Regels
Inhoudsopgave Artikel 7 Waarde - Archeologie Artikel 10 Algemene gebruiksregels Artikel 11 Algemene aanduidingsregels Artikel 12 Algemene afwijkingsregels HOOFDSTUK 4 overgangs- en slotregels HOOFDSTUK 1 Inleidende regels Artikel 1 begrippen In deze regels wordt verstaan onder: 1.1 Plan Het bestemmingsplan 'Brabantpark, Tuinen van Genta' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2018202003-OV01 van de gemeente Breda. 1.2 Bestemmingsplan De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels. 1.3 Aan- en uitbouwen Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt. 1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. 1.5 Aanduiding Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.6 Aanduidingsgrens De grens van een aanduiding indiens het een vlak betreft. 1.7 Aaneengebouwde woning Een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd. 1.8 Achtererfgebied Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. 1.9 Archeologische waarden Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen. 1.10 Bebouwing Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 1.11 Bed & Breakfast Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning. 1.12 Belwinkel Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons. 1.13 Beperkt kwetsbaar object Object zoals benoemd in artikel 1, sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). 1.14 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik) Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning. Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. 1.15 Bestemmingsgrens De grens van een bestemmingvlak. 1.16 Bestemmingsvlak Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.17 Bevoegd gezag Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.18 Bijgebouw Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.19 Bouwen Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.20 Bouwgrens De grens van een bouwvlak. 1.21 Bouwlaag Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder. 1.22 Bouwperceel Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.23 Bouwperceelgrens De grens van een bouwperceel. 1.24 Bouwvlak Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 1.25 Bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.26 Dak Iedere bovenbeëindiging van een gebouw. 1.27 Dakopbouw Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw. 1.28 Dove gevel Een gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten. 1.29 Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.30 Geluidsgevoelig object Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder. 1.31 Geluidsgevoelige ruimte Een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m². 1.32 Geluidsluwe gevel Een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen. 1.33 Gestapelde woning Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen. 1.34 Groen Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen. 1.35 Groen dak Een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert, waarbij de waterbergingscapaciteit minimaal 20 mm (20 liter/m²) bedraagt. 1.36 Grondgebonden woning Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld. 1.37 Groothandel in smart- en/of headproducten Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen. 1.38 Headshop Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden. 1.39 Hoekperceel Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied. 1.40 Hoofdgebouw Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 1.41 Huishouden Een samenlevingsvorm van één of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. 1.42 Huisvesting in verband met mantelzorg Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning. 1.43 Kamerverhuur Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt. 1.44 Kunstobject Een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat wordt aangemerkt als uiting van beeldende kunst. 1.45 Kwetsbaar object Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico is bepaald, die in acht genomen moet worden. 1.46 Lessenaarsdak Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde. 1.47 Mantelzorg Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. 1.48 Nutsvoorzieningen Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie. 1.49 Onderbouw Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen. 1.50 Prostitutie Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. 1.51 Risicovolle inrichtingen inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); andere inrichtingen waarvan de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico, dan wel de veiligheidsafstand als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, de Regeling externe veiligheid inrichtingen of een andere wettelijke regeling, strekt voorbij de grenzen van het perceel waarop de inrichting is gelegen. 1.52 Seksinrichting Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar. 1.53 Smartshop Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen. 1.54 Sociale huurwoning Een huurwoning voor sociale huur zoals bedoeld in de Verordening doelgroepen Sociale woningbouw en middenhuur zoals vastgesteld d.d. 31 januari 2019. 1.55 Voorgevel De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 1.56 Waterbergingsvoorziening Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver. 1.57 Wonen Het voeren van een huishouden in een woning. 1.58 Woning Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. 1.59 Zolder Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt. Artikel 2 Wijze van meten Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel. 2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen. 2.3 Bebouwingspercentage Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden. 2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.5 Diepte van een gebouw De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd. 2.6 Goothoogte van een bouwwerk Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald. 2.7 Inhoud van een bouwwerk Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.8 Lessenaarsdak In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.6 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte. 2.9 Ondergeschikte bouwdelen Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt. 2.10 Oppervlakte van een bouwwerk Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.11 Peil Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld. Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf. HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Groen 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: groen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; speelvoorzieningen; nutsvoorzieningen; verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden; kunstobjecten. 3.2 Bouwregels 3.2.1 Algemeen De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwerken, geen gebouwen zijnde. 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter. De hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 8 meter. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter. Artikel 4 Tuin 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: tuinen en groen bij woningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; speelvoorzieningen; nutsvoorzieningen; verhardingen in de vorm van voetpaden; kunstobjecten. 4.2 Bouwregels 4.2.1 Algemeen Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf of achtererfgebied in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter. De hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter. De hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 8 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - pergola' mogen pergola's worden gebouwd mits de hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter. Artikel 5 Verkeer 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wegen, straten en paden; groen; kunstobjecten; nutsvoorzieningen; parkeren; speelvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen 5.2 Bouwregels 5.2.1 Algemeen De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter. De hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 8 meter. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter. Artikel 6 Wonen 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan; ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens een parkeergarage; met daarbij behorend(e): groen; nutsvoorzieningen; parkeren; speelvoorzieningen; voetpaden; water en waterhuishoudkundige voorzieningen. 6.2 Bouwregels 6.2.1 Algemeen Het aantal wooneenheden mag maximaal 190 bedragen. Grondgebonden zijn er uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een (onder)doorgang te worden gerealiseerd. 6.2.2 Hoofdgebouwen Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen hoofdgebouwen worden gebouwd; bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. In afwijking van het bepaalde in lid a, mag in hoeksituaties de diepte van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan de diepte van het bouwvlak voor de aangrenzende woning met eenzelfde oriëntatie van de voorgevel. In afwijking van het bepaalde in lid a, mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erker' buiten het bouwvlak erkers worden gesitueerd, met een maximale diepte van 1 meter over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de maximum goothoogte niet meer bedragen dan is aangeduid. Ter plaatse van de aanduidingen 'maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de maximum bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel in de bouwgrens te worden gebouwd. 6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van geringe uitbreidingen zoals entreepartijen en balkons bij gestapelde woningen mits: de balkons maximaal 1 meter diep zijn en niet breder dan de breedte van de woning minus 2 meter, en een oppervlakte hebben van maximaal 10 m² per balkon; bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, voor zover buiten het bouwvlak gesitueerd een oppervlakte hebben van maximaal 30 m²; de stedenbouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een minimum afstand van 1 meter van deze grens. De maximum bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw. De maximum bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m. Het achtererfgebied mag tot maximaal 50% worden bebouwd. Bij gestapelde woningen mogen binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen worden gebouwd tot een maximum van 10 m² per woning. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag buiten het bouwvlak één bijgebouw per bouwperceel/woning worden gebouwd mits: de maximum bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter gemeten vanaf de bovenkant van de parkeergarage; de maximum oppervlakte niet meer bedraagt dan 6 m² per bijgebouw. 6.2.4 Parkeergarage De hoogte van een parkeergarage mag ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' niet meer bedragen dan 2,5 meter. 6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag niet meer bedragen dan 2 meter gemeten vanaf de bovenkant van de parkeergarage. In afwijking van het bepaalde onder a mag: op hoekpercelen de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 2 meter, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd; de hoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hogere erfafscheiding' niet meer bedragen dan 4 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - pergola' mogen pergola's worden gebouwd mits de hoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter. 6.2.6 Specifieke bouwregels Het bouwen van woningen is uitsluitend toegestaan indien: de gevels worden uitgevoerd als dove gevel, tenzij via akoestisch onderzoek is aangetoond dat, al dan niet door afschermende bebouwing of geluidwerende voorzieningen, de geluidbelasting op de gevel lager of gelijk is aan: de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of de voor deze gevels vastgestelde hogere waarde zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels. in aanvulling op het bepaalde in sub a moet de woning voorzien zijn van minimaal één geluidsluwe gevel indien: er sprake is van een toepassing van een dove gevel of uit de vastgestelde hogere waarde zoals opgenomen in bijlage 1 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden. 6.2.7 Voorwaardelijke verplichting Een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen kan alleen worden verleend wanneer er is aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd met betrekking tot het aspect trillingshinder vanwege spoorverkeer. 6.3 Specifieke gebruiksregels Van het aantal te realiseren woningen dient minimaal 18% aan sociale huurwoningen te worden gerealiseerd. De sociale huurwoningen als bedoeld in lid a dienen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - sociale huur' te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden. 6.4 Afwijken van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 onder b.3: voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat: maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt; het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat; de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving; de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn; voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat: maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend; deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving; geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven; zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd. Artikel 7 Waarde - Archeologie 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. 7.2 Bouwregels In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie'. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen: gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld; bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m². Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit. 7.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 indien: op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen. 7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²: het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden; het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd; het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven; het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen; het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen; andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling; alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein. Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast. HOOFDSTUK 3 algemene regels Artikel 8 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Artikel 9 Algemene bouwregels Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot. Artikel 10 Algemene gebruiksregels Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan: het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting; het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg; het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit; het gebruik van bijgebouwen als Bed & Breakfast; het gebruik van een woning voor kamerverhuur. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Artikel 11 Algemene aanduidingsregels 11.1 veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' zijn geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en toestaan dat kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits het groepsrisico wordt afgewogen en voldaan wordt het gestelde in het Bouwbesluit en de Regeling bouwbesluit. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object, mits het groepsrisico wordt afgewogen en voldaan wordt aan het gestelde in het Bouwbesluit en de Regeling bouwbesluit. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden ter plaatse de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' de aanduiding wordt ontnomen, indien de risicovolle activiteit ter plaatse is beëindigd. Artikel 12 Algemene afwijkingsregels Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van: de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is; de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven; de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits: de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt; de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt. Artikel 13 overige regels 13.1 Parkeren Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw. Het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In het geval van de aanleg van een nieuw woongebied dient het parkeren of stallen van auto's plaats te vinden binnen het bestemmingsplangebied. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda, de Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid in 2013 en wijzingen daarvan. De in lid a genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a: indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien. Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder e, (financiële) voorwaarden verbinden. Indien de in lid c genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota. 13.2 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien binnen het bestemmingsplangebied wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang, waarbij de capaciteit van de waterbergingsvoorziening als volgt wordt berekend:
minimaal 7 liter per m² verharding voor de te vervangen verharding.
minimaal 78 liter per m² verharding voor de toename in verharding.
een groen dak mag als onverhard oppervlak worden gezien indien minimaal 20 liter waterberging per m² groen dak wordt gerealiseerd.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
een goede woonsituatie;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
HOOFDSTUK 4 overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
''Regels van het bestemmingsplan 'Brabantpark, Tuinen van Genta''.