direct naar inhoud van Artikel 10 Wonen - Buitenlint
Plan: Kom Vlierden, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201010-C001

Artikel 10 Wonen - Buitenlint

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Buitenlint' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in bestaande woningen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden': archeologisch onderzoeksgebied;
  • d. erven en tuinen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. wegen, paden en parkeren;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

10.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage mag niet meer dan 50% bedragen, met uitzondering van bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m², waarvan het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 60%.

10.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. Het oprichten van nieuwe hoofdgebouwen voor wonen (woningen) is niet toegestaan, met uitzondering van herbouw ter plaatse.
  • b. Herbouw van woningen is toegestaan indien dit gebeurt ter plekke van de bestaande woningen of indien voldaan wordt aan de navolgende regels.
  • c. De afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelgrens langs de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 meter en niet meer dan 7 meter.
  • d. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter, en voor een halfvrijstaand hoofdgebouw, een geschakeld hoofdgebouw en de eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen, aan één zijde niet minder bedragen dan 2 meter.
  • e. De breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de breedte van een vrijstaand hoofdgebouw niet minder mag bedragen dan 7 meter.
  • f. De horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 meter, met dien verstande dat de horizontale diepte van een vrijstaand hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 15 meter.
  • g. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • h. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 meter.
  • i. Vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
  • j. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m³.
  • k. Bestaande situaties die afwijken van bovenstaande bouwregels voor hoofdgebouwen mogen bij herbouw worden gehandhaafd.
10.2.3 Bijgebouwen
  • a. Een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd.
  • b. De voorgevel van een bijgebouw mag niet minder dan 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst.
    Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw.
    Een en ander geldt niet voor bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan.
  • c. Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1 meter.
  • d. Bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen één zijgevel een bijgebouw worden gebouwd.
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en/of tegen de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag per bouwperceel, onder voorwaarde dat het maximale bebouwingspercentage niet wordt overschreden, niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m²;
    • 2. 80 m² voor bouwpercelen groter dan 250 m² en kleiner of gelijk aan 500 m²;
    • 3. 110 m² voor bouwpercelen groter dan 500 m² en kleiner of gelijk aan 1000 m²;
    • 4. 150 m² voor bouwpercelen groter dan 1000 m²;
  • f. De horizontale diepte van een hoofdgebouw met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan 15 meter, met dien verstande dat deze diepte bij een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 18 meter mag bedragen.
  • g. De goothoogte van bijgebouwen mag, (met uitzondering van bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan), niet meer dan 3,20 meter en de nokhoogte niet meer dan 6,50 meter bedragen.
    Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte niet meer dan 4,50 meter bedragen.
  • h. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de daaruit voortvloeiende maximale nokhoogte van 6,50 meter, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelgrens, en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;
    • 4. overschrijding van de (denkbeeldige) 45 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
10.2.4 Ondergronds bouwen
  • a. Ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofd- en bijgebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen;
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
10.2.5 Gebouwen voor openbare nuts- en verkeersvoorzieningen
  • a. De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m².
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,20 meter.
10.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
  • d. De bouw van een zwembad is toegestaan.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 10.2.2 onder a. ten aanzien van het aantal te bouwen woningen uitsluitend in geval van sanering van bedrijfsgebouwen bij een voormalige boerderij, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. het hoofdgebouw mag worden gesplitst in maximaal twee woningen;
    • 2. het aantal woningen mag met één toenemen zonder splitsing van het hoofdgebouw, mits het een Ruimte voor Ruimte- of BiO-woning betreft;
    • 3. de oppervlakte van de bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan het bepaalde in 10.2.3 onder e. Ingeval de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen meer bedraagt dan de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen in 10.2.3 onder e. dient het nog resterende meerdere deel van de oppervlakte aan bijgebouwen te worden afgebroken;
    • 4. bij nieuwbouw van een woning en/of bijgebouwen dient ook te worden voldaan aan de overige regels van dit artikel.
  • b. het bepaalde in 10.2.2 onder d. met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een perceelgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad.
  • c. het bepaalde in 10.2.2 onder j. met betrekking tot de minimale en maximale dakhelling, mits:
    • 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
    • 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • d. het bepaalde in 10.2.3 onder b. voor het bouwen van carports mits:
    • 1. de denkbeeldige lijn door de voorgevel niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
    • 2. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  • e. het bepaalde in 10.2.3 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
    • 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
    • 3. de nokhoogte niet meer bedraagt dan 6,50 meter;
    • 4. de breedte niet meer bedraagt dan 4 meter;
    • 5. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  • f. het bepaalde in 10.2.3 onder c. voor een afstand tot niet meer dan 2 meter, mits:
    • 1. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  • g. het bepaalde in 10.2.3 onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 2 meter bedraagt.
  • h. van het bepaalde in 10.2.6 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op hoeksituaties van wegen tot niet meer dan 2 meter, mits:
    • 1. gelegen naast het hoofdgebouw, op niet minder dan 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, en mits:
    • 2. dit met het oog op geluidsoverlast is gewenst en de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Beroep aan huis

Bij woningen zijn aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep;
  • d. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • e. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
10.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 Beroep aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.4.1onder b. tot niet meer dan 75 m², mits de omvang van de activiteit niet meer gaat bedragen dan 50% van het bebouwd oppervlak van het bouwperceel.

10.5.2 Bedrijf aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.4.2onder a. voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m²;
  • c. het bedrijf valt onder categorie 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten of een bedrijf dat daarin niet voorkomt, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een milieucategorie 1- of 2-bedrijf;
  • d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
  • e. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • f. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
10.6.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld.
10.6.2 Uitzonderingen

Het in 10.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.6.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.6.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden van de gronden;
  • b. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.6.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de aanduiding 'archeologische waarden' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.