Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan
1.2 Ligging plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
HOOFDSTUK 2 Gebiedsvisie
2.1 De wijk Heuvel: cultuurhistorisch van belang
2.2 Noodzaak stedelijke vernieuwing Heuvelkwartier
2.3 Stedelijke vernieuwing omgeving Hudsonstraat
2.4 Voorgenomen ontwikkeling plangebied
HOOFDSTUK 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal beleid
3.4 Regionaal beleid
3.5 Gemeentelijk beleid
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Vormvrije m.e.r.
4.3 Verkeer en parkeren
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Bodem en grondwaterkwaliteit
4.6 Ecologie
4.7 Water
4.8 Bedrijven en milieuhinder
4.9 Geluid
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Kabels en leidingen
4.12 Externe veiligheid
4.13 Duurzaamheid
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen
5.3 Voorliggend bestemmingsplan
HOOFDSTUK 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Grondexploitatie en kostenverhaal
6.3 Financiële haalbaarheid
HOOFDSTUK 7 Communicatie
7.1 Inleiding
7.2 Participatie
7.3 Procedure
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan
Tussen de Rijpstraat, Amundsenweg en Oranjeboomstraat in de wijk Heuvel stonden tot voor kort 322 woningen. De ontwerper van dit gebied, en ook andere gebieden binnen de wijk, was ingenieur Peutz. Peutz had een duidelijke sociale en maatschappelijke opvatting die hij verwerkte in zijn stedenbouwkundige en architectonische plannen. Hij ging uit van een open, stedelijke maatschappij waar individuen neutraal naast elkaar stonden, in een al even neutraal stedelijk veld. De mens woont in eerste instantie in de stad en pas daarna in de straat. De ruimtelijke verschijningsvorm die deze ideologie verbeeldde zijn:
-
collectief wonen in een woongebouw. Woningen met een portiekontsluiting die iets boven het maaiveld 'zweven' (de bewoner stapt vanuit zijn woning niet direct op de straat);
-
hoge rijzige bebouwing van 3 bouwlagen die juist een stedelijke sfeer creëren (in plaats van een dorpse setting zoals Granpré Molière voorstelt in zijn deel van de wijk Heuvel);
-
collectieve tuinen achter de bebouwing zonder directe relatie met de straat;
-
noord-zuid gerichte bebouwing zodat woningen een gelijkwaardige bezonning hebben. Hierdoor zijn er dus geen goede of slecht georiënteerde woningen en daarmee een gelijkwaardigheid van de bewoners.
Delen van deze de sociale en maatschappelijke ideologie uit de jaren 50 van de vorige eeuw zijn niet meer van toepassing op de huidige maatschappij en woningbouw. De woningen van destijds waren erg klein, boden niet meer voldoende woongerief en waren door de slechte isolatie energieverslindend. Tevens passen collectieve tuinen en portiekopgangen ook niet meer in de huidige woonbehoefte. De woningen waren daarnaast ook in een zeer slechte staat. De kosten voor renovatie stonden in een slechte verhouding tot de uiteindelijk op te leveren woning en woonkwaliteit. Sloop van de woningen in het plangebied was vanuit diverse oogpunten daarom onvermijdelijk en heeft ook inmiddels deels plaatsgevonden.
Op locatie is een herontwikkeling voorzien naar een woongebied met 270 woningen. Deze ontwikkeling maakt deel uit van een grote stedelijke vernieuwingsopgave van de wijk die omstreeks 2000 is begonnen. Binnen deze opgave zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden. Het deelgebied F1, zoals aangeduid in figuur 1.1., is nog niet tot ontwikkeling gekomen. Dit bestemmingsplan betreft dit deelgebied.
Figuur 1.1. Deelgebieden stedelijke vernieuwingsopgave Heuvel (bron: Ontwikkelingsvisie Heuvel 2001-2015)
Uit cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat het originele stedenbouwkundige plan en daarbij behorende architectuur als waardevol moeten worden aangemerkt. Niet alle facetten van de oorspronkelijke ideologie van Peutz zijn echter nog bruikbaar in de huidige tijd. Vooral een aantal ruimtelijke en morfologische facetten die refereren aan deze ideologie worden in het toekomstige plan behouden en zijn gebruikt als ontwerpprincipes. Het Voorlopig Ontwerp Stedenbouwkundig Plan uit 2011 (VOSP) en het beeldkwaliteitsplan Heuvel zat onder andere voor dit gebied is opgesteld, respecteren daarom de oorspronkelijke cultuurhistorische waarden. Inmiddels is het VOSP uitgewerkt in een Definitief Ontwerp Stedenbouwkundig Plan (DOSP) met bijbehorende inrichting van de openbare ruimte.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Heuvel'. De gemeente Breda heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch voor de voorgenomen herontwikkeling. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging plangebied
De wijk Heuvel ligt in het zuidwesten van de Breda, in de zogenaamde 'schil' rondom het oude centrum. De wijk ligt ingeklemd tussen de door Breda geannexeerde oude dorpskern Princenhage en het groene beekdal met het Amphiaziekenhuis en het Burgemeester van Sonsbeeckpark. Deelgebied F1 ligt ten oosten van het Dr. Struyckenplein. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2. Ligging plangebied in rood (bron: ArcGIS - Luchtfoto 2018)
1.3 Geldend bestemmingsplan
De bestemming van de gronden van deelgebied F1 is planologisch-juridisch geregeld in het bestemmingsplan 'Heuvel' (vastgesteld 18 december 2008 en onherroepelijk sinds 11 juni 2009). De gronden zijn daarin bestemd voor 'Woondoeleinden' (W), 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden' (Vv), 'Groenvoorzieningen' (G), 'Nutsdoeleinden' (ND) en 'Maatschappelijke doeleinden' (M).
Figuur 1.3. Fragment plankaart van het geldend bestemmingsplan met plangebied in rood 'Heuvel' (2008)
Binnen de voor 'Woondoeleinden' bestemde gronden zijn de aanduidingen 'bouwvlak' (dikke zwarte lijnen) en 'woongebouw' (wg) opgenomen waarmee is geregeld dat woongebouwen alleen daar zijn toegestaan. Onder een woongebouw wordt een gebouw verstaan, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Ter plaatse van de aanduiding ' woongebouw' mogen de bouwvlakken volledig worden bebouwd en zijn de maximaal toelaatbare bouwhoogten gelijk aan de bestaande hoogtematen van de woongebouwen. De maximale bouwdiepte op de begane grond voor woongebouwen bedraagt 12 meter. Voor de verdiepingen is de bouwdiepte van de oorspronkelijke bouwblokken het uitgangspunt, zijnde circa 6,5 meter.
Binnen de voor 'Maatschappelijke doeleinden' bestemde gronden is tevens de aanduiding 'bouwvlak' opgenomen. Een gebouw ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen met aan de bestemming ondergeschikte detailhandel en horeca mag binnen dit bouwvlak worden gebouwd. De bouwhoogte is maximaal 10 meter.
De beoogde herontwikkeling past niet binnen de uitgangspunten van het bestemmingsplan:
-
Er worden woningen opgericht buiten de bestemming 'Woondoeleinden';
-
De toekomstige woningen passen niet geheel in de bouwvlakken die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd;
-
De bouwstroken zullen worden onderbroken waardoor er in oost-west richting, tussen de nieuwe bouwblokken, ruimte is voor de aanleg van parkeerplaatsen;
-
De maatvoering van de woningen voldoet niet aan de bouwregels.
De in lid 18.4. opgenomen algemene vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 15 Wro (voor geringe afwijkingen) biedt geen mogelijkheid om het bouwplan te realiseren. Daarvoor zijn de afwijkingen te groot. Bovendien wordt de reikwijdte van deze vrijstelling overschreden. Er is namelijk ook sprake van de overschrijding van een bestemmingsgrens en dat is op grond van jurisprudentie niet toegestaan.
1.4 Leeswijzer
De voorliggende bestemmingsplantoelichting is als volgt opgebouwd.
HOOFDSTUK 2 Gebiedsvisie
2.1 De wijk Heuvel: cultuurhistorisch van belang
2.1.1 Inleiding
Leenders (2006) heeft voor de gehele gemeente Breda het cultuurhistorisch landschap geïnventariseerd. Het grootste gedeelte van het plangebied ligt op de hoge dekzandrug van de Heuvel. Het oostelijk gedeelte ligt echter op de lage dekzandrug van de Heuvel daar het zich in de overgangszone richting het dal van de Mark bevindt. Onder andere ter hoogte van het plangebied lagen in de middeleeuwen de gesloten akkercomplexen van de Heuvel. Het oostelijk deelgebied wordt begrensd door de Oranjeboomstraat. Dit was een verbindingsweg met de Heerbaan naar Antwerpen.
Figuur 2.1 Fragment cultuurhistorische inventarisatiekaart fysisch landschap (bron: gemeente Breda)
De wijk Heuvel dateert, op enige ondergeschikte onderdelen na, uit de tijd van juist na de Tweede Wereldoorlog. Het gemeentebestuur van Breda had een hoge ambitie voor Heuvel. De wijk is ontworpen vanuit een maatschappijvisie. Conform de heersende tijdsgeest moest wonen na de Tweede Wereldoorlog een bijdrage leveren aan de herontwikkeling van de maatschappij. De maakbaarheid van de samenleving moest in Heuvel gestalte krijgen door het inschakelen van befaamde stedenbouwkundigen en gerenommeerde architecten.
In 1947 worden plannen ontwikkeld voor respectievelijk het zuidwestelijke en het noordoostelijke deel van Heuvel. De heldere stedenbouwkundige verschillen tussen deze twee delen vinden hun oorsprong in de opvattingen die beide ontwerpers hadden ten aanzien van de maatschappij. Architect-stedenbouwkundige ir. M.J. Granpré Molière (voor het zuidwestelijk plandeel) ging uit van een traditioneel en hiërarchisch opgebouwde maatschappij, waar de wijkgedachte (iedere mens moet alle levensfases in dezelfde wijk kunnen doorlopen en daarbij deelnemen aan het gemeenschapsleven) centraal staat. Ir. F. Peutz daarentegen ging veel meer uit van een open, stedelijke maatschappij waar individuen neutraal naast elkaar stonden.
Het vakblad Bouw uit 1950 typeerde in een artikel over De Heuvel het verschil als volgt: “bij Peutz geen intimiteit in de straten; de mens woont hier allereerst in de stad, dan pas in de straat. Niet het erf doch de lichtinval is maatgevend. Bij Molière intimiteit. Kleine spelingen bij een kleine schaal. Hier woont in de allereerste plaats de mens”.
2.1.2 De ruimtelijke hoofdstructuur
De wijk haakt aan bij op dat moment bestaande routes en structuren. De wijk kent een eigen ruimtelijke structuur. Drager in die opbouw is de Dr. Struyckenstraat. Deze straat voert van oost naar west door de wijk. Hij koppelt daardoor de wijkdelen aaneen. Haaks op deze ruimtelijke structuur staat de groenstructuur.
Er zijn twee pleinen in de wijk: het Dr. Struyckenplein en het Mgr. Nolensplein. Beide vervullen een rol in de stedenbouwkundige opzet van de wijk. Het zijn ook de plaatsen waar de voorzieningen zijn geconcentreerd.
2.1.3 Beschrijving noordoostelijk deel Heuvelkwartier - gedeelte Peutz
Algemeen
Aan weerszijden van de Dr. Struyckenstraat en achter de westelijke bebouwing van de Oranjeboomstraat ligt de woonbuurt, die ontworpen is volgens de stedenbouwkundige opvattingen van Peutz. Deze buurt bestond (verleden tijdsvorm: de woningen in het plangebied zijn namelijk inmiddels gesloopt) uitsluitend uit appartementenblokken van 3 en 4 lagen hoog op een souterrain. Zijn visie was dat het woonblok, in plaats van de eengezinswoning, de kleinste ruimtelijke eenheid vormt.
Alle bebouwing was op functionele grondslag vrijwel nauwkeurig noord-zuid georiënteerd, waardoor de woningen vanuit het oosten en het westen bezonning hadden. Om het exact te stellen: de gebouwen stonden 12 graden uit de noord-zuid as, zodat oost- en westgevel evenveel zonlicht ontvingen. De blokken stonden ten opzicht van elkaar in een strakke ordening. De afstanden tussen de voorgevels waren gelijk aan de afstanden tussen de achtergevels. Dit was een logisch gevolg van de wens tot een gelijkwaardige bezonning.
Door de opzet van de woonblokken bestond een geleidelijke overgang tussen privé in de woningen, via collectieve trappen en tuinen (later vrijwel geheel geprivatiseerd) naar het openbaar gebied. Het openbare gebied had een hybride opzet met weinig uitgesponnen relaties tussen woningen en woonomgeving. De dwingend toegepaste bebouwingsrichting veroorzaakte twee verschillende openbare ruimten: in noord-zuid-richting straten/pleinen waar de voorgevels op georiënteerd waren en in oost-westrichting straten waar de kopse kanten van de bouwblokken op georiënteerd waren.
Kenmerkend voor de opvattingen van Peutz is ook het ontbreken van een directe relatie tussen de bebouwingsstructuur en de functionele structuur. Daar waar bij Molière de voorzieningen zijn geconcentreerd op het belangrijkste plein, worden de voorzieningen bij Peutz juist verspreid over een aantal plaatsen. De kerk die bij Molière zo dominant aan het plein is gesitueerd, lag bij Peutz aan de rand van zijn plangebied.
Het Dr. Struyckenplein is het centrale punt in de buurt. Het liet bij aanleg beide opvattingen helder zien. Het plein was groot en zonder inrichtingselementen. De begrenzing door gevels ontbrak. De winkels waren ondergebracht in twee ver van elkaar staande blokken. Inmiddels is het Dr. Struyckenplein omgevormd met een zwaarder programma, waardoor er alsnog een concentratie van de voorzieningen heeft plaatsgevonden.
De wijze waarop het stedenbouwkundig patroon zich naar zijn omgeving voegde en daarop aansloot, is opmerkelijk te noemen. Door Peutz is geen poging gedaan om straten of bebouwing te laten aansluiten op de bestaande stedelijke structuur. Vooral bij de Oranjeboomstraat is deze confrontatie als een scherpe breuk duidelijk zichtbaar.
Beschrijving plangebied
Het plangebied is het oostelijk deel van het plan van Peutz en op te delen in het zuidelijk deel en het noordelijk deel. De Amundsenweg en het denkbeeldige verlengde daarvan richting de Rijpstraat vormt de scheiding tussen beide delen.
Noordelijk deel
Het noordelijk deel van het plangebied omvat de gronden voorheen behorend tot de aanwezige school aan de Nansenweg 17 en in eigendom van de gemeente Breda. Ook omvat het een klein deel van het perceel kadastraal bekend als 5168. Dit deel is overgenomen van woningcorporatie Laurentius. Tot slot behoren het blok met woningen aan de Nansenweg 1 t/m 15 ook tot dit deel van het plangebied. Dit deel van het plangebied behoort niet tot het ontwerp van Peutz. Zowel de school als de woningen zijn verouderd en niet meer courant voor gebruik. Om deze reden is gekozen over te gaan tot sloop en herontwikkeling.
Zuidelijk deel
Het omvatte zuidelijk deel omvat de 15 woonblokken van drie lagen met een souterrain en kap. Alle woningen zijn inmiddels gesloopt. De straten waren voorzien van brede plantsoenstroken, de collectieve tuinen waren geprivatiseerd.
Figuur 2.2. Situatie voor de sloop van de woonblokken gezien vanuit het zuidwesten (bron: VOSP, 2011)
2.1.4 Cultuurhistorische waardering van de wijk Heuvel, het Peutzgedeelte en het plangebied in het bijzonder
In opdracht van WonenBreburg is een uitgebreide cultuurhistorische analyse en waardering voor het Uitbreidingsplan Heuvel opgesteld (Cultuurhistorische analyse en waardering van het Heuvelkwartier, Buurten F2 en F1; auteur: dr. Gerrie Andela, december 2012). De wijk Heuvel is van belang vanwege de combinatie van moderne en traditionele stedenbouw en architectuur, de grote samenhang tussen structuren, woonblokken en het groen, alsmede de hoge kwaliteit van architectuur en inrichting openbare ruimte en groen.
Afgelopen decennia is in de wijk Heuvel fors vernieuwd (zie ook paragraaf 2.2). Deze vernieuwing heeft zorgvuldig plaatsgevonden. Belangrijke structuren en ensembles in de wijk zijn nog steeds gaaf. Ondanks de vernieuwing is de wijk aangemerkt als een van de dertig waardevolle gebieden uit de wederopbouwperiode (W30). Voor meer informatie over deze W30-gebieden wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.
Het Peutzgedeelte van de wijk Heuvel is van belang vanwege het collectieve karakter van de wijk, het expliciet stedelijke karakter dat vooral tot uitdrukking komt in het toegepaste bebouwingstype, de lengte en de hoogte van de vrijwel noord-zuid gerichte bouwstroken, de architectuur van de woonblokken, de ruime straatprofielen met plantsoenstroken. Het is tevens van belang vanwege de samenhang van het strokenpatroon met de infrastructuur en de wijze waarop de verschillende buurten zijn verbonden aan Dr. Struyckenplein door infrastructuur en zichtlijnen.
Het plangebied is van belang vanwege de consequente uitvoering van de hierboven beschreven karakteristieken van het Peutzgedeelte.
2.2 Noodzaak stedelijke vernieuwing Heuvelkwartier
Ruimtelijke en sociale veranderingen
Ofschoon het Heuvelkwartier altijd een vaste kern van bewoners kende, heeft de wijk steeds een vlottende bevolking gehad. Telkens als er in de stad een nieuwe wijk gereed kwam met grotere woningen, trokken de gezinnen die meer ruimte zochten weg. Hun vertrek maakte de betrekkelijk goedkope woningen voor nieuwe groepen beschikbaar. De voortdurende wisseling van bewoners, maar ook de vergrijzing van de blijvende bevolking, de verschraling van het winkelbestand, het gebrek aan goede welzijnsvoorzieningen, de achteruitgang van de bouwfysische kwaliteit van de woningen en de openbare ruimte leidden tot verval van de wijk.
De neergang betrof vooral de op sobere wijze gebouwde buurten van Peutz met hun ondanks de toegepaste differentiatie eenzijdige woningbestand. Het functionalisme in het wijkdeel van Peutz met het anonieme ritme zonder vorm van individualiteit sluit minder goed aan bij de huidige behoefte. De kwaliteit van de openbare ruimte is door de inpassing van vele parkeerplaatsen verloren gegaan. In de ruime profielen domineert in plaats van groen de auto nu vaak het beeld. Ook werden de binnentuinen verwaarloosd.
De vlottende bevolking had te maken met het eenzijdige woningbestand dat bestond uit een grote hoeveelheid kleine woningen met weinig diversiteit. Door de grote doorstroming van bewoners is er sprake van geringe sociale cohesie en een eenzijdige bevolkingsopbouw met vooral lagere inkomensgroepen. De achteruitgang van de bouwfysische kwaliteit was zover gevorderd dat niet meer werd voldaan aan een minimum kwaliteitsniveau. De bebouwing was ook energetisch slecht. Al deze problemen hebben elkaar afgelopen decennia versterkt.
Verbetering van de bouwkundige staat en het wooncomfort was mogelijk, maar betekende dat het (functionele) gevelbeeld van Peutz zou worden aangetast. Daarnaast hadden de woningen voor renovatie enkele nadelige eigenschappen die niet of moeilijk waren op te lossen. En met renovatie wordt het eenzijdige woningaanbod niet opgelost.
Nieuwbouw was daarmee de enige optie om de doelstellingen uit het wijkontwikkelingsplan Heuvel te realiseren en de architectuurkenmerken van de woonblokken van Peutz te behouden.
2.3 Stedelijke vernieuwing omgeving Hudsonstraat
2.3.1 Al uitgevoerde stedelijke vernieuwing in het Heuvelkwartier
Om het verval van de wijk te keren, heeft de gemeente Breda al lang geleden gekozen voor stedelijke vernieuwing van het Heuvelkwartier. In 1989 besloot de gemeente tot een ingrijpende omvattende opknapbeurt van de Peutzblokken langs de Maarten de Vriesstraat. Ook werd de openbare ruimte opgeknapt. De maatregelen waren echter onvoldoende voor een integrale verbetering van de buurt. Er kwam een nieuw programma de Ontwikkelingsvisie Heuvel 2001-2015 (2001), die zes aandachtsterreinen omvatte: onderwijs, buurt- en winkelvoorzieningen, buurteconomie, wonen en beheer (zie ook paragraaf 1.1).
Een ander gerealiseerd project in het Peutzdeel is de herontwikkeling van het Dr. Struyckenplein, dat grenst aan het plangebied tot hét centrale plein van Heuvel, met een invloedssfeer die tot buiten Heuvel reikt. Het nieuwe plein kenmerkt zich als een modern, dynamisch, levendig, en intensief gebruikt plein met 3 woongebouwen, waaronder één toren. Op maaiveldniveau zijn ruimtes opgenomen voor commerciële en maatschappelijke functies. Op korte termijn zal stedelijke vernieuwing in de omgeving van de Montessoristraat tevens vorm krijgen. De woningen zijn hier gesloopt en het bestemmingsplan voor deze herontwikkeling is begin 2019 vastgesteld.
2.3.2 Het vervolg: stedelijke vernieuwing omgeving Hudsonstraat
Sloop en nieuwbouw met respect voor stedenbouwkundige en architectonische karakteristieken
De volgende buurt in het Peutzdeel die wordt aangepakt is het deelgebied omgeving Hudsonstraat, gelegen tussen de Rijpstraat, Amundsenweg en Oranjeboomstraat en beter bekend als F1. Voor dit deel van de buurt is gekozen voor algehele sloop en nieuwbouw op basis van de stedenbouwkundige en architectonische karakteristieken. Deze sloop heeft inmiddels plaatsgevonden. Gelet op de hiervoor vermelde cultuurhistorische waardering en de bijzondere stedenbouwkundige en architectonische waarden van de te vervangen en de resterende Peutzdelen en vanwege de betekenis hiervan voor het Heuvelkwartier als geheel geldt voor de herinrichting en nieuwbouw van dit deelgebied als hoofduitgangspunt het behoud van de consequent noord-zuid georiënteerde (semi) open stedenbouw met een stedelijk karakter, waarvan de bebouwing is uitgevoerd in een ingetogen en geraffineerde architectuur. Dit om zowel het eigenzinnige karakter van dit wijkdeel in stand te houden als het contrast met het Granpre- Molière-gedeelte te kunnen blijven ervaren. Dit hoofduitgangspunt geldt voor het zuidelijk deel van het plangebied (zoals genoemd in paragraaf 2.3.1). Voor het noordelijk deel (ten noorden van de Amundsenweg) is gekozen voor een contrast met deze hoofdopzet. Hier wordt in paragraaf 2.4 nader op ingegaan.
Te behouden stedenbouwkundige kwaliteiten
Voor de herontwikkeling van het zuidelijk deel van plangebied (ten zuiden van de Amundsenweg) is het hiervoor vermelde hoofduitgangspunt (Cultuurhistorische analyse en waardering van het Heuvelkwartier, Buurten F2 en F1; auteur: dr. Gerrie Andela, december 2012) vertaald in de volgende te behouden stedenbouwkundige kwaliteiten:
-
behoud van de noord-zuidverkaveling en de daarmee samenhangende oost-west gerichte opzet van het wijkdeel;
-
toepassen van lange, rijzige blokken met een uniforme bouwhoogte van 3 bouwlagen met kap;
-
orthogonale hoofdontsluitingsstructuur;
-
behoud van de ruimtelijke en visuele samenhang met het Dr. Struyckenplein;
-
toepassen van ruime straatprofielen met een veel ruimte voor groeninrichting;
-
behoud van het stedelijke en collectieve karakter;
-
behoud van beeldbepalende bomen;
-
toepassing van collectieve ruimten en privétuinen.
Ten aanzien van de architectuur van de bouwblokken wordt aanbevolen:
-
een ingetogen karakter;
-
een heldere ritmiek van de gevels door duidelijk herkenbare elementen;
-
aan de voorzijde een duidelijke markering van ruimtelijke overgangen van openbaar naar privé;
-
een uniforme afdekking, met een flauwe dakhelling van de bouwblokken om een zachte overgang naar de lucht te bewerkstelligen;
-
het continueren van de lange lijn van de bouwblokken door het achterwege laten van hoekaccenten;
-
behoud van het 'monastieke' karakter van de gevels door een bescheiden kleurstelling in baksteen, een zorgvuldige en terughoudende detaillering en r(a)uw uitgevoerd metselwerk;
-
behoud van rijzigheid van nieuwe bebouwing.
2.4 Voorgenomen ontwikkeling plangebied
Algemeen
Het Voorlopig Ontwerp Stedenbouwkundig plan (VOSP) en het beeldkwaliteitsplan liggen vast. Het VOSP is uitgewerkt in een Definitief Ontwerp Stedenbouwkundig Plan (DOSP) met bijbehorende inrichting van de openbare ruimte. De impressie van het DOSP is weergegeven in figuur 2.3. In totaal zijn maximaal 270 woningen voorzien.
Figuur 2.3 3D impressie voorgenomen herontwikkeling gezien vanuit het zuidoosten (bron: DAT en Karres Brands)
Bebouwing noordelijk deel
Het VOSP gaat voor het noordelijk deel van het plangebied uit van het doorzetten van de structuur van Peutz. Sinds het opstellen van het VOSP zijn echter de gronden behorend bij de Nansenweg 17 tevens aangekoch en onderdeel geworden van het ontwikkelingsgebied.
Voor het noordelijk deel is gekozen voor een afronding van/confrontatie met de noord-zuidverkaveling zoals bedacht door Peutz. Ter plaatse is één oost-west gericht getrapt bouwvolume voorzien bestaande uit 3 of 4 bouwlagen. Slechts ter plaatse van het trappenhuis is een extra opbouw mogelijk voor bijvoorbeeld installaties. De hoogte is passend bij de complexen aan de Dr. Struyckenstraat en de Pastoor Dekkersstraat, gelegen direct ten noordoosten en noordwesten van het plangebied.
In dit appartementengebouw zijn circa 55 huurwoningen voorzien. De woningen op de begane grond hebben een entree op maaiveld. De rest van de woningen zijn bereikbaar via een centrale entree en galerijen. De woningen op de begane grond hebben een entree op maaiveld. De woningen krijgen een eigen buitenruimte in de vorm van een balkon of tuin.
Figuur 2.4 Nieuw appartementengebouw ten opzichte van omliggende complexen (grijs) gezien vanuit het zuiden (bron: DAT)
Bebouwing zuidelijk deel
Voor het zuidelijk deel wordt het noord-zuid gerichte stratenpatroon gehandhaafd. Waar voorheen 15 bouwblokken stonden, komen er in de toekomstige situatie 16, waarvan aan de Rijpstraat een gekoppeld volume. De lange lijnen benadrukken de originele opzet van het historische zoals verwoord in het cultuurhistorisch rapport van Gerrie Andela (Cultuurhistorische analyse en waardering van het Heuvelkwartier, Buurten F2 en F1; auteur: dr. Gerrie Andela, december 2012) én het nieuwe stedenbouwkundige plan. De bouwstroken worden onderbroken op enkele plekken waardoor er meer blokken ontstaan en waardoor er in oost-west richting, tussen de nieuwe bouwblokken, ruimte is voor de aanleg van parkeerplaatsen.
Rijpstraat
Aan de Rijpstraat komt een gekoppeld bouwvolume. Dit volume bestaat uit 4 bouwlagen en een kap en is daarmee hoger dan de overige bouwblokken in het zuidelijk deel van het plangebied. Deze nieuwe massa vormt daarmee een overgang tussen de bouwvolumes aan het Dr. Struyckenplein, de nieuwe bouwvolumes in het overige deel van het plangebied naar de lagere woningen aan de Oranjeboomstraat.
Ook in dit blok worden circa 55 huurwoningen gerealiseerd. De woningen krijgen voor een deel eigen balkons en een centrale entree. Er is tevens ruimte voor een collectieve daktuin. Dit zou mogelijk nodig kunnen zijn vanuit het Bouwbesluit wanneer er enkele woningen zonder eigen buitenruimte worden gerealiseerd.
Overige bouwblokken
De nieuwe bouwblokken staan in het verlengde van elkaar en worden doorbroken door parkeerkoffers. De hoge rijzige bebouwing van 3 bouwlagen met kap, zoals ontworpen door Peutz, blijft behouden. De diepte van de hoofdgebouwen en de goothoogte is daarbij van belang. Dit is dan ook vastgelegd in de regels en op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. Om blokken met een uniforme bouwhoogte te waarborgen, worden niet alleen eisen gesteld aan de maximum goothoogte van de woningen of bouwblokken. Voor een groot deel van het plangebied zal ook een minimum goothoogte van toepassing zijn.
Deze blokken worden als een wand benaderd. Dit betekent dat de architectuur over de volledige lengte van de straat doorloopt en er dus een sterke architectonische relatie is tussen het ene en andere bouwblok. De kaprichting van de woningen ligt evenwijdig aan de straat.
Figuur 2.5 Impressie architectuur bouwblokken (bron: DAT)
Er wordt niet voorzien in voor- en zijtuinen. Wel zijn er zogenaamde Delftse stoepen aanwezig. Daar waar privé achtertuinen grenzen aan openbaar gebied zal de erfafscheiding mee worden ontworpen in het stedenbouwkundig ontwerp. De hoogte van de erfafscheiding mag maximaal net zo hoog zijn als de hoogte van de 1e bouwlaag.
In deze bouwblokken zijn maximaal 160 woningen voorzien. Mogelijk worden enkele grondgebonden woningen uitgevoerd als beneden-bovenwoningen. Dit is slechts mogelijk en wenselijk in één van de 4 bouwblokken aan de LeMairestraat. Hiervoor is een aparte aanduiding opgenomen in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Ongeacht de uiteindelijke keuze qua type, de woningaantallen passen binnen de genoemde maxima.
Mobiliteit en parkeren
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een Mobiliteitsplan gemaakt (zie bijlage 1). Met dit Mobiliteitsplan is onderbouwd waarom afgeweken kan worden van de vigerende gemeentelijke parkeernormen. Voor de grondgebonden woningen geldt daarom een parkeernorm van 1,3 in plaats van 1,6. Voor de appartementen is gekozen voor het handhaven van de huidige parkeernorm van 0,6 in plaats van 1,2. De parkeernormen van 1,6 en 1,2 zijn eerder vastgelegd in de anterieure overeenkomst tussen WonenBreburg en de gemeente. Door het aanbieden van alternatieven voor automobiliteit en aanleg van langzaam verkeerroutes in het gebied wordt het gebruik van de auto door de nieuwe bewoners minder vanzelfsprekend gemaakt en wordt zo het automobiliteitsgedrag van mensen beïnvloed ten gunste van actieve mobiliteit als lopen en fietsen. Hierdoor hoeven minder parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en ontstaat meer ruimte voor openbaar groen. Daarmee wordt er ingespeeld op de trends van de toekomst en op de beoogde doelgroep van de woningen.
De parkeerplaatsen worden op diverse locaties binnen het plangebied en op diverse wijzen aangelegd, waarbij het koppelen van parkeerplaatsen aan woningen, het aanbieden van deelauto's en andere deelalternatieven en het slim omgaan met bezoekersparkeren een rol speelt. Voor de appartementen in het noordelijk deel van het plangebied en binnen het bouwvolume aan de Rijpstraat worden haakse parkeerplaatsen ten noorden en zuiden van het appartementengebouw aangelegd in de vorm van diverse parkeerstroken. Voor de grondgebonden woningen komen er aan weerszijden van de Amundsenweg haakse parkeerplaatsen, langs de Bontekoestraat en Oranjeboomstraat enkele langsparkeerplaatsen, langs het Planciusplein en Le Mairestraat wederom haakse parkeerplaatsen en voor het overige wordt het parkeren georganiseerd in zogeheten parkeerkoffers. Deze parkeerkoffers bieden de aan specifieke woningen gekoppelde parkeerplaatsen. Ze zijn bereikbaar via het Planciusplein en de Oranjeboomstraat (zie figuur 2.7).
Figuur 2.6 Beoogde inrichting buitenruimte met parkeerplaatsen (bron: Karres en Brands)
Inrichting openbare ruimte
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De ontsluiting van de Heuvel gebeurt met name buiten de bouwblokken. De bestaande straten zoals de Rijpstraat, Planciusplein, Le Mairestraat en Bontekoestraat blijven beschikbaar als ontsluiting. In het noordelijk deel wordt de Amundsenweg doorgetrokken richting het westen. De Hudsonstraat en Roggeveenstraat blijven behouden, maar de Hudsonstraat wordt zodanig ingericht en gedimensioneerd dat deze autoluw is en uitsluitend gebruikt kan worden voor nood-/ hulpdiensten en verhuiswagens.
De routing van het busvervoer via de Rijpstraat en de Bontekoestraat blijft gelijk. De doorgetrokken Amundsenweg wordt ingericht als eenrichtingsstraat om sluipverkeer richting de Oranjeboomstraat te voorkomen.
Figuur 2.7 Beoogde ontsluiting gemotoriseerd verkeer (bron: Karres en Brands)
Ontsluiting langzaam verkeer
Binnen het plangebied zijn diverse voet/fietspaden opgenomen ter ontsluiting van het langzaam verkeer. In het plangebied zijn ook fietsparkeervoorzieningen opgenomen.
Figuur 2.8 Beoogde ontsluiting langzaam verkeer (bron: Karres en Brands)
Groen en bomen
In de inrichting van de openbare ruimte is het oorspronkelijke ontwerp van Peutz als inspiratiebron genomen. Lange groene lijnen van gras en bomen worden zo vrij mogelijk gehouden van 'obstakels' als geparkeerde auto's en verkeersborden. De lange lijnen benadrukken de originele opzet van het historische en nieuwe stedenbouwkundige plan. Ze geven maat aan de openbare ruimte en kenmerken de wijk Heuvel.
Verspreid langs de groene zones zullen zwerfkeien worden geplaatst. Dit zal voorkomen dat er structureel langs de autoluwe straten geparkeerd zal worden. Naast dat deze dienst doen als anti-parkeervoorziening, dienen deze ook als kleine speelobjecten/zitplekken.
De groene uitstraling van het plangebied wordt voor een groot deel gedragen door de bestaande bomen. Uitgangspunt bij het vervaardigen van het stedenbouwkundig ontwerp is om deze groene karakteristiek en daarmee zoveel mogelijk bomen te behouden. Het bomenbestand zal worden aangevuld met 'gestrooid' geplante bomen, zowel enkelstammig als meerstammig. Meer informatie over de bomen is opgenomen in paragraaf 4.6.
Naar aanleiding van ingediende zienswijzen wordt er in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het appartementencomplex en het daarbij behorende parkeerterrein gelegen aan de Amundsenweg in het noordelijke deel van het plangebied, pas in gebruik mogen worden genomen nadat er op de erfgrens aan de noordzijde van het parkeerterrein, overeenkomstig de tekening die is opgenomen in bijlage 12 van de toelichting van het bestemmingsplan, 5 bomen zijn aangeplant met een meervoudige stam, een hoogte van ca 5 meter en een breedte (kruin) van ca 2,50 meter.
Figuur 2.9 Uitgangspunten groene inrichting en bomen (bron: Karres en Brands)
Overig
De bestaande Krajicek Playground ten westen van de Oranjeboomstraat blijft behouden. Het speelveld aan de Roggeveenstraat komt te vervallen. Er zullen een aantal klikoverzamelplekken in het plangebied worden aangebracht. Er wordt rekening gehouden met een maximale loopafstand van 75 meter.
HOOFDSTUK 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Het kabinet heeft de ambities voor 2040 uitgewerkt en geconcretiseerd in 3 doelen voor de middellange termijn tot 2028:
-
de concurrentiekracht van Nederland vergroten;
-
de bereikbaarheid verbeteren en ruimte vrij maken voor uitbreiding van wegen, spoorwegen en vaarwegen;
-
zorgen voor een leefbare omgeving waarin ruimte is voor natuur en cultuur en veilig kunnen wonen (bijvoorbeeld omdat er maatregelen worden genomen tegen wateroverlast).
Met de SVIR kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet. De volgende nationale belangen zijn relevant voor onderhavig bestemmingsplan:
-
verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidoverlast en externe veiligheidsrisico's;
-
ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
-
ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
-
ruimte voor militaire terreinen en activiteiten
-
zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Op deze nationale belangen wordt hierna ingegaan.
Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidoverlast en externe veiligheidsrisico’s
Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
In aansluiting op dit nationaal belang is hoofdstuk 4 van deze toelichting (en in de Bijlagen toelichting) uitvoerig ingaan op het aspect milieukwaliteit en zijn ten behoeve daarvan diverse onderzoeken uitgevoerd.
Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
Omdat in het bestemmingsplan de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet grotendeels wordt behouden, maar tevens wordt vergroend zijn er binnen het plangebied voldoende mogelijkheden of kansen om water(berging) in het plangebied te realiseren of om rekening te houden met (het beperken van de gevolgen van) overstromingen, extreme neerslag, watertekort en periodes van hitte en droogte. Bij de verdere technische uitwerking van de nieuwe ontwikkeling wordt de zorgplicht meegenomen. Het is belangrijk dat waar mogelijk voorzieningen worden aangelegd om de afvoer van regenwater te vertragen. Er zijn echter vrijwel geen mogelijkheden om het hemelwater op de ontwikkelingslocatie te infiltreren of te bergen Wel wordt een deel van de parkeerplaatsen aangelegd in de vorm van halfverharding. Het bestemmingsplan maakt niettemin geen ontwikkeling mogelijk die in strijd is met dit nationale belang.
Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
Aan dit nationale belang wordt actief invulling gegeven. Dit bestemmingsplan borgt de cultuurhistorische waarden van de stedenbouwkundige opzet van Peutz. In dit kader wordt ook verwezen naar hoofdstuk 2 en naar paragraaf 3.2.2 Beleidsvisie 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte'.
Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten
Dit nationaal belang lijkt op het eerste gezicht niet relevant voor de beoordeling van de voorgenomen binnenstedelijke herstructurering, maar heel Breda ligt binnen het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen. De toetsing aan dit nationaal belang is opgenomen in paragraaf 3.2.3. Daaruit blijkt dat het bestemmingsplan niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. In hoofdstuk 4 wordt op deze aspecten ingegaan. Daaruit blijkt dat aan wettelijke eisen daaromtrent wordt voldaan.
Verder is aangegeven dat overal de noodzaak groeit voor herstructurering en transformatie, het mogelijk maken van noodzakelijke functieveranderingen en het zorgvuldig omgaan met de ruimte in het stedelijk gebied. Bij de transformatie in zowel groei- als krimpgebieden vragen de herbestemming en herontwikkeling van karakteristiek erfgoed bijzondere aandacht van decentrale overheden. Bij de programmering van woningen, bedrijventerreinen en kantoren is het van belang dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte. Om de ruimte zorgvuldig te benutten en overprogrammering te voorkomen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn alle geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.2.3).
Toetsing en conclusie
Noch voor het projectgebied, noch voor het type ontwikkeling geeft de SVIR specifieke regels. Wel past de voorgenomen stedelijke vernieuwing, waarbij de kwaliteit van het oorspronkelijke plan en de toenmalige ontwerpprincipes hoofdzakelijk leidend zijn, in het algemene streven om naoorlogs cultureel bouwkundig erfgoed te behouden.
Verder blijkt uit onderhavige toelichting dat sprake is van een gewenste ontwikkeling en goede ruimtelijke ordening. Aan alle sectorale wetgeving wordt voldaan. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is gekozen voor een herziening van het bestemmingsplan met bijbehorende openbare voorbereidingsprocedure. Hiermee is sprake van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
Voor het overige worden de in de SVIR genoemde nationale belangen door de voorgenomen ontwikkeling niet geschaad.
3.2.2 Beleidsvisie 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte'
Het kabinet heeft op 15 juni 2011 de beleidsvisie 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' aangeboden aan de Eerste en Tweede Kamer. In deze beleidsvisie schetst de Rijksoverheid haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De visie is een aanvulling op de Structuurvisie infrastructuur en ruimte en luidt de volgende fase van de erfgoedzorg in. Met de visie gaat het Rijk:
-
het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau behouden en versterken;
-
de zorg voor het cultureel erfgoed verbinden met andere ruimtelijke vraagstukken op het gebied van economie, veiligheid en duurzaamheid.
De Rijksoverheid richt zich op het verbinden van cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingen, partijen en verhalen. Dit is een andere benadering van erfgoedzorg die niet meer enkel is gericht op het object en de bescherming van dat object, maar zich richt op het duurzaam verbinden van het verleden en de toekomst.
Doelstelling van het rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks – of misschien ook dankzij – de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, onder andere bij stedelijk herstel en uitbreiding. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming.
Op basis van onderzoek van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn 30 gebieden geselecteerd uit de genoemde periode die van nationaal cultuurhistorisch belang zijn. De gebieden zijn beoordeeld op o.a. de kwaliteit van het oorspronkelijke plan c.q. ontwerp, de toenmalige ontwerpprincipes, de huidige stedenbouwkundige gaafheid en zeldzaamheid, de voorbeeldfunctie van ontwerp en uitvoering, het (inter)nationale belang en hun huidige cultuurhistorische waarde. Hierbij is onderscheid gemaakt naar drie typen gebieden:
-
de daadwerkelijk wederopgebouwde kernen / gebieden (herstel oorlogsschade);
-
naoorlogse woonwijken en
-
landelijk gebied (reconstructie na oorlogsschade, ruilverkavelingen en nieuw land).
Het rijk beoogt niet om de W30-gebieden specifiek wettelijk te beschermen. De huidige ruimtelijke ordeningswetgeving bepaalt immers dat cultuurhistorie in het algemeen volwaardig in de ruimtelijke ordening dient te worden meegenomen. Hierdoor is het mogelijk om te kiezen voor gedeeltelijke sloop/nieuwbouw, mits de cultuurhistorische waarden op wijkniveau na realisatie van de plannen nog steeds afleesbaar zijn.
Eén van de 30 gebieden is het Uitbreidingsplan Heuvel (Breda). De volgende fysieke kwaliteiten maken het gebied van nationale betekenis:
-
combinatie van moderne en traditionele stedenbouw en architectuur;
-
hoge kwaliteit van architectuur en inrichting openbare ruimte en groen;
-
groepering van buurten rondom pleinen.
Toetsing en conclusie
Het Uitbreidingsplan Heuvel is cultuurhistorisch van nationaal belang. Het plan dat nu is opgesteld (beschreven in paragraaf 2.4) respecteert de beschreven kwaliteiten van het oorspronkelijke plan (Cultuurhistorische analyse en waardering van het Heuvelkwartier, Buurten F2 en F1; auteur: dr. Gerrie Andela, december 2012) en de toenmalige ontwerpprincipes en doet daarmee recht aan de selectie van het gebied door de Rijksoverheid.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De ladder is door het Rijk geïntroduceerd om de ruimte zorgvuldig te benutten en overprogrammering te voorkomen. Op 1 juli 2017 is de duurzaamheidsladder (artikel 3.1.6. lid 2 Bro) aangepast. Deze luidt nu als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 270 woningen op een locatie waar voorheen 322 woningen en een school aanwezig waren. Ondanks dat het aantal woningen vermindert is in onderstaande paragrafen wel een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd.
Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte
Om aan de eerste stap van de ladder voor duurzame verstedelijking te voldoen, moet worden aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte.
In de Brabantse Agenda Wonen en de Regionale Agenda Wonen 2017 zijn de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant beschreven. Ook is de regionale plancapaciteit tot en met 2025 vastgelegd. Zoals blijkt uit paragraaf 3.4.2 ligt er voor de gemeente Breda tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. De regionale opgave is circa twee keer zo groot. De behoefte aan extra woningen wordt veelvuldig bevestigd in de meest actuele bevolkings- en woningbehoefteramingen die de provincie Noord- Brabant naar buiten brengt. Voor Breda alleen al is de verwachting dat de bevolking toe zal nemen met 15.510 personen tussen 2015 en 2029. Om de bevolkingsgroei van de gehele provincie te kunnen opvangen moet de Brabantse woningvoorraad tot 2030 nog met 120.000 woningen groeien. Het realiseren van appartementen en grondgebonden woningen van diverse grootte voor diverse doelgroepen draagt er daarnaast toe bij dat het specifieke karakter van de wijk Heuvel wordt behouden en versterkt met daarin een compleet aanbod en variëteit van woningen.
De gemeente Breda voert regie op het stedelijk programma via de Structuurvisie Breda 2030. In de structuurvisie is beschreven dat het woonaanbod in Breda ook in de toekomst geschikt moet zijn voor elke doelgroep en leefstijl. De diversiteit in woonmilieus en leefstijlen moet versterkt worden (Breda Mozaïek). Daarbij is het van belang dat waar mogelijk de historische en karakteristieke Bredase panden en monumenten worden gekoesterd als karakteristieke woonplekken en identiteitsdragers van het woonmilieu. Hoewel een groei van de woningvoorraad noodzakelijk blijft, zullen de veranderingen in de woonvraag de komende periode vooral moeten worden opgevangen binnen de bestaande woningvoorraad. In de Structuurvisie Breda 2030 is nader ingegaan op de kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente. Een toets aan deze kwalitatieve vraag is opgenomen in paragraaf 3.5.1.
Omdat binnen het plangebied meer woningen worden gesloopt dan er worden teruggebouwd, zijn in het verleden afspraken gemaakt met WonenBreburg om het programma wat niet terugkomt op deze locatie elders in de stad te realiseren. Dit is inmiddels gebeurd. Zo zijn onder andere 77 huurwoningen aan de Tramsingel 63 gerealiseerd en zijn in de drie woongebouwen, die in het kader van de herontwikkeling van het Dr. Struyckenplein zijn gebouwd, 179 huurwoningen opgenomen.
Locatiekeuze en bestaand stedelijk gebied
De bestaande woningvoorraad zal doorontwikkeld moeten worden om tegemoet te komen aan de woonwensen van de toekomst. Om de druk op het landschap te beperken, wordt vooral gezocht naar mogelijkheden voor transformatie en herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals zichtbaar in figuur 3.2.
3.2.4 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de daarop gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) voorzien in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
In het Barro en de Rarro zijn het ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart geregeld. Het plangebied ligt in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaart terrein Gilze-Rijen (zie figuur 3.1). Een obstakelbeheergebied bij een (militair) luchtvaart terrein kenmerkt zich door, gezien vanuit het vliegveld, een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaart terrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten.
Figuur 3.1. Uitsnede militair luchtvaart terrein - vliegbasis Gilze-Rijen (Bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, bijlage 3.6)
Toetsing en conclusie
Binnen het obstakelbeheergebied geldt een hoogte voor objecten oplopend tot maximaal 162,5 meter. Deze bouwhoogte wordt in onderhavig bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'. Voor het overige zijn het Barro en het Rarro voor voorliggend bestemmingsplan niet direct van belang.
Eindconclusie
Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
-
Werken aan de Brabantse energietransitie
-
Werken aan een klimaatproof Brabant
-
Werken aan de slimme netwerkstad
-
Werken aan een concurrerende, duurzame economie
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing en conclusie
Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herontwikkeling wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in diverse types en voor diverse doelgroepen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
-
de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
-
het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
-
bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
-
bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
-
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
-
houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
-
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
-
draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Toetsing en conclusie
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Het projectgebied ligt binnen het 'stedelijk concentratiegebied' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. (figuur 3.3) Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.
De openbare ruimte is zodanig ontworpen, dat deze levensloopbestendig wordt uitgevoerd. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Daarnaast wordt er voldoende groen aangelegd als infiltratiemogelijkheid voor regenwater. Dit groen levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (bron: Provincie Noord-Brabant)
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de provinciale Interim omgevingsverordening.
Eindconclusie
Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.4 Regionaal beleid
Gemeente Breda behoort tot de regio West-Brabant, een samenwerkingsverband tussen 19 gemeenten in West-Brabant. Ook is de gemeente onderdeel van het netwerk BrabantStad, waarin het met de gemeenten 's-Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven en Helmond samenwerkt aan het verbeteren van de Brabantse concurrentiepositie en een duurzame groei van het stedelijke netwerk.
3.4.1 Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 beschrijft, met een doorkijk naar 2040 , de koers van de regio West-Brabant in een ruimtelijk casco. Dat casco biedt een gemeenschappelijk kader voor de samenwerkingspartners in de aanpak van opgaven die uiteengezet zijn in de ruimtelijke agenda. Het is de koers van West-Brabant, waarin bestaande ambities gekoppeld zijn aan strategische keuzes ten aanzien van structurele veranderingen op langere termijn.
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 ziet de streek als een aantrekkelijke woonregio die zich actief open stelt voor nieuwe inwoners. Hiermee wordt vooralsnog ingezet op groei van de bevolking. De bijbehorende woningbouwopgave wordt gezien als een kwalitatieve marktvraag, waarbij het onderscheid in verschillende subregionale woningmarkten met een eigen, herkenbaar karakter van belang is.
Toetsing en conclusie
Voor het plangebied betekent het dat er vanuit de regio West-Brabant geen eisen of restricties geformuleerd zijn waar de nieuwe ontwikkeling aan moet voldoen.
3.4.2 Brabantse Agenda Wonen
De provincie Noord-Brabant telt verscheidene regionale woningmarkten, elk met hun eigen regiospecifieke en gemeentelijke karakteristieken, kwaliteiten, ontwikkelingen en opgaven. Dit hangt onder meer samen met de economische dynamiek in de regio en de positie van de regio in het grotere geheel van nationale en internationale netwerken. Ook regionale en gemeentelijke verschillen in groei of krimp van de bevolking en veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling spelen een belangrijke rol.
De provincie kent een flinke woningbouwopgave heeft, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2030 moeten er nog 120.000 woningen bijgebouwd worden. Hierbij gaat het niet alleen om het wonen 'sec'; het voorzien in de behoefte van huishoudens aan voldoende en geschikte woonruimte. Meer en meer gaat het ook om de meerwaarde van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-kwalitatieve (transitie) opgaven zoals leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Brabant hebben op 19 september 2017 de Brabantse Agenda Wonen vastgesteld. Dit is een agenda op hoofdlijnen, waarvan de actielijnen en richtinggevende principes de leidraad/het vertrekpunt vormen voor de regionale samenwerking tussen gemeenten. Hierin zijn de volgende vier actielijnen vastgesteld:
-
accent op duurzame verstedelijking;
-
meer nadruk op de bestaande woningvoorraad;
-
inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen;
-
versterken van de regionale samenwerking en vernieuwen van regionale woningbouwafspraken.
Als richtinggevende principes hierbij zijn benoemd:
-
optimaal inzetten op inbreiden, herstructureren en transformeren;
-
ruim baan voor 'goede' woningbouwplannen;
-
woningvoorraad verduurzamen en geschikt maken voor mensen met zorgvraag;
-
vraaggericht planaanbod, oog voor nieuwe en tijdelijke woonvormen;
-
realisme en flexibiliteit in planning en programmering;
-
versterken van de samenwerking op regionale woningmarkt.
De provincie Noord-Brabant verlegt hiermee het accent van een kwantitatieve insteek naar een meer integrale, ruimtelijke en kwalitatieve aanpak van thema's rond bouwen en wonen. Hierbij wordt aangesloten op het regionale schaalniveau waarop de woningmarkt functioneert en waarbinnen het leeuwendeel van de verhuisbewegingen tussen gemeenten plaatsvindt. De driejaarlijkse actualisatie van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose wordt als richtinggevend kader beschouwd waarlangs de regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen (jaarlijks) worden gemonitord.
Regionaal perspectief op bouwen en wonen
De regionaal samenwerkende gemeenten in West-Brabant hebben samen met de provincie een 'regionaal perspectief op bouwen en wonen' uitgewerkt en op 13 december 2017 vastgesteld. Hiermee is een gezamenlijke, gedeelde en steeds actuele visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen op de regionale woningmarkt ontstaan. Het perspectief op wonen en woningbouw voor de subregio Breda e.o. vindt zijn basis het regionaal Woonperspectief West Brabant (2015). De focus van de gemeenten ligt hierin op het optimaal benutten van het bestaand stedelijk gebied door middel van zorgvuldig ruimtegebruik.
Toetsing en conclusie
De sloop van de verouderde woningvoorraad en de beoogde herontwikkeling met nieuwe woningen sluit aan op de meer integrale, ruimtelijke en kwalitatieve aanpak van thema's rond bouwen en wonen, de actielijn 'accent op duurzame verstedelijking' en het richtinggevende principe 'optimaal inzetten op inbreiden, herstructureren en transformeren'. En het is geheel in de lijn van de visie om het bestaand stedelijk gebied optimaal te benutten.
Eindconclusie
Het regionaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.5 Gemeentelijk beleid
3.5.1 Structuurvisie 'Breda 2030'
De Structuurvisie 'Breda 2030' (vastgesteld op 26 september 2013) heeft betrekking op het gehele grondgebied van Breda en op alle ruimtelijk relevante thema's. De Structuurvisie Breda 2030 is een kaderstellende visie die gebruikt wordt als basis voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen en voor andere ruimtelijke besluiten. De visie is juridisch bindend voor het orgaan dat het vaststelt, te weten de gemeenteraad, maar niet direct bindend voor de burger; op basis van de visie worden ook geen ontwikkelingen juridisch rechtstreeks mogelijk gemaakt. Wel biedt de visie het kader voor de uitwerking van concrete plannen en projecten. Via doorvertaling van de visie in een bestemmingsplan ontstaat uiteindelijk juridische binding voor de burger en andere partijen in de stad.
In de structuurvisie zijn drie hoofdlijnen voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Breda geformuleerd.
-
Knooppunt Breda: gaat er van uit dat de economische kracht en regionale positie van de stad verder wordt benut en uitgebouwd.
-
Breda Markstad: gaat er van uit dat kansen en kwaliteit van het water worden gebruikt bij ontwikkeling.
-
Breda Mozaïek: heeft de diversiteit aan karakteristieken als basis voor gebiedsopgaven.
In het mozaïek ligt een groot aantal opgaven. Deze zijn het gevolg van een aantal trends en ambities: bevolkingsontwikkeling, veranderende maatschappelijke rolverdeling en duurzaamheid zijn hiervan de belangrijkste. De bevolkingssamenstelling wijzigt. Dit gaat gepaard met een vergrijzing van de bevolking, een toename van de eenpersoonshuishoudens met 30% en een kleine toename van het aantal samenwonenden met kinderen. Kleinere huishoudens, stijgende energiekosten en een grotere bewustwording van milieuaspecten stellen kwalitatieve en kwantitatieve eisen aan de woningvoorraad. De grootste opgave is de aanpassing van de woningvoorraad en de bestaande stadsdelen. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar worden afgestemd. De levensloopbestendigheid en duurzaamheid van de woningvoorraad en de woonomgeving en de bereikbaarheid van voorzieningen vormen een uitdaging. Daarom wordt ruimte geboden aan initiatieven.
Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is een opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting geven aan de projecten waarop wordt ingezet. Zij heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol. Wanneer de bevolkingsontwikkeling, de woningmarkt en de ambities rond het wonen vertaald worden naar het woonbeleid, komen onder andere de volgende accenten naar voren:
-
realistisch programmeren;
-
bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen;
-
faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties;
-
inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering);
-
aandacht voor vergrijzing (nul-treden-woningen, thuis wonen met zorg in de buurt);
-
huisvesten van jonge huishoudens;
-
huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen;
-
Geschikt Wonen voor Iedereen (GWI) en bereikbaarheid voorzieningen;
-
arbeidsmigranten en studenten en regulering kamermarkt.
Met het Bredaas mozaïek is afscheid genomen van de typering van gebieden als transformatie, herstructurering en consolidatie. Welke opgave in welk deel van Breda aan de orde is, wordt benoemd in de gebiedsgerichte plannen zoals wijkplannen. Deze plannen hebben grotendeels een eigen realisatietraject. Er is een wijkplan Heuvel (november 2014, update 2015), maar dat plan zich op de thema's waaraan door de wijk zelf prioriteit wordt gegeven: leefbaarheid in Heuvel, fysiek en sociaal.
In het benoemen van het mozaïek is een belangrijke rol voor cultuurhistorie weggelegd. Het karakter van de delen in het Bredaas mozaïek wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de plek, de tijd waarin een gebied is ontgonnen, aangeplant of bebouwd en de functie die het nu vervult. Het erfgoed van Breda speelt een belangrijke rol in de (her)ontwikkeling van Breda. Door slimme combinaties van nieuwbouw en restauratie of herbestemming blijft het erfgoed behouden. Dit geldt evenzeer voor het ondergrondse erfgoed.
Ten aanzien van het accent GWI is van belang dat in 2009 een gebiedsanalyse en richtinggevende visie is opgesteld voor onder andere de wijk Heuvel. Daaruit blijkt onder andere dat:
-
Bijna driekwart van de woningvoorraad in Heuvel is een huurwoning en met name in de sociale huursector. Daarnaast zijn deze huurwoningen naar verhouding klein.
-
Verhuisgeneigde senioren uit Princenhage / Heuvel die op zoek zijn naar een corporatiewoning tonen in belangrijke mate interesse in een huurwoning in het eigen gebied.
-
De Wijkraad Heuvel geeft aan dat ouderen van Heuvel graag in de eigen wijk willen blijven wonen maar dat er te weinig betaalbare huurwoningen beschikbaar zijn.
Toetsing en conclusie
In de beoogde nieuwe stedenbouwkundig planopzet worden de cultuurhistorische waarden van de stedenbouwkundige opzet van Peutz geborgd. In dit kader wordt verwezen naar voorgaande hoofdstukken. De ontstaansgeschiedenis en de toenmalige ontwerpprincipes blijven zodoende herkenbaar. Daarmee wordt recht gedaan aan het karakter van dit deel van het Bredaas mozaïek. en de eigenheid van de Heuvel. Aanvullend daarop is voor het noordelijk deel gekozen voor een afronding van/confrontatie met de noord-zuidverkaveling zoals bedacht door Peutz.
Door het realiseren van zowel 160 grondgebonden woningen als 110 appartementen, woningen in de huursector als in de koopsector en van verschillende omvang wordt met de voorgenomen nieuwbouw de woningvoorraad in de Heuvel beter afgestemd op de behoefte in de wijk en de door de gemeente gewenste differentiatie in woonmilieus. Dit komt de leefbaarheid in de wijk ten goede. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (zie ook paragraaf 3.2.3) en de prestatieafspraken tussen de gemeente en de verschillende woningcorporaties in Breda (zie ook paragraaf 3.5.5). Daardoor kan worden geconcludeerd dat de nieuwbouw aansluit op de marktvraag.
3.5.2 Visie Openbare Ruimte 2009
De Visie Openbare Ruimte uit 2009 gaat uit van de gebruiker, het onderscheidt drie hoofduitgangspunten: Gedeelde ruimte gaat uit van het delen van ruimte in plaats van opdelen en is gebaseerd op de 'shared space' gedachte. Herkenbare openbare ruimte geeft identiteit aan de openbare ruimte, zodat de gebruiker zich hiermee verbonden voelt. Duurzaamheid komt onder meer in de tot uitdrukking in de keuze voor materialen en in ruimtelijke structuren die lang meegaan.
Toetsing en conclusie
Het stedenbouwkundig plan herstelt de samenhang in de openbare ruimte en maakt aangename straten. In de inrichting van de openbare ruimte is het oorspronkelijke ontwerp van Peutz als inspiratiebron genomen. Lange groene lijnen van gras en bomen worden zo vrij mogelijk gehouden van 'obstakels' als geparkeerde auto's en verkeersborden. Verspreid langs de groene zones zullen zwerfkeien worden geplaatst. Naast dat deze dienst doen als anti-parkeervoorziening, dienen deze ook als kleine speelobjecten/zitplekken en daarmee als gemeenschappelijke verblijfsruimte. De lange lijnen benadrukken de originele opzet van het historische en nieuwe stedenbouwkundige plan. Ze geven maat aan de openbare ruimte en kenmerken de wijk Heuvel.
3.5.3 Woonvisie Breda
Woonvisie Breda, Uitvoeringsagenda van de Woonvisie en Ontwikkelingsvisie Heuvel 2001-2015
De 'Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd' (vastgesteld door de gemeenteraad december 2013) geeft een beeld van het wonen in Breda in de toekomst. Landelijke trends en onderzoek zijn nog eens onder de Bredase loep genomen. In gesprekken met marktpartijen, woonconsumenten en vertegenwoordigers uit Breda is van gedachten gewisseld over de aandachtspunten voor de komende jaren en een koers uitgezet.
Op het beleidsterrein van het wonen heeft de gemeente Breda in de woonvisie drie ambities geformuleerd:
-
zorgen voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk;
-
een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. We zetten in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw;
-
een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.
De Woonvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkelingen in het woondossier en is verder uitgewerkt in Uitvoeringsagenda van de Woonvisie (december 2014). In de agenda is een samenhangend overzicht opgenomen van alle opgaven, doelen en acties. Breda streeft naar een kwalitatief goede, duurzame en gedifferentieerde woningvoorraad. Essentieel is dat de woningvoorraad aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners en dat we vitale wijken hebben. De uitvoeringsagenda is algemeen van aard en heeft geen concrete agendapunten die direct betrekking hebben op het plangebied.
Voor de ontwikkeling in de wijk Heuvel is in het verleden een ontwikkelingsvisie vastgesteld waarin richting wordt gegeven aan de diverse deelgebieden (zie paragraaf 1.1), waaronder de omgeving van de Hudsonstraat.
In de betreffende Ontwikkelingsvisie Heuvel 2001-2015 is als één van de opgaven voor de wijk Heuvel geformuleerd dat de investeringen in de gebouwde omgeving enerzijds moeten leiden tot handhaving van het eigen karakter van de buurt, maar anderzijds leiden tot een grotere woningdifferentiatie en toevoegingen in de dure huursector of koopsector.
Aanvulling op de woonvisie 2013
De gemeenteraad heeft op 17 november 2016 de aanvulling op de Woonvisie 2013 vastgesteld, waarbij het uitgangspunt is: 'voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten in een prettige woonomgeving'. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen in de sociale huur en middeldure huurvoorraad. Twee beleidsdoelen zijn hierin als leidend aangegeven. Ten eerste betreft het een uitbreidingsopgave voor sociale huurwoningen (20% van de stedelijke uitbreidingsopgave), voornamelijk in de vorm van appartementen voor jongeren en ouderen. Ten tweede betreft het een uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen (10% van de stedelijke uitbreidingsopgave). Op deze wijze wordt ingezet op een strategische nieuwbouw zodat huurders die dat ook willen daadwerkelijk kunnen verhuizen naar een passende woonomgeving. Vanuit deze beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt in opgave, ieder project vraagt om maatwerk.
Toetsing en conclusie
Door het realiseren van zowel 160 grondgebonden woningen als 110 appartementen, woningen in de huursector als in de koopsector en van verschillende omvang wordt met de voorgenomen ontwikkeling een bijdrage geleverd aan het verder differentiëren van de woningvoorraad. In de prestatieafspraken tussen de gemeente en de verschillende woningcorporaties in Breda zijn nadere afspraken gemaakt over het aandeel te slopen en te bouwen woningen alsmede een onderverdeling in aanbod. De voorgenomen ontwikkeling vult de bestaande voorraad en woningbouwplannen in de directe omgeving aan en komt daarmee de leefbaarheid in de wijk Heuvel ten goede.
3.5.4 Bestuursakkoord Lef en Liefde 2018-2022
Het bestuursakkoord vormt de basis van het beleid voor de bestuursperiode 2018 - 2022. In het akkoord staat hoe het college wil besturen en wat de belangrijkste doelstellingen voor de komende 4 jaar zijn.
Breda heeft de ligging, schaal en kwaliteit om internationaal te kunnen schakelen en zo als stad aantrekkelijk en relevant te blijven voor bewoners, bedrijven, instellingen en bezoekers. De woningmarkt in Breda zit echter op slot en er zijn te weinig woningen aanwezig. Door de coalitie wordt gestuurd op de realisatie van en voortgang bij het bouwen van woningen. De komende vier jaar moeten er 6.000 woningen bij komen, waarvan 1.200 sociale huurwoningen, 1.800 woningen voor mensen met een inkomen tussen de € 36.000 en € 45.000 en de rest voor de vrije markt. De gemeente bouwt daarbij niet zelf, maar gaat het gesprek aan met de bouwsector en de corporaties om versneld tot realisatie te komen.
Binnen de Bredase stadsgrenzen is nog ruim honderd hectare te ontwikkelen grond aanwezig. Binnen het tien-punten-plan is aangegeven dat nieuwbouw met name rond het station moeten komen, maar ook rond de Gasthuisvelden en andere transformatiegebieden zoals Klavers Jansen en het Havenkwartier. De bestemmingsplannen voor leegstaande bedrijventerreinen en/of kantoorpanden die geen toekomst hebben, moeten snel beschikbaar worden voor woningen. Dit alles binnen het programma 'Versneld Bouwen'. Naast kwantiteit is kwaliteit en duurzaamheid bij nieuwbouw ook een speerpunt. Ruimte geven aan groen en water in de stad is van belang in het kader van klimaatadaptatie en gasloos bouwen en gebruik van zonnepanelen wordt nagestreefd als het gaat om energietransitie.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van maximaal 270 woningen op een locatie waar tot voor kort 322 woningen stonden. Hiermee is sprake van een afname van het aantal woningen. De originele woningen waren echter erg klein, boden niet meer voldoende woongerief en waren door de slechte isolatie energieverslindend. Tevens passen collectieve tuinen en portiekopgangen ook niet meer in de huidige woonbehoefte. De woningen waren daarnaast ook in een zeer slechte staat. De kosten voor renovatie stonden in een slechte verhouding tot de uiteindelijk op te leveren woning en woonkwaliteit. Sloop van de woningen in het plangebied was vanuit diverse oogpunten daarom onvermijdelijk en heeft ook inmiddels plaatsgevonden. Met de nieuwbouw wordt ingezet op de kwalitatieve woningbehoefte van meer differentiatie. In paragraaf 4.13 is nader ingegaan hoe het project uitvoering geeft aan de vraagstukken rondom duurzaamheid en energietransitie. De ontwikkeling is daarmee haalbaar en wenselijk vanuit het coalitieakkoord.
3.5.5 Alliantie Breda 2019-2023
Sinds 2004 werken de gemeente Breda en de drie Bredase woningcorporaties Alwel (voormalig AlleeWonen), Laurentius en WonenBreburg samen binnen de ‘Alliantie Breda’. Afspraken over de samenwerking, te zien als prestatieafspraken, zijn sinds 2004 vastgelegd in de Alliantie Breda en worden eens per vier jaar geactualiseerd. De afspraken hadden een sterke oriëntatie op de vastgoedopgave.
De nieuwste prestatieafspraken zijn vastgelegd in de 'Alliantie Breda 2019-2023'. De druk op de sociale huurvoorraad in Breda is groot. In deze Alliantie is daarom vastgelegd dat de gemeente en de corporaties, in navolging van het bestuursakkoord Lef en Liefde’ 1.200 sociale huurwoningen willen realiseren, waarbij de nadruk ligt op betaalbare woningen. Er wordt tevens ingezet op het beheersbaar houden van de woonlasten van huurders. Duurzaamheid van de woningvoorraad en verlagen van de energielasten is in de komende jaren daarom ook een belangrijk thema. Tot slot is met de woningcorporaties afgestemd dat op wijkniveau een verdere concentratie van lage inkomens voorkomen moet worden. Daarom zijn de wijken van Breda op lange termijn gebaat bij een gedifferentieerde opbouw van de woningvoorraad. Op termijn is een percentage sociale huurwoningen onder de 40% in alle wijken richtinggevend. Vanuit die invalshoek wordt in diverse wijken gewerkt aan een transformatie van de voorraad.
In 2017 hebben de gemeente, woningcorporaties en de Gezamenlijke Huurderskoepel Breda (GHK) afspraken over nieuwbouw vastgelegd in de ‘Allonge’. Deze afspraken gelden voor een periode van tien jaar, en zijn daarom overgenomen in deze Alliantie voor de periode 2019 tot en met 2023. Belangrijkste afspraak uit de Allonge is dat de corporaties Alwel en WonenBreburg en de gemeente actief beleid voeren om samen tot realisatie van 130 sociale huurwoningen per jaar te komen in de periode tot 2027. De gemeente heeft ook de ambitie om 1.800 woningen voor het middensegment te realiseren. Met de woningcorporaties wordt gezocht welke mogelijkheden er zijn elkaar hierin te ondersteunen.
Toetsing en conclusie
In de wijk Heuvel bestaat 69% van het woningaanbod uit huurwoningen (bron: Factsheet woningvooraad Breda per 1 januari 2018). Van deze huurwoningen wordt een groot deel aangeboden als sociale huurwoning.
Omdat binnen het plangebied meer woningen worden gesloopt dan er worden teruggebouwd, zijn in het verleden afspraken gemaakt met WonenBreburg om het programma wat niet terugkomt op deze locatie elders in de stad te realiseren. Dit is inmiddels gebeurd. Zo zijn onder andere 77 huurwoningen aan de Tramsingel 63 gerealiseerd en zijn in de drie woongebouwen, die in het kader van de herontwikkeling van het Dr. Struyckenplein zijn gebouwd, 179 huurwoningen opgenomen.
3.5.6 Nota Parkeer- en Stallingsbeleid in het licht van Bouwstenen voor de Mobiliteitsvisie
Op 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad Breda de herijking van het parkeerbeleid vastgesteld. Het gaat daarbij om twee onderwerpen. Enerzijds de procedure en de stappen om tot invoering van vergunninggebieden te komen, anderzijds de aanpassing van de gemeentelijke parkeernormen. De herijking van het parkeerbeleid is een aanvulling op de bestaande Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda uit 2004. De gemeente Breda beoogt medio 2020 nieuw parkeerbeleid te accorderen. Daartoe is in 2019 een aantal richtingen geduid in de nota Bouwstenen voor de Mobiliteitsvisie (augustus 2019). Omdat parkeren in ruimte en financieel bepalend is voor nieuwbouwontwikkelingen, er vanuit de markt de roep is om flexibilisering van parkeernormen en om dubbelgebruik van parkeerplaatsen en omdat maatschappelijke trends wijzen op een lagere parkeerbehoefte, herijkt ook de gemeente Breda haar parkeerbeleid in samenhang met haar mobiliteitsbeleid. Dat betekent, dat in een Mobiliteitsplan aangegeven kan worden dat en hoe alternatieven zoals deelauto's, deelfietsen of mobiliteitsbudgetten (MaaS) ingezet worden, in nauwe samenhang met een gereduceerde parkeernormering. Van parkeernorm naar mobiliteitsnorm. In het Mobiliteitsplan (bijlage 1) wordt deze combinatie van mobiliteitsaanbod en parkeernormering beschreven. Met het vaststellen van nieuwe parkeernormen (2020) vervalt de vigerende parkeernormering en wordt elke aanvraag van een omgevingsvergunning getoetst aan de nieuwe parkeernormen.
Toetsing en conclusie
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een Mobiliteitsplan gemaakt (zie bijlage 1). Met dit Mobiliteitsplan is onderbouwd waarom afgeweken kan worden van de gemeentelijke parkeernormen. Voor de grondgebonden woningen geldt daarom een parkeernorm van 1,3 in plaats van 1,6. Voor de appartementen is gekozen voor het handhaven van de bestaande parkeernorm van 0,6 in plaats van 1,2. Door minder parkeerplaatsen dan de norm te realiseren is er meer ruimte voor openbaar groen en wordt er ingespeeld op de trends van de toekomst en de doelgroep van de woningen. Bij accordering van de nieuwe parkeernormen 2020 (en daarmee lagere parkeernormen van 1,3 voor grondgebonden woningen en 1,1 voor sociale huurappartementen) wijzen berekeningen in het Mobiliteitsplan uit, dat het aantal parkeerplaatsen in het gebied volstaat (want praktisch overeenkomt met de in het Mobiliteitsplan gehanteerde normen) en daarmee voldoet aan de nieuwe normering. Desondanks wordt in het Mobiliteitsplan licht mobiliteitsmanagement aangeboden, passend binnen maatschappelijke ontwikkelingen en binnen de Bredase Bouwstenen voor de Mobiliteitsvisie.
3.5.7 Duurzaamheidsvisie Breda 2030 en Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda
De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd. Naast ruimtelijke adaptatie en klimaatneutraal zet de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 onder andere in op de inkoop van duurzame producten en het duurzame beheer van gebouwen, het reduceren van afval en het stimuleren van duurzame mobiliteit.
Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.
Toetsing en conclusie
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect duurzaamheid is opgenomen in paragraaf 4.13.
Eindconclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Vormvrije m.e.r.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
-
de kenmerken van de projecten;
-
de plaats van de projecten;
-
de kenmerken van de potentiële effecten.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 270 woningen op een locatie waar voorheen 322 woningen en een school aanwezig waren. Er is daarmee geen sprake van een toevoeging van woningen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt er bij dit project wel vanuit gegaan dat er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingproject' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Ook voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, dient nagegaan te worden of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een informele m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld (zie bijlage 2). Op basis van deze m.e.r.-beoordelingsnotitie zal het bevoegd gezag bij besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan besluiten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is.
4.3 Verkeer en parkeren
Normstelling en beleid
De verkeersgeneratie van een ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', 2018). Uitgangspunten hierbij zijn een ligging binnen een 'sterk stedelijke gemeente' in de 'schil' van het centrum. Doorgaans wordt in Breda op basis van het autobezit in de gemeente ten opzichte van gemeenten met eenzelfde stedelijkheidsgraad uitgegaan van de maximale kencijfers. Doordat wordt afgeweken van de parkeernorm met een lagere norm (paragraaf 2.4), wordt voor de verkeersgeneratie het gemiddelde binnen de bandbreedte gehanteerd in plaats van het maximum.
Onderzoek
Ontsluiting
Het plangebied is gelegen tussen de Doctor Struyckenstraat, Oranjeboomstraat, Amundsenweg en Le Mairestraat. De Amundsenweg wordt daarbij doorgetrokken in westelijke richting richting de Rijpstraat. Zoals zichtbaar in figuur 2.7 blijven de bestaande straten zoals de Rijpstraat, Planciusplein, Le Mairestraat en Bontekoestraat behouden. Ook de Hudsonstraat en Roggeveenstraat blijven behouden, maar zodanig ingericht en gedimensioneerd dat deze grotendeels autoluw zijn en uitsluitend beperkt gebruikt worden door derden voor bijvoorbeeld nood-/hulpdiensten, en verhuiswagens e.a. De afwikkeling van het autoverkeer vindt hoofdzakelijk plaats via de Doctor Struyckenstraat en Oranjeboomstraat.
De Doctor Struyckenstraat geldt als primaire ontsluiting omdat deze snel over gaat in een gebiedsontsluitingsweg, die de verbinding vormt naar het centrum en de randweg van Breda. Via de Oranjeboomstraat wordt in noordelijke richting ook aangesloten op de Doctor Struyckenstraat. In zuidelijke richting wordt auto- en langzaam verkeer afgewikkeld van de Oranjeboomstraat via de Ruitersboslaan naar de Willem van Oranjelaan. Van hieruit is ook een verbinding met de zuidelijke rondweg aanwezig.
De lokale wegen waarop de woningen worden ontsloten zullen duurzaam veilig worden gecategoriseerd tot woonerven en erftoegangswegen. De Oranjeboomstraat is tevens een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/u. De Doctor Struyckenstraat is ter hoogte van het winkelcentrum ingericht als 30 km-zone. Buiten dit gebied heeft het een gebiedsontsluitende functie met een maximum snelheid van 50 km/u.
Op de lokale wegen in het plangebied gebruiken fietsers dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Dit geldt ook op de Oranjeboomstraat. Ter hoogte van het winkelcentrum geldt dit ook voor de Doctor Struyckenstraat. Buiten de 30 km-zone is de Doctor Struyckenstraat voorzien van fietsstroken aan weerszijden van de weg. Ten behoeve van voetgangers zijn trottoirs aanwezig op alle omliggende wegen. De dichtstbijzijnde openbaar vervoerhaltes liggen aan de Bontekoestraat en de Doctor Struyckenstraat. Hier halteren iedere kwartier stadsbussen richtingen het station van Breda en de wijken ten westen. Aan de Doctor Struyckenstraat halteert ook ieder uur een streekbus richting Zundert. De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW. Dit is de verkeersgeneratie in motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal). Allereerst is in tabel 4.1. de verkeersgeneratie van het plangebied in de voormalige situatie bepaald.
Woningtype
|
CROW-benaming
|
Mvt per eenheid
|
Verkeersgeneratie
|
8 rijwoningen
|
huur, huis
|
4,3 per woning
|
35
|
314 appartementen
|
huur, appartement
|
3,2 per woning
|
1.005
|
573 m2 speciaal onderwijs
|
basisschool*
|
9,2 per 100 m2 bvo
|
52
|
Totaal
|
|
|
1.092 mvt/etmaal
|
* de functie speciaal onderwijs maakt geen onderdeel uit van de kentallen. Bij speciaal onderwijs zijn meer volwassenen / leerkrachten per leerling aanwezig ten opzichte van een middelbare school. Daarnaast zullen ook meer leerlingen gebracht en gehaald worden, om deze redenen is aangesloten bij een basisschool. Aangesloten is bij CROW publicatie 272 wat kencijfers hanteert per 100 m2 bvo.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie voormalige situatie
De woningen in het plangebied genereerde op basis van de kencijfers 1.092 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Voor het toekomstige woningbouwprogramma is een zelfde berekening gemaakt, zie tabel 4.2.
Woningtype
|
CROW-benaming
|
Mvt per eenheid
|
Verkeersgeneratie
|
110 huur appartementen
|
huur, appartement
|
3,2 per woning
|
352
|
160 koopwoningen
|
koop, huis, tussen/hoek
|
6,8 per woning
|
1.088
|
Totaal
|
|
|
1.440 mvt/etmaal
|
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie toekomstige situatie
De verkeersgeneratie voor de toekomstige situatie is berekend op 1.440 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.
Verkeersafwikkeling
Als gevolg van de herontwikkeling is theoretisch sprake van een verkeerstoename van 348 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld op een maatgevende dag, een werkdag. De verkeersgeneratie bestaat voornamelijk uit de woonfuncties, de weekdag wordt conform het CROW met de factor 1,11 opgehoogd om de verkeersgeneratie van een werkdag te bepalen. Op een gemiddelde werkdag is zodoende sprake van een verkeerstoename van 386 mvt/etmaal. Dit verkeer zal zich redelijk verspreid naar de omliggende gebiedsontsluitingswegen afwikkelen. Naar verwachting zullen circa 100 motorvoertuigen via de Rijpstraat naar de Doctor Struyckenstraat rijden. Daarnaast zal een deel via de Langendijk (circa 100 motorvoertuigen) afwikkelen en een nagenoeg gelijkwaardig aandeel (via de Bontekoestraat) in zuidelijke richting naar de Talmastraat en Mastbosstraat. De verkeerstoename zal verspreid naar de omliggende wegen worden afgewikkeld en hierdoor niet tot knelpunten leiden in de verkeersafwikkeling. Bovendien zal een deel van het autoverkeer verschuiven nu de locatie Amphia Langendijk grotendeels gesloten is.
Parkeren
In paragraaf 2.4 en 3.5.6 is nader ingegaan op het aspect parkeren.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. Er is geen sprake van een onafwikkelbare verkeerstoename. Voor het parkeren wordt gemotiveerd afgeweken van de parkeernormen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.4 Cultuurhistorie
Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Ook regelt de Erfgoedwet de bescherming van rijksmonumenten beschermde stadsgezichten. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische waarden van het plangebied.
Gemeentelijk beleid
Op gemeentelijk niveau is de nota 'Erfgoed in context: ErfgoedVisie Breda 2008-2015' van belang. In dit beleidsdocument heeft de gemeente de volgende visie verwoord: "cultureel erfgoed is een integraal deel van de identiteit en de stedelijke en landschappelijke ontwikkeling van Breda, waardoor ontmoetingen van heden en verleden gelden als uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst.". Ter voorbereiding op nieuw gemeentelijk beleid, is onlangs de Notitie van Uitgangspunten Erfgoed vastgesteld.
Onderzoek
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan 'Heuvel' uit 2009 is nog geen dubbelbestemming Waarde- Archeologie opgenomen. Daarom is de Erfgoedverordening uit 2011 van kracht, waarbij een archeologische onderzoeksplicht geldt bij bodemingrepen met een oppervlakte van 100 m2 of meer die de bodem dieper dan 30 cm beneden maaiveld gaan verstoren. Deze verplichting volgt uit de hoge archeologische verwachting die het plangebied heeft op de archeologische beleidsadvieskaart Breda. Een uitsnede van deze beleidskaart is te zien in onderstaande figuur.
Figuur 4.1 Fragment archeologische beleidsadvieskaart
Voor een groot deel van het plangebied zijn in totaal drie archeologische proefsleuvenonderzoeken uitgevoerd. De resultaten zijn bijgevoegd in bijlage 5, 6 en 7. Voor het plangebied onderzocht in de eerste twee onderzoeken (fase 1, 2 en 3) is inmiddels ook een selectiebesluit afgegeven. Dit selectiebesluit is bijgevoegd in bijlage 8. Op de gronden waarvoor het selectieadvies is afgegeven is voldoende archeologisch onderzoek uitgevoerd. Voor de overige gronden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Historische geografie
In paragraaf 2.1 is uitgebreid ingegaan op de opbouw van de wijk Heuvel en de daarbij gebruikte ontwerp principe.
Gebouwd erfgoed
In het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig die cultuurhistorisch waardevol zijn, aangemerkt zijn als gemeentelijk monument of als Rijksmonument zijn aangewezen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen het cultuurhistorisch beleid. Voor de gronden waarop nog geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden is een dubbelbestemming opgenomen. Voor het overig gebied is een erfgoedbesluit genomen.
4.5 Bodem en grondwaterkwaliteit
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
De gemeente Breda beschikt over eigen bodembeleid. In de nota 'Bodemmasterplan Breda 2030' wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten 'ernstige' verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico's voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.
Onderzoek
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling zijn tussen november 2018 en januari 2020 meerdere verkennende bodemonderzoeken (NEN 5740) en een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Ten behoeve van de verkennende onderzoeken is tevens een vooronderzoek conform de NEN 5725 verricht. De resultaten van de diverse onderzoeken zijn gebundeld en bijgevoegd in bijlage 3.
Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling op vrijwel alle deellocaties
sporen of zwakke bijmengingen met baksteen aangetroffen, met in enkele boringen sporen beton. Deze bijmengingen zijn vermoedelijk afkomstig van de sloopwerkzaamheden en/of het rooien en ruimen van tuinen.
In het plangebied zijn op diverse locaties licht verhoogde gehaltes lood, kwik, zink, PAK en/of PCB in de bovengrond aangetroffen. De gehaltes overschrijden op enkele locaties de maximale waarde voor de klasse 'wonen'. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehaltes aangetroffen, behoudens op een enkele plek een licht verhoogd gehalte aan kwik en lood. De aangetroffen verhoogde gehaltes zijn mogelijk te verklaren door de aangetroffen bijmengingen. De aangetroffen licht verhoogde gehaltes vormen geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu. Ook wordt voldaan aan het Tijdelijk Handelingskader PFAS.
In het grondwater zijn ook licht verhoogde gehaltes aan diverse stoffen waargenomen zoals barium en naftaleen. De aangetroffen licht verhoogde gehaltes vormen geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu.
Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit. De definitieve kwaliteitsbepaling van de grond die vrijkomt in het plangebied dient te gebeuren middels een partijkeuring (AP04).
Conclusie
Het aspect bodem vormt vanuit het bestemmingsplan geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Met de adviezen zoals genoemd in bijlage 3 dient bij de verdere uitwerking van de plannen rekening gehouden te worden. Als grond vrijkomt van de onderzoekslocatie zal die, afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond, een partijkeuring conform AP04 moeten ondergaan. De toepassing elders moet bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming gemeld te worden.
4.6 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
-
Natura-2000 gebieden;
-
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project, de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
-
alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
-
het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
-
de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
-
soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
-
soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
-
de bescherming van overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Brabant. De beoogde ontwikkeling vindt plaats op grote afstand (3,5 kilometer of meer) van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN/NNB, het Zaartpark, bevindt zich op circa 70 meter ten oosten van het plangebied.
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden, van areaalverlies en versnippering is derhalve geen sprake. Gezien de afstand en de stedelijke ligging kunnen ook effecten als verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Als gevolg van de ontwikkeling zou vermesting/verzuring op kunnen treden door een toename van de stikstofdepositie. In het plangebied verdwijnen echter meer woningen dan er terug komen. Bovendien zullen de nieuwe gebouwen energiezuiniger zijn dan de oude gebouwen. Het uitgangspunt is bovendien dat de beoogde woningen gasloos worden uitgevoerd. Om de veranderingen in stikstofemissies en daar bijbehorende deposities op nabijgelegen Natura 2000 gebieden inzichtelijk te maken, is een stikstofberekening uitgevoerd voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van het project. Hierbij is o.a. de toekomstige verkeersgeneratie uit paragraaf 4.3 toebedeeld op de ontsluitende wegen. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 4. Uit deze berekeningen blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr. Voor wat betreft de aanleg- en gebruiksfase staat de Wet natuurbescherming het project niet in de weg.
Figuur 4.2 Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Noord-Brabant)
Soortenbescherming
De ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan flora en fauna De resultaten van deze quickscan zijn weergegeven in bijlage 9.
In het kader van de sloop van de Peutzwoningen is gericht veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van planten- en diersoorten die beschermd zijn (Adviesbureau Mertens, 2013). Uit het gerichte veldonderzoek blijkt dat er in dit muurplanten voorkomen die wettelijk beschermd waren via de Flora- en faunawet. Om de werkzaamheden toch te kunnen uitvoeren is ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd en verkregen (RVO, 2014). Voor de muurplanten zijn alternatieve aangeboden in het milieu educatief center. Sinds de Wet natuurbescherming van kracht is zijn de muurplanten niet meer beschermd.
In 2017 is een actualiserend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen en broedvogels ten zuiden van de Bontekoestraat (Adviesbureau Mertens, 2017). In deze rapportage wordt de conclusie getrokken dat effecten op vleermuizen zijn uitgesloten en dat de resultaten overeen komen met het in 2013 uitgevoerde veldonderzoek (Adviesbureau Mertens, 2013). Deze conclusie is voorgelegd aan de Omgevingsdienst Brabant Noord door middel van een verlengingsaanvraag van de ontheffing van 2014. Op 29 maart 2017 is deze ontheffing verleend (ODBN, 2017). Deze ontheffing is verleend tot 1 april 2020 en derhalve rechtsgeldig.
De aanwezigheid van verblijfplaatsen zoals kolonie-, paar- en overwinteringsplaatsen van vleermuizen
ter plaatse van het voormalige schoolgebouw aan de Nansenweg kunnen worden uitgesloten. Ook is er geen sprake van negatieve effecten op vlieg- of migratieroutes dan wel foerageermogelijkheden bij sloop van dit gebouw. In het gebouw zijn tevens geen geschikte openingen vastgesteld voor broedvogels zoals de huismus of gierzwaluw.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde plant- en diersoorten uitgesloten. Het planvoornemen is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Bomen
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 6 januari 2015 de beleidsnotitie 'Bescherming waardevolle bomen en boomstructuren' vastgesteld. Het doel van deze notitie is vereenvoudiging van de regelgeving in de Bomenverordening Breda 2010 in samenhang met beleid voor een adequate bescherming van waardevolle bomen en boomstructuren. Voorts heeft het college op 14 juni 2016 de ‘Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden’ vastgesteld. Op deze kaart staan de waardevolle houtopstanden aangegeven die niet zonder omgevingsvergunning mogen worden gekapt. In het plangebied bevinden zich 18 waardevolle bomen.
Uitgangspunt bij het vervaardigen van het stedenbouwkundig ontwerp is om de groene karakteristiek van het gebied en daarmee zoveel mogelijk bomen te behouden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn alle nog aanwezige bomen in het plangebied onderzocht op conditie, boomveiligheid en toekomstverwachting. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in bijlage 10.
Zoals weergegeven in paragraaf 2.4 en figuur 2.9 blijven 15 van de 18 waardevolle bomen (conform de Bomenkaart van de gemeente) behouden. De valse christusdoorn en plataan aan de Bontekoestraat hebben een redelijke conditie, maar zijn met maatregelen te behouden. De twee paardenkastanjes ten noorden van het Krajicek Playground zijn in een goede conditie. De drie waardevolle bomen aan de Nova Zemblastraat hebben een redelijke conditie. Twee daarvan moeten echter gerooid worden in verband met de nieuwe inrichting openbare ruimte. De drie moseiken ten zuiden van de voormalige school aan de Nansenweg 17 hebben een redelijke conditie, twee zijn met maatregelen te behouden. De meest linkse boom moet gerooid worden vanwege het appartementengebouw. De rode beuk die daar tevens staat is in goede conditie. De vijf haagbeuken en moseik ten noorden van de Amundsenweg zijn tot slot ook in een redelijke conditie, maar zijn met maatregelen te behouden.
De overig duurzaam te behouden bomen zijn waar ook mogelijk onderdeel geworden van de herinrichting van de openbare ruimte. Het bomenbestand zal worden aangevuld met 'gestrooid' geplante bomen, zowel enkelstammig als meerstammig, zoals zichtbaar in figuur 2.9.
Figuur 4.3 Bomenkaart (bron: gemeente Breda)
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significante negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Ten behoeve van de sloop van de woningen in het zuidelijk deel van het plangebied is eerder een ontheffing Flora- en faunawet verkregen die verlengd is tot april 2020. Met de sloop van de voormalige school aan de Nansenweg 17 is er geen sprake van effecten op beschermde plant- en diersoorten. Er worden drie bomen gerooid die op de bomenkaart staat. Er is voor deze bomen sprake van een kapvergunning en bijbehorende herplantplicht. Hier is in het DOSP rekening mee gehouden.
4.7 Water
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plan en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer) in het plangebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het plan beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van het water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Nieuwe accenten in het Waterbeheerplan zijn: de versterking van de primaire en regionale keringen, inzet op waterbewustwording van watergebruikers, helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties, een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie en dynamisch waterbeheer.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Beleid hierover is vastgelegd in de 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Op waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2.000 m². Indien door de ontwikkeling het verhard oppervlak met meer dan 2.000 m² toeneemt, eist het waterschap compensatie voor de uitbreiding van verharding. Bij het dimensioneren van retentie-/infiltratievoorzieningen dient rekening te worden gehouden met neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. Aangezien de retentiebehoefte het grootst is bij T = 100 is deze waarde maatgevend.
Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda en het Stedelijk Waterplan 2019-2023; Breda water bewust vormen het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het Stedelijk Waterplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan eerder uitgewerkt en in het Stedelijk Waterplan geïntegreerd.
Het hemel- en grondwaterbeleid zijn gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m2) te worden geborgen. Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm. Voor bestaande verharde oppervlakten wordt gerekend met een compensatie van 7 mm.
Huidige situatie
Voor het bepalen van de watercompensatieopgave wordt uitgegaan van de situatie voor sloop van de woningen.
Bodem en grondwater
Vanwege de ligging binnen de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd. Ten zuiden van het plangebied bestaat de bodem uit sterklemig fijn zand en enkeerdgronden (fijn zand). Ter plaatse is sprake van grondwatertrap III. Grondwatertrap III wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert lager ligt dan 0,4 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,2 meter beneden het maaiveld.
Figuur 4.4 Opbouw bodem omgeving plangebied in rode cirkel (bron: Bodemdata)
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat de bodem bestaat uit matig humeus zwak siltig en matig fijn zand, plaatselijk niet humeus. Bij de onderzoeken zijn tien peilbuizen geplaatst om de grondwaterstand te meten. Uit deze meting blijkt dat de grondwaterstand zich tussen de 86 centimeter en 2,15 meter onder maaiveld bevindt.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Het plangebied is tevens niet gelegen in een attentiegebied of ander beschermd gebied. Wel geldt er een onttrekkingsverbod voor water.
In figuur 4.5 is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via Watertoets Viewer van het waterschap Brabantse Delta.
Figuur 4.5 Uitsnede Watertoets Viewer met plangebied in rood (bron: Waterschap Brabantse Delta)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van 322 woningen en een school en de toevoeging van 270 woningen. Naast de nieuwe bebouwing wordt het openbaar gebied heringericht.
Watercompensatie is vanuit het waterschap Brabantse Delta verplicht bij een planvoornemen met een toename in verharding van meer dan 2.000 m2. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling wordt de ondergrens van 2.000 m2 niet overschreden. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve vanuit het waterschap niet noodzakelijk.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Gestimuleerd wordt bij iedere ontwikkeling na te gaan in hoeverre dit kan. Het beleid van de gemeente Breda ziet toe op 7 mm berging bij gelijkblijvende of afname verharde oppervlakte en 78 mm berging bij toename van de verharde oppervlakte. Ter hoogte van het plangebied was tot voor kort circa 30.774 m2 verhard (8.047 m2 dakoppervlak van gesloopte gebouwen inclusief 15.993 m2 omliggende verharding en 13.468 m2 aan tuinen die voor 50% verharding meegerekend worden). In de toekomstige situatie wordt het totaal verhard oppervlak 30.292 m2 (12.690 m2 dakoppervlak van de nieuwe gebouwen, 5.475 m2 aan tuinen die voor 50% aan verharding meegerekend worden, 13.691 m2 omliggende verharding en 2.347 m2 aan halfverharding wat tevens als 50% verharding meegerekend wordt). Het totaal verhard oppervlak neemt met circa 482 m2 af. Er geldt dus geen retentie-eis van 78 mm, maar een eis van 7 mm voor de toekomstige verharding. In totaal betreft de benodigde watercompensatie daarmee 212 m3.
De benodigde watercompensatie komt voor circa 50% vanuit de nieuwe bebouwing en voor circa 50% vanuit de herinrichting van het openbaar gebied met de daarbij behorende verhardingen. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met deze opgave betreft: infiltreren, bergen, afvoeren.
Door toepassing van een deel van de verharding in het openbaar gebied als halfverharding kan hemelwater direct infiltreren in de bodem. De aanleg van verhardingen in het openbaar gebied wordt daarnaast zodanig vormgegeven dat hemelwater afwatert richting de groenstroken. Hiermee kan voor de herinrichting van het openbaar gebied voldoende compensatie gerealiseerd worden.
Voor de watercompensatie die samenhangt met de bebouwing is het mogelijk voldoende infiltratiekratten in het plangebied aan te brengen. Deze infiltratiekratten bergen het hemelwater waarna het langzaam afgevoerd kan worden richting het rioolstelsel. Mogelijk worden de platte daken van de nieuwe bebouwing voorzien van sedum. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen zal de exacte invulling van de gekozen maatregelen definitief gemaakt worden door de aanvrager van deze vergunning. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het vuilwater en het hemelwater in een buis worden afgevoerd. Het stelsel in de wijk Heuvel is van slechte kwaliteit. Op dit moment wordt het rioolstelsel in de wijk daarom grootschalig opgepakt. In het plangebied wordt daarbij het gemengde rioolstelsel vervangen door een gescheiden stelsel. Overigens wordt in dit kader opgemerkt dat binnen de wijk Heuvel (omgeving Talmastraat) een overloopvoorziening is gemaakt die zorgt voor een beter functionerend watersysteem.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Bij het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (lood, zink en zacht PVC) kunnen deze stoffen zich ophopen in het water(bodem)systeem. Hierdoor kan het gebruik hiervan een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
-
hemelwater vasthouden voor benutting;
-
(in-) filtratie van afstromend hemelwater;
-
afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
-
afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het aandeel verharding neemt af. Watercompensatie is noodzakelijk vanuit gemeentelijk beleid. Om deze compensatie te garanderen is een verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
4.8 Bedrijven en milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden maximaal 270 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen en enkele (kleine) bedrijven gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.
Ten noorden en noordoosten van het plangebied, ter hoogte van de Pastoor Dekkersstraat, zijn de gronden bestemd ten behoeve van 'Maatschappelijke doeleinden'. Het wonen is tevens toegestaan ter plaatse van het appartementengebouw wat daar aanwezig is. De hier toegestane activiteiten zoals een kinderdagverblijf vallen in milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt in een rustige woonwijk. In het in voorbereiding zijnde omgevingsplan Breda Zuidwest zijn een groot deel van deze gronden niet meer als zodanig bestemd. Uitsluitend het pand op de hoek van de Amundsenweg en Oranjeboomstraat behoudt de maatschappelijke bestemming. Tussen dit perceel en de beoogde woningen zit een afstand van meer dan 30 meter.
Ten westen van het plangebied ligt het Dr. Struyckenplein waar verschillende supermarkten en andere (detailhandelszaken gevestigd zijn. Deze vallen grotendeels in milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk. Aan deze afstand wordt voldaan. Voor de Jumbo wordt een richtafstand van 30 meter aangehouden. Ook aan deze afstand wordt voldaan.
Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen in het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven in de omgeving niet in de bedrijfsvoering worden beperkt.
4.9 Geluid
Normstelling en beleid
Binnen dit bestemmingsplan worden nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Dat betekent dat deze nieuwe functies moeten worden getoetst aan de (wettelijke normen van de) Wet geluidhinder (verder: Wgh). Volgens de Wgh (Wet geluidhinder) is akoestisch onderzoek noodzakelijk wanneer nieuwe woningen in de geluidzone van een bestaande gezoneerde weg worden gerealiseerd.
In het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De nieuwe woningen zijn geluidgevoelige functies en gelegen in de geluidzone van de Doctor Struyckenstraat (deels 50 km/uur). Op basis van de Wgh is de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op deze weg berekend en beoordeeld. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is ook de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op Amundsenweg, Nova Zemblastraat, Bontekoestraat, Curaçaostraat, Sabastraat, Heuvelbrink, Houtmanstraat, Langendijk, Le Mairestraat, Monseigneur Frenckenstraat, Olivier van Noortstraat, Oranjeboomstraat, Rijpstraat, Ruiterboslaan, Willem Barendszstraat, Tasmanstraat en de Verbeetenstraat betrokken in het onderzoek. Deze wegen hebben een maximum snelheid van 30 km/uur.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG 2012). De uitvoering van het onderzoek is verwerkt in de rapportage in bijlage 11.
De locatie ligt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein of van een geluidzone vanwege een spoorweg. Daarmee zijn de aspecten industrielawaai en railverkeerslawaai niet relevant.
Resultaten
Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Doctor Struyckenstraat wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 47 dB, inclusief 5 dB aftrek annex artikel 110g Wgh.
Als gevolg van het wegverkeer op de Rijpstraat, Le Mairestraat en de Bontekoestraat wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden, de hoogst berekende geluidbelasting inclusief aftrek bedraagt respectievelijk 56 dB, 50 dB en 58 dB. Maatregelen om deze overschrijdingen te beperken tot de richtwaarde stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige en landschappelijke aard.
Als gevolg van het wegverkeer van de overige niet-gezoneerde wegen wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden.
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van de gezoneerde weg Doctor Struyckenstraat wordt niet overschreden. De hoogste berekende geluidbelasting aan de gevels (inclusief aftrek 110g Wgh) van de niet-gezoneerde wegen bedraagt daarnaast niet meer dan de uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidbelasting aan de gevels van de beoogde woningen/appartementen binnen het plangebied wordt daarom als aanvaardbaar beschouwd.
4.10 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Stof
|
Toetsing van
|
Grenswaarde
|
stikstofdioxide (NO2)
|
jaargemiddelde concentratie
|
40 µg/m³
|
fijn stof (PM10)
|
jaargemiddelde concentratie
|
40 µg/m³
|
|
24-uurgemiddelde concentratie
|
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
|
fijn stof (PM2,5)
|
jaargemiddelde concentratie
|
25 µg /m³
|
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
-
een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
-
een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 270 woningen op een locatie waar voorheen 322 woningen aanwezig waren. Er is daarmee geen sprake van een toevoeging van woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt daarmee onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De Doctor Struyckenstraat is de dichtstbijzijnde maatgevende weg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.6 Uitsnede NSL-monitoringstool (bron: Rijksoverheid)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.11 Kabels en leidingen
Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
-
gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
-
aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
-
defensiebrandstoffen;
-
warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek en conclusie
Binnen en in de omgeving van het plangebied geen planologisch relevante buisleidingen aanwezig. Tevens zijn er geen relevante hoogspanningsverbindingen of straalpaden. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.12 Externe veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
-
bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
-
vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen zijn met een externe werking op het plangebied en dat er in de directie omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt via het water of door buisleidingen.
Ten westen van het plangebied ligt de A16/A58 waarover gevaarlijke stoffen worden gevoerd. De maatgevende stof is GF3 met een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 2,2 kilometer. Het invloedsgebied reikt daarmee niet tot aan het plangebied. Ten noorden van het plangebied ligt de spoorroute Roosendaal Oost – Breda waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied van deze route reikt verder dan 4 kilometer, het plangebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer waardoor dit in het invloedsgebied valt. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter ligt, zijn berekeningen niet nodig voor de realisatie van de woningen. Wel moet het groepsrisico inzichtelijk worden gemaakt met een beknopte verantwoording.
Figuur 4.7 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied in blauw
Beknopte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied wordt ontsloten via de Rijpstraat, de Bontekoestraat en de Oranjeboomstraat. Deze straten sluiten via de Doctor Struykenstraat aan op het verdere wegennetwerk van Breda. Het plangebied is via verschillende zijden benaderbaar. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via verschillende straten van de bron af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop van 322 woningen en de herontwikkeling van 270 woningen. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.
Als gevolg van een incident met toxische stoffen op het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A16/A58 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vanwege de afname in het aantal woningen na de herontwikkeling en de ruime afstand tot de weg zal het groepsrisico niet merkbaar toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Wel moet rekening gehouden worden dat de woningen geschikt zijn om enkele uren in te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.13 Duurzaamheid
Normstelling en beleid
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Bij de transformatie van panden geldt deze eis ten aanzien van energiezuinigheid niet.
De gemeente Breda zet in op ruimtelijke adaptatie om de stad klimaatbestendig te maken. Bij nieuwe ontwikkeling wordt gestreefd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater.
Onderzoek en conclusie
Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling voldaan worden. Rondom de woningen wordt daarnaast zoveel mogelijk ruimte vrijgehouden om de bestaande bomen te behouden en de groenstructuren (met aanvullende bomen) te versterken. Het behoud en de versterking van groen levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress. Dit alles sluit aan bij de ambitie uit het collegeakkoord: Breda, stad in een park. De nieuwe woningen worden verduurzaamd door toepassing van gasloos bouwen door middel van bijvoorbeeld een wko-installatie. Een deel van de verharding wordt ook als halfverharding aangelegd waardoor er ruimte ontstaat voor infiltratie van regenwater.
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de beoogde herontwikkeling van deelgebied Heuvel, omgeving Hudsonstraat en de ruimtelijke onderbouwing ervan. In onderhavig bestemmingsplan wordt alleen de stedelijke vernieuwing van de buurt omgeving Hudsonstraat geregeld. Om de ontwikkeling daadwerkelijk te kunnen realiseren, moet deze (voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk) juridisch worden vertaald. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In de volgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
5.2 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen
5.2.1 Hoofdopzet
Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In Nederland zijn regels afgesproken over de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Het bestemmingsplan Heuvel, omgeving Hudsonstraat is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.
5.2.2 Indeling planregels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.
In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie paragraaf 5.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels ') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
5.3 Voorliggend bestemmingsplan
5.3.1 Toelichting op de verbeelding
In de planregels zijn de bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op elke bestemming.
5.3.2 Regeling nieuwe ontwikkeling
Artikel 3 Groen
Binnen deze bestemming is openbaar groen opgenomen dat een structurele betekenis heeft voor de beleving van de buurt of voor de ecologische structuur. Verharding in de vorm van fiets- en voetpaden is toegestaan evenals voorzieningen zoals speeltoestellen, ten behoeve van het fietsparkeren en kunstobjecten. Binnen deze bestemming is eveneens de mogelijkheid opgenomen voor de aanleg van waterpartijen of andere waterbergende voorzieningen. Parkeervoorzieningen voor motorvoertuigen zijn hier niet toegestaan. Ter plaatse van de 'specifieke vorm van wonen - buitenruimte' zijn tevens gezamenlijke buitenruimtes toegestaan behorend bij de woningen aan de Rijpstraat en Nansenweg.
Artikel 4 Verkeer
De wegen en parkeerplaatsen in het plangebied zijn bestemd tot Verkeer. Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt voor wegen, straten en voetpaden en de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals bestaande, niet-structurele groenvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, parkeer- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook is er in deze bestemming ruimte geboden voor het oprichten van een gebouwde mobiliteitsvoorziening zoals een MobiliteitsHub.
Artikel 5 Wonen
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor wonen en de bijbehorende tuinen en erven en eventuele achterpaden. Een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in een woning is toegestaan, echter niet in een vrijstaand bijgebouw. In de begripsbepaling is aangegeven wat onder aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt verstaan en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn. Het uitoefenen van kamerverhuur valt daar in ieder geval niet onder.
Daarnaast is aangegeven dat het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als onafhankelijke woonruimte en het gebruik van bijgebouwen bij een woning voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit in principe niet is toegestaan. Echter, het bevoegd gezag (vrijwel altijd het college van burgemeester en wethouders) kan gebruik maken van een in lid 5.4 opgenomen afwijkingsbevoegdheid om dit gebruik bij een aanvraag onder voorwaarden mogelijk te maken. Van belang daarbij is dat de activiteit passend is in de omgeving. Met een andere afwijkingsbevoegdheid wordt de mogelijkheid geboden om een vrijstaand bijgebouw, te gebruiken voor het verlenen van mantelzorg. Het gaat hier uitsluitend om een afwijking van het gebruik. Er mag niet extra worden gebouwd ten behoeve van mantelzorg. Na beëindiging van de mantelzorg kan tegen 'gewone' bewoning van een bijgebouw worden opgetreden omdat in de gebruiksbepalingen is opgenomen dat bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan.
Toelaatbare bebouwing
Binnen de bestemming Wonen mogen alleen aaneengebouwde, beneden-bovenwoningen en gestapelde woningen worden gebouwd. In totaal zijn 270 woningen toegestaan, waarvan 110 gestapelde woningen. Het vastleggen van dit aantal is gewenst om verdere verdichting te voorkomen (met bijbehorende ruimtelijke gevolgen). Bovendien is dit aantal gereserveerd in het gemeentelijk woningbouwprogramma. In de specifieke gebruiksregels is aangegeven welk minimaal deel van deze woningen als sociale huurwoning moet worden gerealiseerd.
In het bestemmingsplan zijn voor de verschillende gebiedsonderdelen verschillende bouwregels van toepassing. Zo geldt voor het appartementengebouw ten noorden van de Amundsenweg (specifieke bouwaanduiding - 1) dat hier alleen gestapelde woningen zijn toegestaan. Het gebouw is voorzien van een maximale bouwhoogte waarbij de verschillende bouwonderdelen verschillende hoogtes toegekend hebben gekregen. De bergingen bij de woningen zijn voorzien van de 'specifieke bouwaanduiding - bergingen'. Dit om te voorkomen dat in dit lagere bouwdeel ook woningen toelaatbaar zijn. Voor het nieuwe pand aan de Rijpstraat (specifieke bouwaanduiding - 2) is ook vastgelegd dat hier alleen gestapelde woningen zijn toegestaan. Voor dit pand is vastgelegd dat de minimale goothoogte 11 meter moet zijn en de maximale goothoogte 13 meter mag zijn. Met een vastgelegde dakhelling en de verplichting tot een dubbel zadeldak is dit gebouwtype planologisch geborgd. Voor de overige woonblokken (specifieke bouwaanduiding - 3) geldt ook een minimale goothoogte, maximale goothoogte, vastgelegde dakhelling en de verplichting tot een enkel zadeldak. Daarnaast is vastgelegd dat de voorgevel van deze woningen georiënteerd moet zijn richting de gevellijn. Ook is een diepte van bouwlagen vastgelegd. Het verschil tussen de blokken met de specifieke bouwaanduiding - 3 en het blok met de specifieke bouwaanduiding - 4 is slechts het toegestane typologie woningen. Waar dit bij de blokken met de specifieke bouwaanduiding - 3 alleen aaneengebouwde woningen mogen zijn, mogen dat bij de blokken met de specifieke bouwaanduiding - 4 ook beneden-bovenwoningen zijn.
Bouwvergunningvrij bouwen
Los van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, worden er op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) bouwmogelijkheden geboden. Alle bouwwerken die in artikel 2 van bijlage II van het Bor passen, zijn - ongeacht wat het bestemmingsplan aangeeft - vergunningvrij.
In de Wabo en het Bor wordt het begrip 'bijbehorend bouwwerk' gebruikt. Dit begrip is niet exact gelijk aan 'aan- en uitbouwen' en 'bijgebouwen'. Bij een 'bijbehorend bouwwerk' kan het ook gaan om een op zichzelf staande uitbreiding van het hoofdgebouw. Deze uitbreiding behoeft niet per definitie een aan- en uitbouw te zijn. Om deze reden is ervoor gekozen om de begrippen 'aan- en uitbouw' en 'bijgebouw' niet te vervangen door het nieuwe begrip 'bijbehorend bouwwerk' en om beide toetsingskaders los van elkaar te hanteren. Daarbij komt dat er in een hele lange periode veel jurisprudentie over 'aan- en uitbouwen' en 'bijgebouwen' is ontstaan, terwijl de jurisprudentie over het begrip 'bijbehorend bouwwerk' nog moet worden gevormd.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' is gebruikt om de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. Deze dubbelbestemming is alleen van toepassing op de gronden die middels het selectiebesluit niet zijn vrijgegeven.
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie
Hoewel de bebouwing al is gesloopt en in het bestemmingsplan vrij nauwkeurig de 'mal' is aangegeven waarbinnen gebouwen moeten worden gebouwd, is de gemeente van mening dat ook nieuwbouw in het zuidelijk deel van het plangebied in het gedachtegoed van het oorspronkelijk ontwerp cultuurhistorische waarde heeft. Daarom is voor deze gronden de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen. Het opnemen van de dubbelbestemming is mede ingegeven door het feit dat de Welstandsnota van de gemeente Breda inmiddels al meer dan tien jaar oud is en dat de regels daarin voor het plangebied zijn gebaseerd op de gesloopte bebouwing.
In de toetsing van bouw- en sloopplannen is een belangrijke rol weggelegd voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze commissie zal adviseren vanuit een erfgoedperspectief en niet vanuit welstandsperspectief.
Om een omgevingsvergunning voor het bouwen of het slopen te kunnen verlenen, zal vast moeten staan dat deze geen afbreuk doet aan het cultuurhistorisch waardevolle karakter van het plangebied.
5.3.3 Overige regels
In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen in dit bestemmingsplan van toepassing of relevant zijn.
-
In artikel 2.10 ondergeschikte bouwdelen is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen, zoals ventilatiekanalen, schoorstenen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken. Deze worden bij het meten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding beperkt is. Een beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van een bouwvlak en van de maximum bouwhoogten is daarmee mogelijk. Een bouwvlak is op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
-
In artikel 8 Antidubbeltelbepaling is een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit artikel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Bro, maar is voor onderhavig bestemmingsplan niet echt relevant. Het doel van dit artikel is namelijk te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
-
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is in artikel 9 Algemene afwijkingsregels een algemene afwijkingsregel opgenomen.
-
In artikel 10 Overige regels is een voor dit plan specifieke parkeerregeling opgenomen. Ook is er een bepaling opgenomen voor het vellen van houtopstanden die zijn opgenomen op de Bomenkaart.
-
In artikel 11 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 11.1 Overgangsrecht bouwwerken is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 11.2 Overgangsrecht gebruik is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
HOOFDSTUK 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van het project. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Ook wordt ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.
6.2 Grondexploitatie en kostenverhaal
Wettelijk kader
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met een of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bvo bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is (bijvoorbeeld via een overeenkomst), er geen fasering en of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen (openbare ruimte) of woningbouwcategorieën hoeven te worden vastgesteld. Met het oog hierop is er een anterieure overeenkomst afgesloten met WonenBreburg. WonenBreburg zal haar eigendom binnen het plangebied deels verkopen aan een derde partij. De eigendomsoverdracht zal plaatsvinden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan waarna deze derde partij het bouwplan zal realiseren.
Conclusie
Omdat er een anterieure overeenkomst is gesloten met betrekking tot het verhaal van gemeentelijke kosten, is er geen verplichting om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.
6.3 Financiële haalbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële haalbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.
De gemeente Breda en WonenBreburg hebben voor dit plan een anterieure overeenkomst gesloten waarin onder meer de verkoop van het openbaar gebied aan de gemeente en het kostenverhaal zijn geregeld. Een exploitatieplan is niet nodig voor de aankoop van het plangebied, de planontwikkeling en de planuitvoering zijn door initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd. De financiële haalbaarheid van de totale ontwikkeling is daarmee voldoende verzekerd.
HOOFDSTUK 7 Communicatie
7.1 Inleiding
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschap en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven als ook de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
7.2 Participatie
Over het plan is al diverse malen gecommuniceerd met de omgeving. Op 9 juli 2019 is een inloopavond gehouden waarbij de gemeente Breda, WonenBreburg en ontwerpers informatie hebben verstrekt over de voorgenomen planontwikkeling en de daarbij behorende procedure. De opmerkingen van omwonenden en belangstellenden zijn genoteerd en waar mogelijk verwerkt in het ontwerp en daarmee voorliggend bestemmingsplan. De belangrijkste opmerkingen en wijzigingen in de plannen zijn hieronder weergeven:
Actie: verkeersremmende maatregelen in de vorm van een verkeersdrempel in de Oranjeboomstraat en het instelling van éénrichtingsverkeer op de doorgetrokken Amundsenweg;
Actie: nieuw parkeerterrein op deze locatie is opgenomen in het DOSP;
Actie: extra prullenbakken worden geplaatst;
Actie: in overleg met de gemeente wordt bepaald of dit mogelijk is;
Actie: Verminderen van geluidsoverlast is niet direct mogelijk via het DOSP. Wel zal de toekomstige groenstructuur (met hagen rondom het Krajickeveld) zorgen voor demping van eventuele geluidshinder;
Actie: Eventele parkeerders die komen voor het ziekenhuisterrein kunnen niet ontmoedigd worden via voorliggend project. Wel zal het project voorzien in de eigen parkeerbehoefte waardoor de parkeeroverlast niet verergerd wordt.
Actie: verplaatsing van deze inrit is niet gewenst. Het DOSP is hier niet op aangepast.
Op 2 september 2019 is een nader gesprek gevoerd met enkele omwonenden van de Oranjeboomstraat om onder andere de zorgen rondom toenemende verkeersdrukte, parkeren en locaties van nieuwe inritten te bespreken. Nadien is een klankbordgroep samengesteld waarin meerdere omwonenden (ook van andere straten) zitting hebben genomen.
Op 24 oktober 2019 is een sessie gehouden met de klankbordgroep. Dit met als doel te bepalen of de aanpassingen die zijn doorgevoerd in de planvorming na de gesprekken in september in voldoende mate invulling geven aan de geuite ideeën en zorgen. Deze sessie is positief verlopen. De klankbordgroep was tevreden met de aanpassingen. Beperkt zullen nog aanpassingen doorgevoerd worden om verder tegemoet te komen aan de klankbordgroep.
7.3 Procedure
7.3.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:
Provincie Noord-Brabant, 's Hertogenbosch
De provincie geeft aan dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met provinciale belangen.
Reactie:
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Brabantse Delta, Breda
Het waterschap geeft aan dat het plan een inbreiding omvat met een totale oppervlakte van circa 3 hectare. Daarbij wordt het gemengde rioleringsstelsel vervangen voor een gescheiden stelsel. Dit leidt tot een versnelde afvoer van regenwater. In de Keur is opgenomen dat bij het afkoppelen van 1 hectare of meer compensatie verplicht is (met vergunningplicht). Omdat de bestaande noodoverstort op hetzelfde watersysteem loost bedraagt de compensatienorm slechts de berging van het bestaande rioleringsstelsel plus de p.o.c.. Dit is doorgaans 15 mm. Verzocht wordt dit in de toelichting aan te passen en om een beschrijving van de oplossingsrichting om de wateropgave in te passen op te nemen.
Reactie:
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie zijn nadere gesprekken gevoerd met het Waterschap Brabantse Delta en is de berekening van de watercompensatieopgave zoals opgenomen in paragraaf 4.7 akkoord bevonden. De gemeente zal in samenspraak met initiatiefnemer en het waterschap invulling geven aan de opgave.
Brandweer Midden en West-Brabant, Tilburg
Het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies en verantwoording De zelfredzaamheid kan worden verbeterd door het tijdig naar binnen gaan, ramen en deuren te sluiten en de ventilatiesystemen uit te zetten. Dit is gelet de nieuwbouw eisen uit het Bouwbesluit een verbetering ten op zichte van de bestaande situatie. Het plan is tevens getoetst aan de beleidsregels bereikbaarheid en bluswater. De bereikbaarheid is in voldoende mate gerealiseerd in de nieuwe situatie. Bij de woongebouwen is het noodzakelijk dat de brandkraan gelegen is op minder dan 40 meter van de ingang van het woongebouw en dat de interne loopafstand beperkt tot is tot maximaal 70 meter tot de individuele woning. Voor grondgebonden woningen is de aanwezigheid van de brandkranen op een afstand van maximaal 200 meter noodzakelijk.
Reactie:
De voorziene brandkranen in het plangebied voldoen aan de afstandseisen zoals aangegeven door de brandweer.
7.3.2 Zienswijzen
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B &W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Tijdens de ter inzage legging wordt door de gemeente Breda een inloopavond georganiseerd om het bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling toe te lichten.
7.3.3 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.