).

De overige omliggende (agrarische) bedrijven liggen op een zodanige afstand dat deze geen nadelige invloed hebben op de woning. Tevens vormt de omzetting naar woning gezien de afstand ten opzichte van de bedrijven geen belemmering voor omliggende bedrijvigheid.

Om de vraag te kunnen beantwoorden of de nieuwe woonbestemming ruimtelijk inpasbaar is, is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting die het loonbedrijf op nr. E101 veroorzaakt (Onderzoek geluidstechnische apecten wijziging bestemming woning Nieuwe Pekela, door Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV, d.d. 22 september 2020, kenmerk 5775/NAA/hw/ft/3). Daarbij zijn twee aspecten van belang. Ten eerste moet worden aangetoond dat bij de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat blijft gehandhaafd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Ten tweede mag de realisatie van een nieuwe woonbestemming niet tot gevolg hebben dat de bedrijfsvoering van de naastgelegen bedrijfsbestemming wordt beperkt. Het volledige onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. De samenvatting van het onderzoek is als volgt.

Beoordeling in het kader van de ruimtelijke ordening

Voor beoordeling in het kader van de ruimtelijke ordening is aangesloten bij het stappenplan van de publicatie Bedrijven en milieuzonering. Binnen dit kader is de omgeving aan te duiden als een rustige woonwijk.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

In een rustige woonwijk gelden grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode (stap 2). Wanneer deze grenswaarden niet toereikend zijn, kan door worden gelopen naar de volgende stap (stap 3) in het stappenplan, waarin hogere grenswaarden zijn opgenomen (50, 45 en 40 dB(A)), waaraan een motiveringsplicht voor het bevoegd gezag is gekoppeld voor de aanvaardbaarheid van de geluidsniveaus. Bij overschrijding van deze grenswaarden volgt stap 4, die een grondig onderzoek, onderbouwing en motiveringsplicht voorschrijft.

Bij toetsing van de representatieve bedrijfssituatie van de inrichting kan gesteld worden dat aan de oost- en zuidzijde van de woning Jan Oldenburgerstraat E 99 niet kan worden voldaan aan de richtwaarden voor stap 2 en 3 voor een rustige woonwijk. Zowel op het schuurgedeelte als het woonhuis zijn de berekende waarden niet aanvaardbaar.

Wel kan op de noordgevel en de geluidsluwe westgevel voldaan worden aan stap 2. Het is derhalve wel toelaatbaar om in het westelijke deel van de woning geluidsgevoelige ruimten te realiseren. In onderstaande afbeelding (figuur 2 uit het rapport van NAA) zijn de contouren berekend ten gevolge van het naastgelegen bedrijf. Hieruit blijkt dat er geluidsgevoelige ruimten gerealiseerd kunnen worden in het westelijke deel van het pand, waarbij een gedeelte van de noordgevel en de gehele oostgevel blind of doof moeten worden uitgevoerd evenals de dakconstructie in de zuidgevel. Voor de ruimten dient rekening te worden gehouden met de standaard geluidseisen (voor het binnenniveau) uit het Bouwbesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.01BPJOlburgstrE99-0402_0003.png"

Berekende contouren, dove gevel en mogelijkheid geluidsgevoelige ruimten (bron: NAA)

Onder een dove gevel wordt verstaan een gevel zonder te openen ramen en/of deuren, evenals ventilatieroosters en dergelijke.

Indien de leefruimten in de woning zich meer richten op de westelijke zijde van het pand, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wel dient opgemerkt te worden dat de aangehouden representatieve bedrijfssituatie voor het bedrijf relatief maximaal is, een en ander conform opgave van het bedrijf.

Maximale geluidsniveaus

De maximale geluidbelasting die geldt voor woningen in een rustige woonwijk is 65, 60 en 55 dB(A) in stap 2, en 70, 65 en 60 dB(A) in stap 3, voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Bij de woning op nummer E 99 kan aan de oostzijde niet worden voldaan aan de richtwaarde voor stap 2 en 3 van een rustige woonwijk. Bij de noordgevel van het woonhuis kan wel worden voldaan aan de richtwaarde van stap 2. Indien de voorgestelde indeling van het woonhuis, zoals weergegeven naar aanleiding van de resultaten over het landtijdgemiddeld beoordelingsniveau, aangehouden wordt, zijn de berekende waarden op de noord- en westgevel van het woonhuis aanvaardbaar. De overige gevels dienen doof of blind te worden uitgevoerd.

Beoordeling in het kader van het Activiteitenbesluit

Aangezien binnen de inrichting geen vast opgestelde installaties en toestellen aanwezig zijn, kan ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau worden voldaan aan de grenswaarde van 45 dB(A) van het Activiteitenbesluit. De maximale geluidsniveaus zullen bij uitsluiting van het laden en lossen en het in- en uitrijden van landbouwtractoren en motorrijtuigen met beperkte snelheid in de dagperiode bij het pand Jan Oldenburgerstraat E 99 relatief hoog zijn. Ook hiervoor geldt dat indien de gevels doof en/of blind worden uitgevoerd zoals hierboven weergegeven, er voldaan kan worden aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Bij de woningen Jan Oldenburgerstraat E 52, E 53 en E 104 kan, ten aanzien van de maximale geluidsniveaus, in de nachtperiode niet worden voldaan. In de overige perioden kan wel worden voldaan.

Mogelijke beperking agrarisch bedrijf

Het agrarisch bedrijf op nummer E 101 dient te voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Zoals aangegeven zal dit ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau geen probleem zijn. De inrichting heeft geen vast opgestelde installaties en toestellen.

Ten aanzien van de maximale geluidsniveaus zijn er wel beperkingen. De hoogste maximale geluidsniveaus worden nu berekend bij de woningen Jan Oldenburgerstraat E 98B, E 104, E 52 en E 53. De niveaus op het noordelijke en oostelijke deel van het pand Jan Oldenburgerstraat E 99 liggen lager waardoor de inrichting beperkt wordt door de drie eerder genoemde woningen.

Gesteld kan worden dat de inrichting, bij het toepassen van de dove en/of blinde gevels bij het pand Jan Oldenburgerstraat E 99, niet zal worden beperkt in zijn geluidsruimte. Het uiteindelijke oordeel hierover is aan het bevoegd gezag.

Algemeen dient opgemerkt te worden dat de huidige, feitelijke situatie is beoordeeld. Het bedrijf heeft nog een omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitbreiding van de bestaande loods (vergunningnummer 37064 d.d. 26 juni 2018). Deze uitbreiding (bewaarloods) is nog niet gerealiseerd en is daarom niet meegenomen bij het beoordelen van de huidig, feitelijke situatie. Op basis van de tekeningen wordt niet verwacht dat er extra geluidsbronnen zullen worden gesitueerd op de mogelijke uitbreiding van de bewaarloods voor uien.

Eventuele uitbreiding van aangrenzende percelen is niet nader onderzocht aangezien onduidelijk is in hoeverre deze plannen realistisch en uitvoerbaar zullen zijn. Daarnaast is het niet mogelijk om bepaalde activiteiten toe te kennen aan de inrichting terwijl het eigendom van de percelen aan derden toebehoort. Ook wordt nogmaals benadrukt dat de opgegeven representatieve bedrijfssituatie maximaal is en de geluiduitstraling naar de omgeving als worst-case beschouwd mag worden.

Conclusie

Er zijn op grond van geluid geen bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming van de agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning.

Reden hiertoe is dat het naastgelegen loonbedrijf niet wordt benadeeld en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit is aangetoond door middel van het akoestisch onderzoek. Voorwaarde is wel dat een deel van de gevel van het pand doof/blind wordt uitgevoerd. Deze voorwaarde wordt in de regeling van dit bestemmingsplan opgenomen.

4.2 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient in principe een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het betreft hier echter een bestaande bedrijfswoning welke in dit plan wordt bestemd als burgerwoning. Dit houdt in dat aan het feitelijk gebruik niets verandert. Ook de bestaande gevels blijven gehandhaafd. Omdat na vaststelling van een te hoge geluidbelasting van de gevel door middel van een akoestisch onderzoek niet kan worden afgedwongen dat er maatregelen getroffen dienen te worden, kan akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder achterwege blijven.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Op grond van de nibm-tool (versie 2017) is een project 'niet in betekenende mate' bij minder dan 1.300 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 1% vrachtverkeer. De verandering van de functie van de locatie leidt niet tot een toename van het extra aantal verkeersbewegingen van meer dan 1.300 op een weekdag. De grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt niet overschreden. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.01BPJOlburgstrE99-0402_0004.png"

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft luchtkwaliteit.

4.4 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Door Klijn Bodemonderzoek B.V. is een verkennend bodem- en asbestonderzoek op de locatie uitgevoerd (rapport d.d. 30 augstus 2018, zie Bijlage 3). In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Onderstaand is de conclusie van het onderzoek opgenomen.

Verkennend asbestonderzoek

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'onverdachte locatie', formeel juist is. Er zijn immers in de bodem ter plaatse van RE1 op het perceel, op basis van zintuigelijke en analytische waarnemingen, geen verhoogde gehalten aan asbest aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek

  • Voormalige schuur/stal. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'verdachte locatie', formeel gezien juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het 'criterium voor nader onderzoek' en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
  • Werkplaats en werktuigenstalling. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'verdachte locatie', formeel gezien juist is. Er is immers op de locatie een licht verhoogd gehalte aangetroffen. Het geconstateerde verhoogde gehalte ligt onder het 'criterium voor nader onderzoek' en vormt géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
  • Voormalige inpandige bovengrondse gasolietank. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'verdachte locatie', formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie geen verhoogde gehalten aangetroffen.
  • Bestrijdingsmiddelenopslag. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'verdachte locatie', formeel gezien juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het 'criterium voor nader onderzoek' en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
  • Voormalige olie opslag in magazijn. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'verdachte locatie', formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie geen verhoogde gehalten aangetroffen.
  • Voormalige uitpandige bovengrondse gasolietank. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'verdachte locatie', formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie geen verhoogde gehalten aangetroffen.

Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de voorgenomen bestemmingswijziging van het perceel.

Voor de volledigheid wordt vermeld dat de grond naar verwachting niet als schone grond kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001. Voor grond die op het perceel wordt toegepast gelden, gezien de geringe overschrijding(en) ten opzichte van de achtergrondwaarden, geen gebruiksbeperkingen.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Er vinden geen bodemingrepen plaats. Archeologische waarden zijn hierdoor niet in het geding. Onderzoek is niet nodig.

Cultuurhistorie

De ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, is dusdanig van aard dat de cultuurhistorische waarden met het plan niet worden aangetast.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Op 24 januari 2018 is de digitale watertoets (dewatertoets.nl) van het Waterschap Hunze en Aa's doorlopen. Op basis van deze toets worden in het plan geen waterschapsbelangen geraakt. De procedure 'geen waterschapsbelang' wordt gevolgd. Bij het niet wijzigen van het plangebied en de oorspronkelijke uitgangspunten voor de inrichting van het plan, kan het waterschap instemmen met het voorgenomen plan (zie Bijlage 3).

Conclusie

Het bestemmingsplan is op het punt van de waterhuishoudkundige aspecten uitvoerbaar.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in en nabij het plangebied geen zones van buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen bevinden en geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Conclusie

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar ten aanzien van de externe veiligheidsaspecten.

4.8 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een beknopte bureau-inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Het plan betreft een functieverandering van een bestaand bedrijfspand naar een woning. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ontwikkelingen kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wet natuurbescherming en/of het Natuurnetwerk Nederland op voorhand worden uitgesloten.

Het plangebied heeft naar verwachting een zeer beperkte natuurwaarde. Effecten op beschermde soorten worden, gezien de beperkte aard van de ontwikkeling, niet verwacht.

Conclusie

In redelijkheid kan worden gesteld dat natuurwet- en regelgeving de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg staat, met name omdat er slechts sprake is van een administratieve (juridische) wijziging.

4.9 M.e.r.-beoordelingsplicht

In lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer de activiteiten onder de in kolom 2 van de lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Als gevolg van de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. op 21 april 2017 (in werking getreden op 7 juli 2017) geldt de verplichting om een aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag, waarin informatie wordt gegeven over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Het bevoegd gezag moet op grond van deze aanmeldnotitie vervolgens beoordelen of voor de activiteit een m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Dit wordt gemotiveerd in de overwegingen van het bestemmingsplan.

Het plan maakt een functiewijziging van bestaand bebouwd gebied mogelijk. In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen.

In dit bestemmingsplan gaat het om de realisatie van één woning in bestaande bebouwing. Deze functiewijziging is zo kleinschalig van omvang en de aard van de betrokken omgeving is zodanig dat het planvoornemen geen significante milieueffecten op de omgeving heeft. Daarmee wordt de wijziging niet gekwalificeerd als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r., zodat er geen aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft te worden ingediend.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het primaire doel van onderhavig bestemmingsplan is het de bestemming op het perceel J.Oldenburgerstraat E99 te Nieuwe Pekela in de gemeente Pekela te wijzigen van 'Agrarisch' naar een woonbesteming.

5.2 Opzet

Bij de opzet van de regels is aangesloten op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

5.3 Plansystematiek

In het bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Woongebied' en 'Tuin' opgenomen.

De bestemming 'Woongebied' maakt onderscheid tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. De hoofdgebouwen moeten worden geplaatst in het in de verbeelding aangegeven bouwvlak en de bijbehorende bouwwerken in het bouwvlak en/of op het achtererf.

Om enerzijds een aanvaardbaar woonklimaat te waarborgen en anderzijds te voorkómen dat het bedrijf op het naastgelegen perceel in de bedrijfsvoering wordt belemmerd is een aanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen op het meest oostelijk gelegen deel van het hoofdgebouw. Dit deel van de woning mag niet worden gebruikt als geluidsgevoelige ruimte. Hieronder moet worden verstaan een slaap-, woon-, of eetkamer of een keuken van ten minste 11 m2.

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' moeten de gevels en de kap van het hoofdgebouw als dove of blinde gevel c.q. kap worden uitgevoerd. In de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De gronden en/of opstallen mogen niet voor wonen worden gebruikt indien de gevel en de kap ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' niet zijn uitgevoerd en in stand worden gehouden als dove gevel c.q.kap.

Onder wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mede begrepen. Dit zijn beroepen die door de bewoner van een woning worden uitgeoefend, de woning moet wel in overwegende mate haar woonfunctie behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Eventueel kan met een omgevingsvergunning meer ruimte worden gegeven voor bedrijvigheid bij de woning. Voor het aan huis verbonden bedrijf mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning worden gebruikt tot ten hoogste 50 m² .

Om te voorkomen dat er naast en achter de woning omgevingsvergunningvrije bouwwerken worden gebouwd en gebruikt voor geluidgevoelige ruimten is de bestemming 'Tuin' opgenomen. In de bouwregels en de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de gronden niet aangemerkt worden als erf, zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Hiermee is uitgesloten dat er omgevingsvergunningvrije bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd ten behoeve van de woning die vervolgens gebruikt (kunnen) worden als geluidsgevoelige ruimte.

Toelichting:

In principe kunnen vergunningvrije mogelijkheden niet worden beperkt in het achtererfgebied. In geval van locatie-specifiieke omstandigheden en als dit strekt tot een goede ruimtelijke ordening is het echter wel mogelijk om een planregeling op te nemen waarin het vergunningvrij bouwen wordt uitgesloten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571. Hieruit volgt dat een planregeling waarbij delen van een perceel niet als achtererfgebied worden aangemerkt niet waarborgt dat het oprichten van omgevingsvergunningvrije bebouwing daar is uitgesloten indien niet ook de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik als hoofdgebouw wordt verboden. De Afdeling komt hiermee terug van haar oordeel in onder meer haar uitspraken van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1408, en van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:45.

Het bestemmen van een deel van de gronden op het woonperceel als 'Tuin' volgt daarmee uit de tussenuitspraak van de ABRvS van 3 juli 2024 (ECLI:NL:VS:2024:2710, 202202126/1/R3).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De omwonenden zullen als gevolg van het saneren van de agrarische bestemming een 'lichtere' woonbestemming terug krijgen. De kans op planschade als gevolg van milieuhinder lijkt vooralsnog klein.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zoals beschreven in paragraaf 1.1, is voor dit plan in eerste instantie een wijzigingsplan opgesteld. Het leek mogelijk om de wijziging te realiseren binnen de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'De Linten' is opgenomen. Het wijzigingsplan heeft als ontwerp ter inzage gelegen.

Op het ontwerp wijzigingsplan is één zienswijze ingediend. Naar aanleiding van deze zienswijze heeft de gemeente geconcludeerd dat de woonbestemming niet via de wijzigingsbevoegdheid kan worden gerealiseerd en is dit bestemmingsplan opgesteld. Ook is naar aanleiding van deze zienswijze een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van dinsdag 20 juli tot en met dinsdag 31 augustus 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. Verder hebben de provincie Groningen en de Veiligheidsregio Groningen op het plan gereageerd. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen die als Bijlage 4 bij de toelichting is opgenomen.

Het vastgestelde bestemmingsplan is bekendgemaakt door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het bestemmingsplan treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.