Gemeente Breda

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Heuvel, omgeving Hudsonstraat.

Regels


 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

Artikel 1 begrippen

Artikel 2 wijze van meten

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Artikel 4 Verkeer

Artikel 5 Wonen

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

HOOFDSTUK 3 algemene regels

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling

Artikel 9 algemene afwijkingsregels

Artikel 10 overige regels

HOOFDSTUK 4 overgangs- en slotregels

Artikel 11 overgangsrecht

Artikel 12 slotregel

 

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

 

Artikel 1 begrippen

 

1.1 plan

het bestemmingsplan Heuvel, omgeving Hudsonstraat met identificatienummer NL.IMRO.0758.2019213007-VG01 van de gemeente Breda.

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

1.3 aan- en uitbouw

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

 

1.4 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

 

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.7 aaneengebouwde woning

een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

 

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

 

1.9 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

 

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.11 bed & breakfast

Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.

 

1.12 begane grond

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

 

1.13 beneden-bovenwoning

Woning die rechtstreeks toegankelijk is vanaf het straatniveau, maar waarvan één van de bouwlagen niet aansluit op het maaiveld.

 

1.14 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.

  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

1.18 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

 

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

 

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.26 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

1.27 dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

 

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.29 gestapelde woning

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

 

1.30 groen

bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

 

1.31 grondgebonden woning

Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld, waaronder een beneden-bovenwoning.

 

1.32 hoekperceel

een perceel, gelegen aan twee wegen of dat aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.

 

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.34 kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

 

1.35 kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 35°.

 

1.36 kunstobject

Object ter verfraaiing van de openbare ruimte.

 

1.37 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

 

1.38 mobiliteitsvoorziening

(gebouwde) voorzieningen ter bevordering van andere vormen van mobiliteit zoals gedeelde fietsen en motorvoertuigen.

 

1.39 nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

 

1.40 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

 

1.41 parkeerkoffer

parkeervoorziening bestaande uit twee of meer tegenover elkaar gelegen stroken met parkeerplaatsen.

 

1.42 selectiebesluit

Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

 

1.43 sociale huurwoning

een huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1., eerste lid, onder d. van het Besluit ruimtelijke ordening.

 

1.44 voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

1.45 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

1.46 wonen

het voeren van een huishouden in een woning.

 

1.47 zadeldak

Een zadeldak bestaat uit twee tegen elkaar geplaatste dakschilden die elkaar in de nok snijden.

 

Artikel 2 wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

 

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

 

2.3 bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

 

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.5 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.6 diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

 

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

 [image]

 

2.8 hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

 

2.9 hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

 

2.10 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, trappen en trappenhuizen, erkers en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt. Voor balustrades ten behoeve van dakterrassen geldt dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 1,5 meter. Voor balkons geldt dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 meter.

 

2.11 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.12 peil

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

 

 

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - buitenruimte': tevens voor gezamenlijke buitenruimtes bij de woningen binnen de bestemming Wonen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. fietsparkeren;

  7. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;

  8. kunstobjecten.

 

3.2 bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  2. de hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;

  3. de hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 8 meter;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

Artikel 4 Verkeer

 

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. groen;

  3. kunstobjecten;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. parkeren;

  6. speelvoorzieningen;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

  1. De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van mobiliteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. De hoogte van de onder a. bedoelde gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,3 meter.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  2. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;

  3. De hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 8 meter;

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

 

Artikel 5 Wonen

 

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

  2. gemeenschappelijke (ontmoetings)ruimtes;

met daarbij behorend(e):

  1. achtererfgebied en tuinen;

  2. (dak)terrassen;

  3. groen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. achterpaden en verhardingen;

  6. parkeren;

  7. speelvoorzieningen;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2 bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd;

  2. het aantal woningen mag niet meer dan 270 bedragen, waarvan ten hoogste 110 gestapelde woningen;

  3. in afwijking van het bepaalde in lid a, mogen bij gestapelde woningen bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten het bouwvlak gesitueerd worden tot een maximum van 30 m² en balkons, erkers en luifels tot een maximum van 10 m² per balkon, erker of luifel, mits de stedenbouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

5.2.2 Specifieke bouwaanduiding - 1

  1. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;

  2. de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangeduid met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';

  3. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - bergingen' zijn uitsluitend bergingen en (dak)terrassen ten behoeve van de gestapelde woningen zoals bedoeld onder a. toegestaan.

 

5.2.3 Specifieke bouwaanduiding - 2

  1. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;

  2. de minimale en maximale goothoogten van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangeduid met de aanduiding 'minimum en maximum goothoogte (m)';

  3. de gestapelde woningen zoals bedoeld onder a. worden over de volledige oppervlakte voorzien van een dubbel zadeldak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 35°.

 

5.2.4 Specifieke bouwaanduiding - 3

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan;

  2. de minimale en maximale goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangeduid met de aanduiding 'minimum en maximum goothoogte (m)';

  3. de hoofdgebouwen worden over de volledige oppervlakte voorzien van een zadeldak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 35°;

  4. van de woningen zoals bedoeld onder a. mag de diepte van een bouwlaag (inclusief aan- en uitbouwen) ten hoogste bedragen:

  1. een bouwlaag op de begane grond: 12 meter;

  2. een bovenliggende bouwlaag: 8 meter.

  1. de voorgevel van de woningen zoals bedoeld onder a. worden georiënteerd op de aanduiding 'gevellijn'.

 

5.2.5 Specifieke bouwaanduiding - 4

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' zijn aaneengebouwde woningen en beneden-bovenwoningen toegestaan;

  2. de minimale en maximale goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangeduid met de aanduiding 'minimum en maximum goothoogte (m)';

  3. de hoofdgebouwen worden over de volledige oppervlakte voorzien van een zadeldak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 35°;

  4. van de woningen zoals bedoeld onder a. mag de diepte van een bouwlaag (inclusief aan- en uitbouwen) ten hoogste bedragen:

  1. een bouwlaag op de begane grond: 12 meter;

  2. een bovenliggende bouwlaag: 8 meter.

  1. de voorgevel van de woningen zoals bedoeld onder a. worden georiënteerd op de aanduiding 'gevellijn'.

 

5.2.6 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

  1. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de woningen met de 'specifieke bouwaanduiding - 3' en 'specifieke bouwaanduiding - 4';

  2. Een aan- en uitbouw en een bijgebouw mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een minimum afstand van 1 meter van deze grens;

  3. De maximum goot- en bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw bedraagt 3,3 meter;

  4. De maximum bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,3 meter;

  5. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 50% van het bij die woning behorende achtererfgebied met een maximum van 60 m².

 

5.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkapping zijnde

  1. Erf- en terreinafscheidingen langs het achtererfgebied en grenzend aan het openbaar gebied hebben per bestemmingsvlak één bouwhoogte; deze bouwhoogte is ten hoogste gelijk aan de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw;

  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag niet meer bedragen dan 2 meter;

  3. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

5.2.8 Waterberging

Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang, waarbij de capaciteit van de waterbergingsvoorziening als volgt wordt berekend:

  1. minimaal 7 liter per m² verharding voor de te vervangen verharding;

  2. minimaal 78 liter per m² verharding voor de toename in verharding;een groen dak mag als onverhard oppervlak worden gezien indien minimaal 20 liter waterberging per m2 groen dak wordt gerealiseerd.

 

5.2.9 Voorwaardelijke verplichting bomen

Voordat het appartementencomplex en het daarbij behorende parkeerterrein gelegen aan de Amundsenweg in het noordelijke deel van het plangebied in gebruik worden genomen dienen er op de erfgrens aan de noordzijde van het parkeerterrein, overeenkomstig de tekening die is opgenomen in bijlage 12 van de toelichting van het bestemmingsplan, 5 bomen te worden aangeplant met een meervoudige stam, een hoogte van ca 5 meter en een breedte (kruin) van ca 2,50 meter.

 

 

 

5.3 specifieke gebruiksregels

 

5.3.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op artikel 5.1 wordt onder strijdig gebruik met deze bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van vrijstaande bijgebouwen:

  1. als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;

  2. voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  3. voor een bed & breakfast.

 

5.3.2 Zorgverlening

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2' is tevens wonen toegestaan in de vorm van een woonvoorziening voor (een) bepaalde groep(en) die een extramurale zorgafhankelijkheid hebben van een professionele zorgverlenende organisatie.

 

5.3.3 Sociale huur

  1. minimaal 40% van de opgerichte woningen zoals bedoeld in lid 5.2.1 moet gebruikt worden als sociale huurwoning;

  2. de woningen zoals bedoeld in lid a. dienen minimaal 10 jaar als zodanig gebruikt te worden.

 

5.4 afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3 voor:

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;

  1. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als huisvesting in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  3. geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie

 

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

6.2 bouwregels

  1. de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen niet worden bebouwd;

  2. in afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  1. het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

 

6.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of;

  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

  6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;

  7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  1. aan een omgevingsvergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden;

  2. in afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

 

 

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

 

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van het cultuurhistorisch waardevolle karakter van het plangebied. Dit karakter wordt bepaald door:

  • de schaal en het collectieve karakter van de bouwblokken,

  • het expliciet stedelijke karakter dat vooral tot uitdrukking komt in het toegepaste bebouwingstype,

  • de lengte en de hoogte van de vrijwel noord-zuid gerichte bouwstroken,

  • de architectuur van de woonblokken, in het bijzonder de oorspronkelijk aanwezige kaphelling en - richting van de gebouwen en de gevelindeling van de gebouwen;

  • de ruime straatprofielen met plantsoenstroken.

De kwaliteiten bestaan uit de combinatie van moderne en traditionele stedenbouw en architectuur, de grote samenhang tussen structuren, woonblokken en het groen, alsmede de hoge kwaliteit van architectuur en inrichting van de openbare ruimte en groen als een collectieve ruimte.

 

7.2 bouwregels

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien de vergroting en/of verandering uitsluitend zichtbaar is ter plaatse van het achtererfgebied.

 

7.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 teneinde:

  1. de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in lid 7.1 beschreven cultuurhistorische waardevolle karakter;

  2. alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.

 

7.4 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

  2. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in lid 7.1 beschreven cultuurhistorische waardevolle karakter.

  3. Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.

  

HOOFDSTUK 3 algemene regels

 

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 9 algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

 

Artikel 10 overige regels

 

10.1 Breedte parkeerkoffers

De breedte van een parkeerkoffer inclusief afschermende groenstrook dient minimaal 16 meter te zijn.

10.2 Parkeren

  1. een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw;

  2. het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel binnen het plangebied van dit bestemmingsplan;

  3. het benodigde aantal parkeerplaatsen per woning bedraagt:

  1. 0,6 voor gestapelde woningen;

  2. 1,3 voor aaneengebouwde woningen en beneden-bovenwoningen;

mits invulling is gegeven aan de maatregelen zoals opgenomen in het mobiliteitsplan dat als bijlage 1 is toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan;

  1. indien geen of onvoldoende invulling is gegeven aan de voorwaarden zoals genoemd onder c. bedraagt het benodigde aantal parkeerplaatsen per woning:

  1. 1,2 voor gestapelde woningen;

  2. 1,6 voor aaneengebouwde woningen en beneden-bovenwoningen;

  1. indien de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda' gedurende de planperiode wijzigen en dit leidt tot een lagere parkeerbehoefte per woning dan genoemd onder c. en/of d. dan wordt bij de toetsing rekening gehouden met deze wijziging;

  2. de onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden;

  3. het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:

  1. indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien;

  1. het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder g., (financiële) voorwaarden verbinden.

 

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

10.4 Vellen van houtopstanden

  1. Het is verboden om waardevolle houtopstanden die zijn opgenomen op de Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstandente (doen) vellen.

  2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.

 

HOOFDSTUK 4 overgangs- en slotregels

 

Artikel 11 overgangsrecht

 

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 12 slotregel

Deze regels worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan Heuvel, omgeving Hudsonstraat".