direct naar inhoud van Artikel 6 Gemengd
Plan: Kom Vlierden, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201010-C001

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd:

  • a. wonen, in bestaande woningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' in combinatie met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden': nieuwe woningen tot een maximum als aangeduid, met inachtname van het bepaalde in artikel 15.4;
  • c. aan-huis-verbonden beroepen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': een bestaand bedrijf;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening'; dienstverlening;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'garage': een garagebedrijf;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': een horecavestiging, met uitzondering van discotheken, gokhallen, nachtclubs en seksinrichtingen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg'; een vulpunt voor lpg;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. wegen en paden;
  • l. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

6.2.1 Algemeen
  • a. Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer dan 75% bedragen.
  • b. Bestaande legale situaties die afwijken van onderstaande bouwregels mogen bij herbouw worden gehandhaafd.
6.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. Het oprichten van nieuwe bedrijfsgebouwen is niet toegestaan,
  • b. Het oprichten van nieuwe hoofdgebouwen voor wonen (nieuwe woningen) is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden', en indien wordt voldaan aan de navolgende regels.
  • c. Herbouw van hoofdgebouwen is toegestaan indien dit gebeurt ter plekke van de bestaande hoofdgebouwen of indien voldaan wordt aan de navolgende regels.
  • d. De afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelgrens langs de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 meter en niet meer dan 7 meter .
  • e. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter.
  • f. De breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 5 meter.
  • g. De goothoogte van een hoofdgebouw, niet zijnde een bedrijfsgebouw, mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • h. De bouwhoogte van een hoofdgebouw, niet zijnde een bedrijfsgebouw, mag niet meer bedragen dan 11 meter.
  • i. De goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 4,50 meter.
  • j. De bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 7,5 meter.
  • k. Vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
6.2.3 Bijgebouwen bij hoofdgebouwen, niet woningen zijnde
  • a. Een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd.
  • b. De voorgevel van een bijgebouw mag niet minder dan 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst.
    Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw.
    Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan.
  • c. Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1 meter.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte van tegen het hoofdgebouw aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen met uitzondering van bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag niet meer bedragen dan 500 m².
  • e. De goothoogte van bijgebouwen mag, met uitzondering van bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, niet meer bedragen dan 3,20 meter en de nokhoogte niet meer dan 6,50 meter.
  • f. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de daaruit voortvloeiende maximale nokhoogte van 6,50 meter, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken mag een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 6,50 meter;
    • 4. overschrijding van de (denkbeeldige) 45 graden lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
6.2.4 Bijgebouwen bij woningen
  • a. Een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd.
  • b. De voorgevel van een bijgebouw mag niet minder dan 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst. Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw.
    Een en ander geldt niet voor bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan.
  • c. Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedraagt.
  • d. Bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen één zijgevel een bijgebouw worden gebouwd.
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en/of tegen de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag per bouwperceel, onder voorwaarde dat het maximale bebouwingspercentage niet wordt overschreden, niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m²;
    • 2. 80 m² voor bouwpercelen groter dan 250 m² en kleiner of gelijk aan 500 m²;
    • 3. 110 m² voor bouwpercelen groter dan 500 m² en kleiner of gelijk aan 1000 m²;
    • 4. 150 m² voor bouwpercelen groter dan 1000 m²;
  • f. De horizontale diepte van een hoofdgebouw met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw op percelen met alleen een woonfunctie, mag niet meer dan 15 meter bedragen, met dien verstande dat deze diepte bij een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 18 meter mag bedragen.
  • g. De goothoogte van bijgebouwen mag, (met uitzondering van bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan), niet meer dan 3,20 meter en de nokhoogte niet meer dan 6,50 meter bedragen. Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte niet meer dan 4,50 meter bedragen.
  • h. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de daaruit voortvloeiende maximale nokhoogte van 6,50 meter, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelgrens, en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 6,50 meter;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;
    • 4. overschrijding van de (denkbeeldige) 45 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
6.2.5 Gebouwen voor openbare nuts- en verkeersvoorzieningen
  • a. De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m².
  • b. De (nok)hoogte mag niet meer bedragen dan 3,20 meter.
6.2.6 Ondergronds bouwen
  • a. Ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofd- en bijgebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
6.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer dan 1 meter mag bedragen.
  • b. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
  • d. De bouw van een zwembad is toegestaan.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 6.2.2 onder d. met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een perceelgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad.
  • b. het bepaalde in 6.2.2 onder k. met betrekking tot de minimale en maximale dakhelling, mits:
    • 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
    • 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. het bepaalde in 6.2.3 onder b. en 6.2.4 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
    • 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
    • 3. de nokhoogte niet meer bedraagt dan 6,50 meter;
    • 4. de breedte niet meer bedraagt dan 4 meter;
    • 5. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  • d. het bepaalde in 6.2.4 onder b. voor het bouwen van carports mits:
    • 1. de denkbeeldige lijn door de voorgevel niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
    • 2. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  • e. van het bepaalde in 6.2.4 onder c. voor een afstand tot niet meer dan 2 meter, mits:
    • 1. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  • f. het bepaalde in 6.2.4 onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 2 meter bedraagt.
  • g. het bepaalde in 6.2.7 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op hoeksituaties van wegen tot niet meer dan 2 meter, mits:
    • 1. gelegen naast het hoofdgebouw, op niet minder dan 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, en mits:
    • 2. dit met het oog op geluidsoverlast is gewenst en de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Beroep aan huis

Bij woningen zijn aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep;
  • d. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • e. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
6.4.2 Functieverandering

De mogelijkheden van functieverandering zijn in onderstaand schema weergegeven.

  nieuwe functie  
bestaande functie   (w)*   (b) **   (dv)   (h)  
wonen (w)   -   o   o   nt  
bedrijf (b)***   o   o   t   nt  
dienstverlening (dv)***   o   o   -   nt  
horeca (h)***   o   o   t   -  

t = rechtstreeks toegestaan o = omgevingsvergunning nt = niet toegestaan

* Functieverandering in maximaal één woning.

** In geval van bedrijfswisseling is uitsluitend vestiging van een bedrijf in milieucategorie 1 of 2, zoals opgenomen in de tot deze regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten, toegestaan.

*** Aanduiding op plankaart / verbeelding.

6.4.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het uitoefenen van enige vorm van bedrijf, met uitzondering van de in 6.1 toegelaten bedrijven;
  • c. het gebruik van meer dan 30 m² van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen voor dierenverblijven of hobbykassen.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Beroep aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4.1onder b. tot niet meer dan 75 m2, mits de omvang van de activiteit niet meer gaat bedragen dan 50% van het bebouwd oppervlak van het bouwperceel.

6.5.2 Functieverandering

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1ten behoeve van een in het schema in 6.4.2 met 'o' (= omgevingsvergunning) aangeduide functieverandering, mits:

  • a. hierdoor geen negatieve gevolgen voor de distributieplanologische structuur ontstaan;
  • b. er geen onevenredige hinder naar de omgeving ontstaat;
  • c. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten veroorzaakt die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
  • d. in geval van een functieverandering naar wonen het maximaal één woning betreft.
6.5.3 Bedrijf aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4.3onder a. voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m²;
  • c. het bedrijf valt onder categorie 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten of het bedrijf dat daarin niet voorkomt maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een categorie 1- of 2-bedrijf;
  • d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
  • e. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • f. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.