direct naar inhoud van Artikel 4 Gemengd - 1
Plan: Spoorzone - Middengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201014-C003

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, voorzover het betreft bestaande woningen;
  • b. dienstverlenende voorzieningen;
  • c. maatschappelijke voorzieningen;
  • d. kantoren;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens voor bestaande detailhandel;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens voor bestaande horeca, met uitzondering van discotheken, gokhallen, nachtclubs en seksinrichtingen;
  • g. aan huis verbonden beroepen;
  • h. tuinen en erven;
  • i. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen, waaronder speelvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen
  • a. het bebouwingspercentage van hoofdgebouwen bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op percelen met alleen een woonfunctie mag ten hoogste 50% bedragen, met uitzondering van bouwpercelen met alleen een woonfunctie met een oppervlakte kleiner dan 250 m2, waarvoor het bebouwingspercentage ten hoogste 60% per bouwperceel mag bedragen;
  • b. het bebouwingspercentage van hoofdgebouwen bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op percelen met een andere functies dan alleen een woonfunctie mag ten hoogste 80% bedragen;
  • c. de bestaande vloeroppervlakte van detailhandel mag met maximaal 25% worden uitgebreid of in ieder geval met 40 m2 brutovloeroppervlakte, met inachtneming van het gestelde in sub b;
  • d. de bestaande vloeroppervlakte van horeca mag met maximaal 25% worden uitgebreid, met inachtneming van het gestelde in sub b;
  • e. nieuwe hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd voor dienstverlenende voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen en kantoren;
  • f. het oprichten van nieuwe hoofdgebouwen is niet toegestaan voor de functies wonen, detailhandel, horeca en bedrijven, met uitzondering van herbouw ter plaatse van deze bestaande functies;
  • g. bestaande situaties die afwijken van bovenstaande bouwregels mogen bij herbouw worden gehandhaafd.
4.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg mag niet minder dan 3 m en niet meer dan 7 m bedragen, met dien verstande dat de afstand van de voorgevel van een bedrijfsgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg niet minder dan 10 m mag bedragen;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder dan 3 m en voor een halfvrijstaand hoofdgebouw, een geschakeld hoofdgebouw en de eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen, aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen;
  • c. de breedte van een vrijstaand hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • d. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen, met dien verstande dat de horizontale diepte van halfvrijstaande, geschakelde en aaneengebouwde hoofdgebouwen niet meer dan 12 m mag bedragen;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw, mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 11 m bedragen;
  • g. vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 gradenlijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
  • h. bestaande situaties die afwijken van bovenstaande bouwregels voor hoofdgebouwen mogen bij herbouw worden gehandhaafd.
4.2.3 Bijgebouwen, niet voor woningen zijnde
  • a. een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van een bijgebouw dient ten minste 2 m achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw te worden geplaatst. Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw. Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan;
  • c. voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m bedraagt;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van tegen het hoofdgebouw aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag ten hoogste 500 m² bedragen;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag ten hoogste 3,2 m en de bouwhoogte ten hoogste 6,5 m bedragen;
  • f. de bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte van 6,5 m , ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van maximaal 3,2 m is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens; en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,5 m bedraagt.
    • 3. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van maximaal 3,2 m is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelsgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,5 m bedraagt;
    • 4. overschrijding van de (denkbeeldige) 45 gradenlijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis;
    • 5. in het geval dat een hoofdgebouw een van het bepaalde in 4.2.2 onder g afwijkende dakhelling heeft, mogen nieuwe bijgebouwen en nieuwe uitbreidingen op dezelfde manier worden afgedekt als het hoofdgebouw.
4.2.4 Bijgebouwen bij woningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:

  • a. een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van een bijgebouw dient ten minste 2 m achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst. Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw. Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan;
  • c. voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m bedraagt;
  • d. bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen één zijgevel een bijgebouw worden gebouwd;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en/of tegen de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag per bouwperceel, onder voorwaarde dat het maximale bebouwingspercentage niet wordt overschreden, ten hoogste bedragen:
    • 1. 50 m2 voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m2 ;
    • 2. 80 m2 voor bouwpercelen groter dan 250 m2 en kleiner of gelijk aan 500 m2 ;
    • 3. 110 m2 voor bouwpercelen groter dan 500 m2 en kleiner of gelijk aan 1000 m2.
  • f. de horizontale diepte van een hoofdgebouw met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw, mag niet meer dan 15 m bedragen, met dien verstande dat deze diepte bij een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 18 m mag bedragen;
  • g. de goothoogte van bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag ten hoogste 3,2 m en de bouwhoogte ten hoogste 6,5 m bedragen. Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte ten hoogste 4,5 m bedragen;
  • h. de bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte van 6,5 m, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van maximaal 3,2 m is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens; en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,5 m bedraagt.
    • 3. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van maximaal 3,2 m is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelsgrens; en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,5 m bedraagt.
    • 4. overschrijding van de (denkbeeldige) 45 gradenlijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis;
    • 5. in het geval dat een hoofdgebouw een van het bepaalde in 4.2.2 onder g afwijkende dakhelling heeft, mogen nieuwe bijgebouwen en nieuwe uitbreidingen op dezelfde manier worden afgedekt als het hoofdgebouw.
4.2.5 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofd- en bijgebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen;
  • b. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 6 m gemeten vanaf peil.
4.2.6 Nutsvoorzieningen
  • a. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 40 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,2 m bedragen.
4.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw ten hoogste 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouw van zwembaden is toegestaan.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing ter waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid bij incidenten.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. bij woningen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
    • 1. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
    • 2. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;
    • 3. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
    • 4. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
    • 5. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
  • c. van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, mag de oppervlakte van dierenverblijven of hobbykassen niet meer bedragen dan 30 m2 ;
  • d. tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw als afhankelijke woonruimte.