direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf
Plan: Kom Vlierden, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201010-C001

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': de uitoefening van een opslagbedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'tuinbouw': de uitoefening van een tuinbouwloonbedrijf;
  • c. een bedrijfswoning, voor zover het betreft een bestaande bedrijfswoning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden': archeologisch onderzoeksgebied;
  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

4.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 60%.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. De afstand van bedrijfsgebouwen tot het hart van de openbare weg mag niet minder bedragen dan 20 meter.
  • b. De afstand van bedrijfsgebouwen tot overige perceelgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 meter.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,50 meter.
  • e. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45 graden.
  • f. Bestaande situaties die afwijken van bovenstaande bouwregels mogen bij herbouw worden gehandhaafd.
4.2.3 Bedrijfswoning
  • a. Er is één bedrijfswoning toegestaan voor zover het betreft een bestaande bedrijfswoning.
  • b. Herbouw van de bedrijfswoning is toegestaan indien dit gebeurt ter plekke van de bestaande bedrijfswoning of indien voldaan wordt aan de navolgende regels.
  • c. De afstand van de voorgevel van de bedrijfswoning tot een perceelgrens langs de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 meter en niet meer dan 7 meter.
  • d. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag voor de bedrijfswoning aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter.
  • e. De breedte van de bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 7 meter.
  • f. De horizontale diepte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 15 meter.
  • g. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • h. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 11 meter.
  • i. Vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
  • j. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³.
  • k. Bestaande situaties, die afwijken van bovenstaande bouwregels mogen bij herbouw worden gehandhaafd.
4.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
  • a. Een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd.
  • b. De voorgevel van een bijgebouw mag niet minder dan 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst.
  • c. Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw. Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan.
  • d. Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedraagt.
  • e. Bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen één zijgevel een bijgebouw worden gebouwd.
  • f. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en/of tegen de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag per bouwperceel, onder voorwaarde dat het maximale bebouwingspercentage niet wordt overschreden, niet meer dan 100 m² bedragen.
  • g. De horizontale diepte van een bedrijfswoning met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw, mag niet meer dan 18 meter bedragen. Bestaande situaties die hiervan afwijken, mogen bij herbouw worden gehandhaafd.
  • h. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3,20 meter en de nokhoogte niet meer dan 6,50 meter bedragen. Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte niet meer dan 4,50 meter bedragen.
  • i. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of een kap met een dakhelling van niet meer dan 45 graden.
4.2.5 Ondergronds bouwen
  • a. Ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bijgebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer dan 1 meter mag bedragen.
  • b. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter,
  • c. De bouw van een zwembad is toegestaan.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het uitoefenen van enige vorm van bedrijf, met uitzondering van de in 4.1 toegelaten bedrijven.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld.
4.4.2 Uitzonderingen

De in artikel 4.4.1 vervatte omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden van de gronden.
  • b. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de aanduiding 'archeologische waarden' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.